Prins Claus (1965-1985)
(1984)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermdEen reportage
[pagina 4]
| |
‘Aan het einde van een leven bemerkt de mens
dat hij vele jaren nodig heeft gehad
om over één enkele waarheid zekerheid te hebben.’
Albert Camus
Voor jou | |
[pagina 5]
| |
InleidingDe tirannie van de verholen en onverholen waanzin teistert de mensheid momenteel op een schaal als nooit tevoren. De symptomen van collectieve krankzinnigheid hebben zelfs epidemische vormen aangenomen en religieuze en politieke waandenkbeelden vertroebelen en vergiftigen de breinen van mensen op alle continenten. De mensheid is zelfs dermate gestoord, dat er doodsgevaar bestaat voor alle leven op aarde. De biochemicus Dr. Philip Handler, de scheidende voorzitter van de National Academy of Sciences in Washington D.C. zei me dan ook toen hij terugblikte op de periode dat hij leiding gaf aan Amerika's voornaamste denkfabriek: ‘Ik heb het onmiskenbare gevoel, dat de mensheid waanzinnig is geworden.’ De oorsprong van deze ‘razernij van de massa's’Ga naar voetnoot1. ligt in de psyche van de mens, de psyche die de basis is van alle voelen, denken en handelen. Eeuwenlang is de wetenschap teruggeschrokken voor de bestudering van dit innerlijke universum, maar parallel aan de ontwikkeling van het elektronische brein is hierin verandering gekomen. De antropologe Margaret Mead voorzag deze trend al in het begin van de zeventiger jaren. Zij zei me: ‘Dit is het decennium van de hersens.’Ga naar voetnoot2. De status-quo van het moderne verstand, het resultaat van een lange evolutie, levert nog altijd een beeld op, dat vergelijkbaar is met dat van een verwilderde tuin. Enerzijds is dat verstand verrijkt door de ervaringen van vele eeuwen en de daarmee gepaard gaande cultuur-ontwikkeling, waaronder de explosie van wetenschap en techniek van de laatste twee eeuwen. Anderzijds echter blijkt de psyche van de moderne homo sapiëns overwoekerd door het onkruid van reeds lang achterhaalde waandenkbeelden. Misschien zijn de neuro-fysiologen er inderdaad in geslaagd het menselijk brein en haar functies enigermate in kaart te brengen, maar de mentale handleidingen die kinderen van hun ouders meekrijgen zijn vrijwel even fantastisch, onnauwkeurig, vaag en irreëel gebleven als de informatie waarover Christoffel Columbus | |
[pagina 6]
| |
beschikte toen hij in 1492 uitvoer om het Verre Oosten te ontdekken en tot eigen verbazing in Amerika terechtkwam. Een voorbeeld hiervan is de traditionele konings-Schwärmerei. Deze gaat terug naar de Egyptische vorsten, die als rechtgeaarde schizofrenen meenden stemmen van goden uit de hemel te beluisteren. Deze goddelijke voorzeggerij inspireerde hen bij het te voeren beleid en leidde er tevens toe, dat hun onderdanen hen als iets heel speciaals zagen. De gebalsemde farao's werden dan ook in piramides opgeborgen ten koste van ontelbare dode werkslaven, hetgeen Friedrich Nietzsche tot de passende uitspraak bracht, dat de oude Egyptenaren dermate onder de indruk van hun eigen barbarisme moeten zijn gekomen, dat zij door excentriek gedrag uit de puzzle van het mens-zijn probeerden te komen. Ook de Griekse godenwereld was duidelijk een mythologische reflectie van psychisch onvermogen. Apollo was niet alléén de god van de zon en het licht, maar ook de god van het licht in de geest, het licht in de rede en het licht in het inzicht in de wereld. Door de moderne christelijke wereld werd dit gecompliceerde godengedoe aanzienlijk vereenvoudigd ná publikatie van het verhaal rond de kribbe van Bethlehem. De westerse mens slaagde er zo in alle fantastische sprookjes over goden terug te brengen tot één standaardfabel. Van toen af werd god gepresenteerd als opperste alléénheerser en schepper, die waakte over alles wat leefde en bewoog en op wie de mensheid zich van nu af met de ogen dicht zou kunnen verlaten: God den Vader zou dienst gaan doen als mannelijke ouder in kosmische zin. De grondlegger van de psycho-analyse, de Weense psychiater Sigmund Freud, schreef over deze massale vlucht in schijnwerelden, symbolen en totemhelden het volgende: ‘Het hele verschijnsel is zo overduidelijk infantiel en zodanig in strijd met de werkelijkheid, dat eenieder die zich vriendelijk jegens de mensheid opstelt, het als pijnlijk ervaart, dat de overgrote meerderheid van de stervelingen nooit in staat zal zijn boven een dergelijke benadering van het leven uit te stijgen.’Ga naar voetnoot1. Ook de Zwitserse psychiater Carl Jung meende, dat het menselijk bewustzijn, de psyche, zich in de tweede helft van de twintigste eeuw nog altijd in een experimentele staat van ontwikkeling bevindt. Hij benadrukte dat de meeste mensen het leven en de wereld waren blijven beleven en interpreteren op een strikt naïeve wijze. Ook Jung constateerde, dat men halsstarrig een bewuste en | |
[pagina 7]
| |
doorleefde evaluatie van de werkelijke inhoud van de existentie trachtte te vermijden. Psychische ontsnappingsmechanismen en steeds maar blijven hopen op het eigenlijk niet haalbare, zal tijdelijk verdovend werken. Jung sprak in dit verband over een vorm van ‘psychische hygiëne’ en Freud zei hierover: ‘Wat karakteristiek is voor illusies is, dat ze doorgaans voortkomen uit zéér menselijke wensen. Maar in dit opzicht benaderen ze eerder psychiatrische waanbeelden.’ De vlucht in illusies, mythen en symbolen is van oudsher een beproefde reddingsmethode om de wrede werkelijkheid van de wereld te verzachten of te trachten deze te ontlopen. Leonardo da Vinci vergeleek de mens met een vlinder, die hoop vergaarde bij het zien van licht.Ga naar voetnoot1. ‘Wat moeten de goden in hun vuistje hebben gelachten,’ schreef Somerset Maugham in 1892 in zijn dagboek, ‘toen zij Hoop toevoegden aan al het kwaad waarmee zij de doos van Pandora vulden. Want zij begrepen donders goed, dat dit het wreedste kwaad van alles was, want het is immers de Hoop, die de mensheid verleidt de ellende tot het einde toe uit te zitten.’Ga naar voetnoot2. De ontsnappingsmechanismen worden gebruikt, omdat de problemen van het leven en de menselijke misère te zwaar en te gecompliceerd zijn om met het blote oog tegemoet te treden. De werkelijkheid wordt gefragmenteerd en vervalst, opdat de overbelaste psyche in staat zal zijn de permanente ellende te verwerken. Hulpmiddelen als politieke en religieuze sprookjes, die bovendien door elkaar lopen en met elkaar worden vermengd, moeten de bittere pil van het leven helpen vergulden en verzachten. God, Marx of Oranje moeten de mens bijstaan bij zijn worsteling om uit de onontwarbare problemen van het ongrijpbare mysterie van het ‘er-zijn’ te komen, een er-zijn, waar men in wezen onophoudelijk en massaal voor op de vlucht is. Pausen, kardinalen, bisschoppen, predikers en goeroe's zijn de geesten-bezweerders of medicijnmannen van weleer gaan vervangen en worden door honderden miljoenen mensen in alle ernst beschouwd als de ambassadeurs, gezanten en consuls van een Heer in de hoge hemel. Hen wordt de macht en de kracht toegekend om lichamelijk en geestelijk lijden naar diens woord te verklaren en te rechtvaardigen. Geestelijke leiders gaan zodoende dienst doen als mannelijke ouders in wereldlijke zin, terwijl keizers, koningen en prinsen dienst gaan doen als de mannelijke ouders in politieke zin. | |
[pagina 8]
| |
Hoe zéér deze beelden van god en koning in de gedachtenwereld van de mensen zijn blijven hangen, geven heden ten dage de diensten van Church of England aan, die openen met de woorden: ‘Almighty and Everlasting God, King of Kings, Lord of Lords, the only Ruler of Princes, Who dost from Thy Throne behold all the dwellers upon Earth, most heartily we beseech Thee with Thy favor to behold our sovereign Lady Elisabeth the Queen and all the royal family. Endue them plenteously with heavenly gifts, health and wealth, long to live,’ enzovoorts. In werkelijkheid zijn bovenstaande woorden, die jaar in jaar uit automatisch en traditioneel worden uitgesproken slechts plechtig neurotisch gebral. Maar wie bekommert er zich om of staat er nog bij stil? Altijd hebben mensen mythen en sagen verzonnen om zich te beschermen tegen de werkelijkheid. Mythen zijn religieuze verzinsels en sagen zijn politieke verzinsels. Tezamen vormen ze de wortel van wat Freud noemde ‘de universele neurose’ om het onbegrepene uit de natuur en het leven af te wentelen op collectief beleefde, fantasierijke verklaringen, die geen enkel verband hebben met de werkelijkheid. Nu wist Odysseus al, dat de wereld waarin hij leefde geen geprefabriceerd kunstwerk was en dat de geschiedenis evenals de natuur voortdurend beweegt, schept en herschept, vormt en hervormt. Een verstard vasthouden aan denkbeeldige psychotherapeutische invloeden, zoals die van god, Marx en Oranje zouden uitgaan, helpt de ‘razernij van de massa's’ niet kalmeren of de mens van psychotische invloeden zuiveren. Integendeel: men raakt er slechts verder door van huis. De schaal waarop deze politieke en religieuze zelf-verlakkerij steeds verder om zich heen grijpt, is evenredig aan de groei van de waanzin in de wereld op alle niveaus. Freud omschreef de psychische behoefte aan een totem als ‘erfelijk’. Hij constateerde bij primitieve volkeren, dat ‘de gehechtheid aan een totem de basis was van sociale verplichtingen’. Hij vervolgde: ‘Het totem diende om een veilige vluchtplaats te verzekeren, waar de ziel kon worden gedeponeerd om de gevaren, die hem bedreigen te ontlopen.’Ga naar voetnoot1. De Duitse wetenschaps-psycholoog Wilhelm Wundt concludeerde in zijn ‘Völkerpsychologie’ (Deel II: Mythos und Religion) dat we ‘vandaag de dag totemisme terugvinden in een veelvuldigheid van staten van verval en ontbinding’. Hij vervolgde: ‘We constateren, dat fragmenten van het primitieve totemisme | |
[pagina 9]
| |
zijn overgeslagen naar andere sociale (monarchie) en religieuze (Khomeini) instituten.’ Augustinus constateerde overigens al in de vierde eeuw na Christus, dat godsdienstig geloven (in een totem) neerkwam op een blindelings accepteren van wat als overtuiging gold. ‘Men gaat namelijk genieten van iets,’ aldus de bisschop, ‘dat men als vanzelfsprekend als werkelijkheid is gaan beschouwen.’ Dit soort mystificatieprocessen werkt verdovend. De Amerikaanse psychiater Robert Jay LiftonGa naar voetnoot1. heeft herhaaldelijk, bijvoorbeeld in verband met het atoomgeweld van Hiroshima of de oorlog in Vietnam, gewaarschuwd voor ‘een massaal immunisatieproces’. Men gaat langzaamaan immers gewoon vinden wat in werkelijkheid afschrikwekkend of onacceptabel zou moeten zijn. De psychische oorsprong van religieuze en politieke fabels vertoont geen enkele binding met moderne wetenschap of met moderne filosofie. Ze zijn overleveringen van de oudste, krachtigste en dringendste wensdromen van mensen, die vele eeuwen geleden leefden. Eigenlijk is het puur zelfbedrog, in flagrante strijd met de feiten. Freud heeft in dit verband gesproken over de burgerjuffrouw, die leeft met de illusie eens een heer van koninklijken bloede te zullen huwen. Hij geeft toe, dat een morganatisch huwelijk in de verbeelding tot de mogelijkheden behoort. ‘Maar,’ voegt hij er onmiddellijk aan toe, ‘dat de Messias zal terugkeren op aarde om een nieuwe gouden eeuw te stichten is aanzienlijk minder waarschijnlijk.’Ga naar voetnoot2.
Ook na vierhonderd jaar vult het verhaal rond Oranje in Nederland nog altijd een bijzondere leemte. Het is een rustgevend totem. Daar, in dat mooie, statige paleis, bevindt zich de vader/moeder des vaderlands. Zijn/haar permanente aanwezigheid biedt onbewust een gevoel van geborgenheid, want wanneer de nood het hoogst is, is er altijd nog Oranje. Alhoewel, Oranje was er ook wel eens niet. Er zijn in onze geschiedenis immers stadhouderloze tijdperken geweest. Lang duurden die echter nooit. De drang naar Oranje zat te diep. Rap werden de vreugdevuren ontstoken, wanneer een Oranje zich bereid verklaarde naar het brave vaderland terug te keren, ook wanneer anderen (bijvoorbeeld na de Napoleontische oorlogen of na de Tweede Wereldoorlog) het vaderland hadden bevrijd. Dan werd in naam van Oranje de poort weer opengegooid. | |
[pagina 10]
| |
Hoe diep deze mentale vertroebeling na vier eeuwen reeds zit, werd onlangs bijvoorbeeld weer eens duidelijk bij de viering van de zeventigste verjaardag van de toenmalige koningin Juliana. Duizend kinderen zongen de koningin ‘spontaan’ toe. De vertoning werd uiteraard via de televisie uitgezonden. De tekst luidde onder meer: ‘Kinderen, slaapt zacht,
De Koningin waakt over jullie
Dag en nacht.’
De televisiecamera zoomde in op de ontstelde gezichten van de aanwezige Oranjes. Men vraagt zich bij het opstellen van dergelijke onzinnige teksten namelijk nooit af hoe ze bij de koninklijke familie zélf overkomen. Terwijl men over het indrammen van dergelijke nonsens in kinderhoofdjes al helemaal niet nadenkt. Een totem als Oranje wordt dan ook omringd door een scala van begripsverwarringen en waandenkbeelden. Het begrip ‘koning’ werd vroeger met de moedermelk mee ingegeven. Het was een neurotische illusie, die vanaf de wieg werd ingeprogrammeerd. En sinds mensenheugenis is dus vrijwel iedereen welhaast onbewust vervuld geraakt van aanhankelijkheidsgevoelens voor de Oranjes. Deze illusie geldt voor álle Nederlanders, óók voor de landgenoten achter de hekken van het statige paleis. Het kan ook moeilijk anders. Al eeuwenlang zijn de Nederlandse hoofden van kindsbeen af overvoerd met folkloristische ster-reclame over god en koning. En een kind is zich er uiteraard niet van bewust, dat er sprake is van conditionering. Rooms-Katholieke kinderen worden immers ook opgezadeld met Rome en de paus, zonder dat er sprake is van een vrije keuze? Een kind wordt nu eenmaal niet geboren met een IK, laat staan als Orangist! Het milieu, de buitenwacht is de voornaamste architect van het EGO, van wat in het leven wordt geloofd en van wat wordt afgewezen. Niemand ontkomt zodoende aan het mystificatieproces en de automatische overdracht van plechtige symbolen: ze worden met de vlag en het volkslied in de psyche meegebakken. Mensen lijken dan ook steeds meer op karikaturale robots dan op kinderen van een eigen tijd. Dit hele overdrachtsproces is praktisch onvermijdelijk, want bij de geboorte is het brein van een kind, of het nu is geboren binnen de muren van een paleis of in een huis in de Kinkerbuurt, een nagenoeg onbeschreven blad. Neuro-chemisch gezien, zijn de breinen van alle pasgeboren kinderen kinderen zo goed als iden- | |
[pagina 11]
| |
tiek. Deze mentale motor van de mens ligt in een betrekkelijk verscholen ruimte onder de hersenpan. Zij bestaat uit miljarden zenuwcellen of neuronen, die werken als een gigantische computer. Tezamen bemiddelen de neuronen bij de besturing van de psychische functies. Dit is het delicate instrumentarium (met handicaps) waar de wereld in feite om draait. Vandaaruit worden inzichten over onszelf en anderen, over wat we denken zeker te weten of wat we ons slechts verbeelden, zo goed en zo kwaad mogelijk geconcipieerd, verwerkt en uitgedragen. De hersens lijken op een roze brei en wegen slechts enkele ponden.Ga naar voetnoot1. In die massa zenuwcellen schuilt het basispatroon voor het doen en laten, dat voornamelijk tussen het eerste en het zesde levensjaar door ouders, opvoeders en directe omgeving in de gecompliceerde hersenstructuur wordt uitgezet. Noties die eenmaal in de neuronen zijn gecodeerd, zullen zich in het verdere leven manifesteren als nauwelijks meer weg te branden overtuigingen. De schone lei, die het ontluikende brein nu eenmaal is, wordt in de loop van de eerste levensjaren volgekladderd door brave, goedbedoelende ouders en onderwijzers. Opvoeders zijn in wezen amateuristische computerprogrammeurs, die op goed geluk te werk gaan en totaal onbekend zijn met de wetmatigheden van de machinerie waarmee ze werken. De mentale bagage uit vervlogen tijden wordt gedachteloos doorgeprogrammeerd naar nieuwe generaties. Het kind leert lopen, eten en spreken, het leert een taal en wat toegestaan en wat verboden is, wat waar is en wat onwaar. In werkelijkheid echter wordt grotendeels gekopieerd wat eertijds gold als realiteit, ongeacht of het ook in de verste verte nog iets met de gewijzigde omstandigheden van de mens en de wereld te maken heeft. Zonder blikken of blozen worden overleefde bakerpraatjes als hoogste waarheid of wijsheid ingepompt in de nog groeiende breinen van het kroost. Gewoonten, opvattingen en denkpatronen worden aan de zenuwcellen van volgende generaties doorgepapagaaid als ging het om een estafette. Kinderen staan weerloos tegenover de manier van ‘kennisoverdracht’, omdat ze die niet kunnen doorzien en een grenzeloos vertrouwen stellen in hun zogenaamde ouderlijke therapeuten. Zijn het immers niet pappie en mammie, die in de vreemde wereld aanvankelijk het meeste worden vertrouwd? Die ouders zijn echter zelf de gevangenen | |
[pagina 12]
| |
van de zich herhalende cirkel van waandenkbeelden, waar de ganse goegemeente haar bijdrage aan levert. De godsdienstige en wereldlijke sprookjes lopen bovendien voortdurend door elkaar. Men vertelt peuters met even verbluffend gemak over de goede Jezus als over de boze wolf, die grootmoeder met huid en haar opvreet. Uit deze ratjetoe van waanbeelden moeten kinderen dan maar wijs zien te worden. (Welke traumatische schade sommige van deze angstaanjagende verhalen en gruwelijkheden de psyche van het kind berokkenen weet niemand.)
Twee specifieke totems, die Nederlandse kinderen op deze manier meekrijgen, zijn die van de erfelijke monarchie en die van de onmisbaarheid van Oranje. Beide zijn nogal eenvoudig te ontzenuwen. - De erfelijkheid van de monarchie, in de zin van een aanwezig blijven van erfelijke eigenschappen vanaf 1584 is sowieso op biologische gronden niet houdbaar. De erfelijkheidsdragers van het menselijk lichaam zijn immers de genen, die bij iedere bevruchting in een nieuwe combinatie tezamen komen. De sociobiologen Wilson en Lumsden hebben hieromtrent een passende vergelijking gemaakt met het schudden van een spel kaarten. Zij schreven: ‘We ontvangen de helft van onze genen van iedere ouder; een vierde van iedere grootouder; een achtste van iedere overgrootouder en zo zet dit wiskundig opklimmende cijfer zich voort. Een voorouder, die tegen het einde van de achttiende eeuw heeft geleefd, laat ons in directe afstamming ongeveer één procent van zijn genen na.’Ga naar voetnoot1. Daarom is de erfelijke monarchie op basis van het vertelsel uit 1584 rond de vader des vaderlands Willem van Oranje alléén al op biologische gronden onjuist. Op grond van deze genen-goochelarij noemt Richard Dawkins, een leerling van Nico Tinbergen, mensen dan ook overlevingsmachines, die ‘blindelings zijn geprogrammeerd om de zelfzuchtige moleculen, die we kennen onder de naam genen, in leven te houden en te bewaren’. Hij schreef verder: ‘Menselijke individuen zijn geen stabiele gevallen. Ze zweven. Chromosomen worden naar de vergetelheid weggeschud, zoals men groepen speelkaarten uitdeelt, die in hun samenstelling verdwijnen als sneeuw voor de zon. De kaarten zelf overleven echter het uitdelen. In dit opzicht zijn de genen als de kaarten in het kansspel.’Ga naar voetnoot2. | |
[pagina 13]
| |
- De onmisbaarheid van Oranje is al even eenvoudig te bestrijden. Ik heb al gewezen op de stadhouderloze tijdperken en het afwezig zijn van Oranjes tijdens de Napoleontische tijd en de Tweede Wereldoorlog. Een ander sterk argument tegen de onmisbaarheid van Oranje ligt in de sage over Willem van Oranje, die au fond een onverholen verdichtsel is van halve waarheden, gekoppeld aan verholen historische vervalsingen. Zelfs de verhalen rond de moord in Delft door Balthasar Gerards zijn grotendeels uit de duim gezogen. Zo schreef bijvoorbeeld een toenmalige geschiedschrijver aan de Staten van Holland: ‘Niemand zal loochenen dat geen vorst onder de zon ooit vuriger bemind en hoger geacht mocht worden van zijn onderdanen, dan Zijne Doorluchtigheid.’ In welk kader we die uitspraak moet plaatsen, schrijft de filosoof Charles Vergeer. Hij herinnert ons aan het feit, dat de dood van Willem van Oranje juist viel in een tumultueuze periode, waarin de prins trachtte de grafelijke soeverein van de Heren Staten te worden. ‘Hoe weinig vurig bemind en hooggeacht de prins toen door de Staten werd, moge blijken uit hun besluit aangaande zijn begrafenis. De Staten van Holland verboden zelfs het wapen van Holland te gebruiken bij de begrafenis.’Ga naar voetnoot1.
Is er ooit een serieuze poging ondernomen om de psychische averij onder de loep te nemen, die aan de hand van het gokspel met de genen en het gesol met het menselijk brein wordt veroorzaakt? Vindt de ‘razernij van de massa's’ immers niet hierin haar oorsprong? Werden de zeventiger jaren gekenmerkt door een accent op de studie van de neurofysiologie van de hersenen,Ga naar voetnoot2. zo zien we in de tachtiger jaren de ‘gedachtenwereld’ centraal staan. In de V.S. heeft zich zelfs een nieuwe empirische tak van wetenschap ontwikkeld, namelijk de ‘cognitive science’, een samengaan van antropologie, neurologie, psychologie, kinder-psychologie, taalkunde, logica, computerkunde en aanverwante terreinen van studie. Misschien een duizendtal geleerden in de wereld houdt zich bezig met deze uitermate vitale onderwerpen, die het brein beroeren en beïnvloeden.Ga naar voetnoot3. Het was Gustave Le Bon, die in zijn baanbrekend werk ‘The Crowd: a study of the popular mind’ reeds in 1895 constateerde, | |
[pagina 14]
| |
dat ook in de industriële samenleving mensenkudden werden gekenmerkt door het verzinken van de individuele persoonlijkheid in een vorm van onbewuste collectieve activiteit. Ook Freud citeerde Le Bon: ‘Groepen mensen hebben nooit naar waarheid gedorst. Ze vragen juist om illusies en ze schijnen niet zonder te kunnen leven. Zij verlenen voortdurend voorrang aan wat onwerkelijk is boven wat werkelijk is. Kuddes mensen worden bijna even sterk beïnvloed door wat onwaar is als door wat waar is. Zij vertonen duidelijke tendensen de waarheid niet van de onwaarheid te kunnen onderscheiden.’Ga naar voetnoot1. Freud verbond hieraan de bemerking, dat onvervulde wensen, overstemd door fantasie en illusie, worden tot een overheersende factor in de psychologie van neurosen. Neurotici worden niet geleid door waarneming van de objectieve werkelijkheid; neurotici leven bij een psychologische realiteit. Evenals de hysterie is de neurose gebaseerd op fantasie en pure verzinsels in plaats van op een ervaren van wat er is. Het lag in de lijn van de ontwikkeling, dat een geïntensiveerde wetenschappelijke belangstelling voor het brein onvermijdelijk was. Ook psycho-analytici en historici zouden elkaar op den duur vinden. Zo kwam het tot een vrij recent opgekomen tak van wetenschap, die zich richt op de historische motivatie van gebeurtenissen en ontwikkelingen en die voornamelijk in de V.S. reeds ijverig wordt beoefend. Ze draagt de naam psycho-historie. Zoals de moderne neurofysiologie streeft naar het ontcijferen van de exacte biologische functies van het brein, zo beijveren psycho-historici zich in het decoderen van groepsfantasieën oftewel de groeps-dynamiek van landen en volken. Lloyd de Mause, directeur van het Instituut voor Psycho-Historie in New York zei me in dit verband: ‘Wij zien deze door grote groepen mensen gezamenlijk beleefde fantasieën als massale verschuivingen van diepe gevoelens en verlangens om liefde te ervaren naar het publieke forum. Het individuele gevoel om lief te hebben wordt afgereageerd met een loze uitspraak als “onze geliefde vorstin”. Het Nederlandse verhaal rond Oranje is geworteld in het gezamenlijk beleven van een stuk historie. Het is een groepsverwarring. Het is een soort hypnotische droomtoestand. De onwerkelijkheid lijkt door een langdurig gezamenlijk beleven werkelijkheid te zijn geworden. Mentaal gezien een uitermate ongezonde situatie.’ Freud schreef in dit verband: ‘Pathologie | |
[pagina 15]
| |
heeft ons vertrouwd gemaakt met een groot aantal situaties, waarin de grenslijnen tussen ego en buitenwereld onzeker worden of waarin deze lijnen in feite abusievelijk worden getrokken.’Ga naar voetnoot1. De MauseGa naar voetnoot2. koppelde het verschijnsel groepsfantasieën aan pausen, koningen, kardinalen, goeroes, generalissimo's en Führers. Hij beschrijft hen als ‘fantasy-leaders’. Hij vervolgde: ‘De groeps-trance bevat als voornaamste attributen in haar ontwikkeling het individuele en desillusionaire denken. Hierbij worden mechanismen toegepast, die door Mélanie Klein reeds werden aangeduid met “de paranoïde-schizofrene positie”. Hierbij wordt namelijk het verwarde en onlogische denken nog verder bevestigd door de groepsinstemming. Vandaar dus ook, dat groepswaanzin zoveel machtiger is - en zoveel minder bestudeerd - dan individuele krankzinnigheid.’ Waarom nu lopen kuddes mensen achter hun ‘fantasy-leaders’ aan? Waar komt de psychologische oorzaak voor de vader- (of moeder-) figuur aan de top vandaan? Welke individuele emoties worden in de vader des vaderlands geprojecteerd? Welke psycho-dynamische mechanismen zijn hier aan het werk? - Psycho-historici, die de Europese Götterdämmerung uit de jaren veertig bestuderen, richten zich allereerst op de wisselwerking tussen het grote publiek in nazi-Duitsland en Adolf Hitler. - Wat precies gebeurde er in het brein van miljoenen Iraniërs, die een paar jaar geleden van hun wereldlijke totem, de Shah der Shah's, terugschakelden op het religieuze totem, de ayatollah Khomeini? - Wat precies betekende voor de Japanners het psychische samenspel met de 125e keizer, eens de onzichtbare afgezant van de goden in de hemel? Aan die laatste begoocheling der zinnen maakte de Amerikaanse generaal Douglas MacArthur in 1945 gedeeltelijk een einde. Hirohito verschijnt sindsdien als Beatrix, Elisabeth en andere gekroonde hoofden op het balkon om vriendelijk naar zijn onderdanen te buigen en te wuiven. Erik Erikson schreef een eerste, prachtige psycho-analytische studie over Mahatma Gandhi. Walter Langer deed dat over Adolf Hitler en Bruce Mazlish zowel over Richard Nixon als over Henry Kissinger. En de psychiater Arnold Hutschnecker, eens de | |
[pagina 16]
| |
therapeut van Nixon, is zelfs voorstander van een diepgaande studie van het brein van iedere kandidaat voor het Amerikaanse presidentschap. Volgens hem is het diagnostiseren van hun ‘gedachtenwereld’ onontbeerlijk bij de huidige gevaren en machtsverhoudingen in de wereld. Toen Barry Goldwater, de conservatieve Senator uit Arizona, zich kandidaat stelde voor het Witte Huis, adverteerden 1200 Amerikaanse psychiaters in de New York Times om het publiek af te raden op deze politicus te stemmen, omdat zij hem mentaal niet in staat achtten dit ambt op verantwoorde wijze te bekleden. Sigmund Freud sprak reeds de hoop uit, dat ‘iemand het eens zou wagen om de pathologie van culturele en ethnische groepen te onderzoeken’. De psycho-historici passen inderdaad de psycho-analyse toe op de geschiedenis. Waar de orthodoxe leer der geschiedenis naging hoe het publieke gebeuren de privé-levens van mensen, volkeren en naties beïnvloedde, zo zal de studie der psycho-historie aan het licht proberen te brengen hoe persoonlijke droomwerelden, die op het publieke podium worden uitgeleefd, de geschiedenis van mensen en naties mede hebben beïnvloed. Gegeven de arche-typische ‘love-affair’ tussen Oranje en Nederland gedurende de achter ons liggende eeuwen, is het uitermate relevant op psycho-historische wijze te analyseren welke interactie er bestaat tussen de psyche van de brede massa van het Nederlandse volk en het symbool van de natie, het Huis van Oranje.
Cultuur-historisch beschouwd heeft er traditioneel tot 1945 rond het koningshuis een taboe geheerst. De koning was een heilig huisje, waar men niet werkelijk over sprak, laat staan dat men de koninklijke familie benaderde als mensen als alle andere of waagde hen te psycho-analyseren. Ten aanzien van de koning behoorde men in die tijd ontzag, nederigheid en onderdanigheid te betrachten. De koninklijke majesteit was een uitverkorene, wat Nietzsche eens tot de gevleugelde uitspraak bracht, dat de wereld meer idolen kende dan realiteiten. Ná de Tweede Wereldoorlog zou de traditionele majesteitelijke afstand tussen koning en volk geleidelijk aan vervlakken. Het niemandsland tussen vorst en natie werd eerst schoorvoetend en later als de normaalste zaak van de wereld betreden. De strakke geslotenheid van het regiem van Wilhelmina maakte onder het koningsschap van Juliana plaats voor meer openheid. Koningin Beatrix kwam aan de vooravond te staan van de verdere democratisering van het koningsschap. | |
[pagina 17]
| |
Claus en Beatrix waren reeds lang voor de troonsbestijging van 1980 van plan de monarchie, waar enigszins mogelijk, met een modernere visie tegemoet te treden. Het besluit om met de privé psychische moeilijkheden van prins Claus voor de draad te komen, was dan ook in feite een demonstratie van historische openheid en oprechtheid jegens de natie. Zou het Nederlandse volk dit ontwapenende gebaar van de zijde van de koninklijke familie ook waardig zijn? Of opende het Huis van Oranje door haar eerlijkheid een doos van Pandora ten behoeve van de speculatieve roddelpers? Ondenkbaar was dat immers helemaal niet en het gebeurde dan ook. Ongepaste belangstelling en ongezonde nieuwsgierigheid naar het verbodene of almachtige boeit en prikkelt nu eenmaal een groot deel van de mensen. En zo kon de elektronische eeuw, met haar ultramoderne apparatuur en televisiecamera's, er toe leiden, dat de onverzadigbare vraag naar steeds meer informatie over de handel en wandel van de eens mysterieuze en onbereikbare koninklijke personages, zich tot een bloeiende handel zou uitbreiden. Maar zoals zo dikwijls in de pure commercie, wanneer tengevolge van het nog sluimerende taboe slechts ten dele of in het geheel geen betrouwbare informatie voorhanden is, bestaat de verleiding om de fantasie en soms het bedrog te hanteren om tegen iedere prijs met een verhaal te komen, hoe onwaar ook. Summa summarum: ook in de tachtiger jaren geldt nog altijd, dat het juiste evenwicht tussen ‘de geheimen van Oranje’ en de stroom van relevante, concrete informatie naar het brede publiek toe zich nog altijd niet heeft gestabiliseerd. Te weinig waarheid is voorhanden om een werkelijk oordeel te vormen. Wat beschikbaar is, vertoont nog teveel sporen van het aloude taboe. Ook in donker Afrika is men geleidelijk aan de afstand tussen de royalistische totems van weleer en het lompenproletariaat uit de ‘revolution of rising expectations’ met realistischer ogen gaan herbezien. De Kabaka van Boeganda, de Nwami van Boeroendi, keizer Bokassa I van Centraal Afrika en, last but not least, de Leeuw van Judah, keizer Haile Selassie van Ethiopië werden recentelijk gewipt, verbannen of geëxecuteerd. Dit wil echter niet zeggen, dat het excentrieke majesteitsgedoe reeds geheel en al uit Afrika is verdwenen. Toen Beatrix hier de troon besteeg, was de 81-jarige Sobhuza II van Swaziland haar oudste collega. Toch zit er over de hele linie behoorlijk de klad in de monarchistische beweging. Keizers en koningen zijn een uitstervend ras. Volgens de Monarchistische Liga in Londen zijn er in de tachti- | |
[pagina 18]
| |
ger jaren nog drie of vier regerende koninginnen en een dertiental koningen in actieve dienst overgebleven op een totaal aantal van zo'n 160 ‘fantasy-leaders’. Eindelijk is bij de overgrote meerderheid van de mensen het element erfelijkheid uit de groepsfantasieën verdwenen, maar de drang naar identificatie met een totem aan de top is uiteraard gebleven. ‘De groep wil nog altijd worden voorgegaan door een onbegrensde kracht,’ schreef Freud. ‘De groep kent nu eenmaal een uitzonderlijke passie voor autoriteit. “De groep hongert naar gehoorzaamheid,” noemde Le Bon dat. De oervader (oermoeder) is het ideaal van de groep. Het ideaal regeert het Ego, in plaats van het Ego het ideaal.’Ga naar voetnoot1. Nietzsche zou het instituut van een koningshuis, had hij geweten, dat het op de drempel van de eenentwintigste eeuw op bepaalde plaatsen nog onbekommerd en vrolijk voortbestond, hebben omschreven als een vorm van fraude. Na zoveel eeuwen leven en overleven, struikelt men nog steeds op vrijwel dezelfde wijze over het IK als destijds toen de Acropolis werd neergezet. In wezen functioneert het brein na al die tijd, na al die levenservaring, voor belangrijke groepen mensen nog op even primitieve, naïeve en onintelligente wijze als ten tijde van de Bourgondische oorlogen. Veelal gaat men er van uit, dat men wijzer is geworden sinds Homerus zijn gedichten schreef. Maar in werkelijkheid is voor velen de kloof tussen een denkbeeldige wereld en de naakte realiteit wijder en onoverbrugbaarder dan ooit. Een blijkbaar psychisch noodzakelijk gevoel van onfeilbaarheid wordt nog steeds op paus of koning afgereageerd. Men blijft een onschendbare voogd in een ideaalbeeld aan het hoofd van kerk of natie projecteren. Deze psychische relatie tussen het volk en de vorst of regeerder als identificatiemodel en de invloed die dit heeft op de mentale gezondheid van beide partijen, is het eigenlijke onderwerp van dit boek. Ondanks het belang van de recente tragische gebeurtenissen rond prins Claus voor hem en voor het Nederlandse volk is het slechts een voorbeeld uit vele. Sommige Amerikaanse gedragspsychologen spreken van ‘een collectieve illusionaire vervalsing’, dus het zien van iets wat er in werkelijkheid niet is. Men ‘ziet’ op het bordes van het paleis een koningin, omringd door man en kinderen. In werkelijkheid gaat het hier echter om een aardig Nederlands gezin als ieder ander. Men ‘ziet’ dan ook niet werkelijk; men projecteert slechts een denkbeeldige versie van wat de overlevering wil dat we ‘zien’. | |
[pagina 19]
| |
De psychiater C.G. Jung zegt hierover in een studie over politieke en religieuze symbolen,Ga naar voetnoot1. dat er louter wordt gekeken. Dat wil zeggen, dat het ‘zien’ dermate oppervlakkig gebeurt, dat de actuele waarneming krachtig wordt overstemd door van tevoren ingeprogrammeerde denkgewoonten, gebruiken en tradities, die mensen al vanaf de geboorte in de roze en ook wel grijze brei van de psyche gedeponeerd krijgen. Enkele jaren geleden ‘zag’ ik koningin Juliana en prins Bernhard langs de Komarijne-rivier in Suriname uit een helicopter stappen. Zij kwamen een ontwikkelingsproject inspecteren. Tegen het decor van de jungle, waar apen naar hartelust door de bomen zwierden, was het eigenlijk een potsierlijke vertoning. Maar ja, Machiavelli adviseerde zijn prins reeds in de zestiende eeuw er zorgvuldig voor te zorgen - wilde hij zijn monopoliepositie niet verliezen - bij de mensen steeds te blijven inspelen op het aangeboren gevoel van behoudzucht, op de angst voor verandering en op het gebrek aan moed om de bakens permanent te verzetten. Machiavelli onderkende dus welke vitale factor het perfect uitvoeren van het koninklijk theater vormt in het behoud van de monarchie. In ieder geval is het in Nederland gelukt de monarchie sinds honderdzeventig jaar in stand te houden en het Huis van Oranje zelfs al sinds vierhonderd jaar. Klaarblijkelijk bestaat er in Nederland een grote binding met die monarchie, met het Huis van Oranje. Alles wat met Oranje te maken heeft, officieel of privé, mag zich ‘verheugen’ in de belangstelling van een groot deel van de Nederlanders. Ik heb mij uiteraard bepaald tot het belichten van alléén die facetten, die niet onmiddellijk tot de strikte privé-sfeer van het koninklijk huis kunnen worden gerekend, maar die voor het grote publiek, de onderdanen van Hare Majesteit, noodzakelijk zijn om zich een oordeel te kunnen vormen over de relatie volk-Koning, een relatie waar de psychische problemen van prins Claus in de meest directe zin mee verbonden zijn. Veel van de recente tragiek rond Huis ten Bosch heeft ook met ons te maken, met iedere Nederlander persoonlijk. Daarom is deze reportage, mede gebaseerd op de psycho-historische benadering, allereerst, en misschien wel voornamelijk, bedoeld om aan de basis van de samenleving meer inzicht in de Oranje-problematiek te verschaffen. Wanneer men zich er nog bewuster van zou worden welk in wezen loodzwaar offer de leden van onze erfelijke monarchie voor ons brengen, zal er wellicht in veel ge- | |
[pagina 20]
| |
vallen een verandering in gedrag ten aanzien van de koninklijke familie tot stand komen. Misschien zal dan ook de welhaast neurotische behoefte aan roddelverhalen of opgeklopte sensatie rond de koninklijke familie afnemen, zodat de eerste familie van het land voortaan met aanzienlijk minder ellende zal worden geconfronteerd dan tot nu toe het geval was. Een ander deel van de tragiek rond de moderne Oranjes hangt niet samen met het brede publiek, maar met de volksvertegenwoordigers, die langzamerhand rond het Binnenhof een gezapige kaste zijn gaan vormen, die reeds lang is opgehouden het volk werkelijk te vertegenwoordigen. Wie met een Rotterdamse havenarbeider spreekt, wordt dit in vijf minuten duidelijk. Niet alleen verhogen deze heren en dames in tijden van crisis hun eigen inkomen, maar ze stellen zonder blikken of blozen vast - geheel in de lijn van een door PvdA en VVD in 1972 ondersteund besluit - dat de kroonprins van 18 jaar één miljoentje behoort te krijgen uitbetaald. Deze absurditeit vindt plaats alsof de parlementariërs zich niet hoeven te bekommeren om de dwingende, eveneens psychologische, belangen van honderdduizenden Nederlandse gezinnen met kinderen rond de 18 jaar, die werkloos zijn en die dus nagenoeg geen inkomen hebben. Marie Antoinette zei reeds, dat ‘de armen maar koekjes moesten eten als ze geen brood hadden’, maar die dame eindigde dan ook op de guillotine. De koningin (over Claus spreekt premier Lubbers ook in dit verband dus niet), is er zelf tegen, dat een kind van 18 jaar koning kan worden en dan de troonrede moet voorlezen, als een geoefend hondje van Pavlov, maar ook dáár trekt dit curieuze Haagse gezelschap zich weinig van aan. Men reduceert de leden van de koninklijke familie tot de Jan Klaassen en Katrijn in de poppenkast op de Dam, alsof Willem Alexander geen recht zou hebben op een pedagogische begeleiding door zijn eigen ouders. Een bedrag van 1,2 miljoen in 1985 is dan ook een deel van de collectieve waanzin waarin Nederland en Oranje zich bevinden en waaraan Claus zich met alle mogelijke moeite probeert aan te passen.
Willem Oltmans oktober 1984 |
|