Persona non grata
(1996)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
31 Het Torentje‘Oltmans kreeg op de valreep een cadeautje van Lubbers,’ meldde Jos Slats 8 oktober 1994 sarcastisch in De Volkskrant. Ongevraagd via gekonkel van het kantoor van de landsadvocaat met de Sociale Dienst te Amsterdam werd ik inderdaad als bijzondere gunst alsnog in de aow gezet en ging er nog eens per maand 160 gulden op achteruit. Andere mensen hebben de aow als aanvulling op een pensioen. Nadat ik in 1958 al uit het land werd gejaagd door Luns en de inlichtingendiensten en naar New York uit moest wijken is er voor gezorgd, dat ik nooit voor een pensioenregeling in aanmerking zou komen. De nvj vraagt om die reden een jaarlijks pensioen aan de staat van 66.800 gulden, zoals alle A-klasse journalisten hebben. Hier sprak de heer Lubbers dus niet over. Hij was er zelfs niet van op de hoogte. Van de 100.000 gulden, die hij aanbood voor 38 jaar treiteren zou ik, zei hij heel vriendelijk, ‘een nieuwe vleugel kunnen kopen,’ ter vervanging van het instrument dat ik noodgedwongen in Johannesburg voor een appel en een ei van de hand had moeten doen. Ik maakte de premier duidelijk, dat een nieuwe Yamaha conservatoriumvleugel een halve ton kostte. Ook mijn huis, van drie verdiepingen, twee badkamers, garage en tuin was ik door het toedoen van de overheid kwijt geraakt. Het kabinet Lubbers besloot in het stadje Tver, 160 kilometer ten noorden van Moskou, 280 huizen ten behoeve van uit Baltische staten naar hun vaderland teruggekeerde Russische soldaten te bouwen. Ik zeg niet, dat ik mijn woning van een kwart miljoen terug eis, maar ik ben wèl van mening, dat voor dat de Staat voormalige communistische militairen aan huizen helpt ik in staat wens te worden gesteld mijn huidige studio van zes bij zes te kunnen verlaten en een flat te betrekken, waar op zijn minst een nieuwe vleugel in past. Wat me zeer verbaasde was, dat premier Lubbers pas nà onze reis naar Zuid-Afrika in februari 1994 een onderzoek naar mijn antecedenten en situatie instelde. Twaalf jaar was hij onder meer de grote baas van de Inlichtingen Dienst Buitenland geweest en had toezicht gehouden op de gladakkers van de super-geheime club Gladio onder Max van der Stoel. Nu vond hij, dat mijn zaak ‘onverkwikkelijk’ was, en nà 100 pagina's van dit manuscript te hebben gelezen, ‘nog onverkwikkelijker, dan hij al wist.’ Wat deed hij er concreet aan? Geen moer. Lubbers toonde geen greintje lankmoedigheid. In tegendeel. Hij leek | |
[pagina 162]
| |
zich met de door diens partijgenoot Luns over mijn leven uitgeroepen roomse banvloek geen raad te weten. Hij wilde helpen, hiervan ben ik overtuigd. Hij wist, dat het om een obscure en smerige zaak ging, waarbij de Staat alle regels en wetten uit pure persoonlijke wraak van de verliezers met voeten had getreden. Misschien verwachtte ik te veel van hem, nadat hij zich ermee ging bemoeien. Òf hij was niet bij machte tegen de schurken op te treden, òf hij was in de persoonlijke sympathie, die hij me betoonde, niet oprecht. Ik vrees het eerste. Eigenlijk is Ruud Lubbers twaalf jaar lang naast premier ook uitgekookte zakenman en ondernemer gebleven. Deze dubbelfunctie zou het familie bedrijf Hollandia Kloos geen windeieren leggen.Ga naar voetnoot149 De handel en wandel van Ruud en Rob Lubbers ligt niet al te ver af van de hier in hoofdstuk 19 beschreven entrepreneurs. Intussen liet hare majesteit uiteraard, alsof er nooit iets onordentelijks was voorgevallen, 's lands hoogste onderscheiding door Wim Kok op Lubbers' borst spelden. Hij kan voor de rest van zijn leven op zijn lauweren rusten. Ondanks een vriendelijke - en ik denk gemeende - brief liet de premier me feitelijk toch in mijn vet gaar koken. Nu zei Immanuel Kant al, dat de meeste mensen uit krom hout waren vervaardigd, maar de ene is nog wat krommer dan de andere. Lubbers miste de ruggegraat voor zijn overtuiging, dat jegens mij buitengewoon ‘onverkwikkelijk’ door het overheidsapparaat was gehandeld, mede gedurende de twaalf jaar dat hij de verantwoordelijkheid droeg, uit te komen en publiekelijk op te treden. Hij vermeed het onrecht te corrigeren. Hij wist en zei me dat mij groot onrecht was aangedaan, maar hij verdomde het dit ongedaan te maken. Om die reden was ik genoodzaakt de Haagse rechter te vragen de oud-premier onder ede te horen. Mr. H.W.E. Vermeer kondigde dit per brief van 5 oktober 1994 reeds aan. Op 27 oktober 1994 zal het proces worden voortgezet. Hoe zal Lubbers het onbeperkt plunderen van de staatskas, ten behoeve van rijksambtenaren, die jarenlang hun persoonlijke wraakuitoefeningen ten koste van de belastingbetalers, wisten te botvieren, gaan vergoelijken? Waarom heeft hij toegestaan dat jaar in jaar publieke fondsen werden gebruikt, om de uitoefening van mijn beroep onmogelijk te maken? Nu ik hier tegen in het geweer ben gekomen wordt opnieuw belastinggeld gebruikt om via de landsadvocaat de schuinsmarcheerderij alsnog recht te laten breien. Ik procedeer nu vier jaar tegen de Staat, om | |
[pagina 163]
| |
in de woorden van collega Frenk van der Linden ‘de diplomatieke schoftenstreken tegenover jou’ gecorrigeerd te krijgen en voor eens en altijd te stoppen. Het gaat om pure overheidsoplichterij en fraude. Burgers betalen geen belasting om schurken, waarvan ik de nodige heren hier met naam en toenaam heb aangeduid, vrijuit te laten gaan via slimme juridische trucjes bedacht door het eveneens peperdure kantoor van de landsadvocaat. Luns, die Soekarno wenste te sarren, omdat hij niet tegen zijn verlies kon, was verantwoordelijk voor het nationaliseren van 8 miljard Nederlands bezit in Indonesië. De man wilde zelfs een derde oorlog tegen Soekarno gaan voeren. Dankzij Luns zijn 80 Nederlandse militairen op Nieuw Guinea gesneuveld, om niet te spreken over de miljarden guldens die de Papoea- affaire het Koninkrijk heeft gekost. Ik heb een rol gespeeld om de waanzin van deze mijnheer te helpen beëindigen. Daarmee heb ik het land een belangrijke dienst bewezen en hiervoor wens ik thans af te rekenen. Daar gaat het nu om. Mijn claim op Den Haag blijft onveranderd gebaseerd op de berekening van de journalistenvereniging nvj uit 1991 van rond drie miljoen. Is het niet opmerkelijk, dat wanneer de Staat een klm-piloot betrapt op triefelen met belastingen voor een bedrag van 1,4 miljoen, de Amsterdamse belastingkamer niet alleen dit hele bedrag terugvordert maar hiernaast een boete van 1,4 miljoen op legt? De nvj berekende mijn materiële schade op 1,6 miljoen. Bij maatstaven door de overheid zelf gehanteerd zou ik dus naast die 1,6 miljoen de diverse ministeries er een bedrag van 1,6 miljoen in boetes bovenop moeten laten leggen. Of gelden voor overtredingen en onrechtmatige daden door de Staat begaan andere maatstaven als voor de burgers van dit land?Ga naar voetnoot150 Ook opmerkelijk is, dat de landsadvocaat in een brief van 10 augustus 1994 voor het eerst meedeelt, dat in mijn zaak beraad heeft plaats gehad tussen ‘de in aanmerking komende ministeries.’ Inderdaad heb ik voorlopig alleen het ministerie van Buitenlandse Zaken voor schade aangesproken, omdat de grondlegger van mijn lijdensweg als journalist vanuit dit ministerie door kvp-minister Joseph Luns werd aangezwengeld.Ga naar voetnoot151 De landsadvocaat heeft echter gelijk, wanneer hij te kennen geeft dat de ministeries van Algemene Zaken met de Inlichtingen Dienst Buiten- | |
[pagina 164]
| |
land en de Gladio-Club van Max van der Stoel even schuldig zijn als BuZa. Terwijl ook Binnenlandse Zaken met de bvd, zoals ruimschoots werd aangegeven, een schadelijk gezwel in de vaderlandse democratie vertegenwoordigen met de bedrieger Arthur Docters van Leeuwen aan kop. Het betekent dan ook dat niet één maar drie ministeries de schade zullen moeten op hoesten welke de Staat verplicht is mij uit te betalen. En dan is er nog de lamentabele ervaring met de Nationale Ombudsman, Mr. Drs. M. Oosting, die er met de pet naar gooide in diens zogenaamde onderzoek waarom en door wie ik uit Zuid-Afrika werd verwijderd. Aanvankelijk had ik hem dus zijn niet ter zake doende rapport van 42 pagina's ongeopend retour gestuurd. Op 30 september 1994 zond hij het opnieuw naar me toe, ditmaal per aangetekende EMS-bode. Ik las het evenmin en schreef de heer Oosting er geen postzegel meer tegenaan te gooien om het opnieuw te retourneren, en dat ik zijn rapport had weggelegd. Immers: de uitzetting uit Zuid-Afrika is een affaire van de inlichtingendiensten geweest, zoals ik in Notities uit apartheidsland klip en klaar heb aangetoond. Bij voorbaat liet Oosting weten, dat bevindingen van zijn team bij de inlichtingendiensten niet geopenbaard mochten worden. Afgezien van het feit, dat geheime diensten uit hoofde van hun bestaansrecht moeten liegen, kon het verhaal van Oosting dus nooit kloppen. Een bevriend kamerlid haalde me over Rapport nr. 94/646 alsnog te lezen. Wat ik vreesde werd ruimschoots bewaarheid. Sleutelfiguren in mijn uitzetting uit Zuid-Afrika in 1992 als generaals Constand Viljoen en Tinnie Groenewald komen in het onderzoek niet voor. Zelfs de zaakgelastigde in Pretoria, H. Sondaal werd niet gevraagd of hem inderdaad werd meegedeeld door generaal Groenewald, namens generaal Viljoen, dat ik in Pretoria als cia-agent werd beschouwd. Het gedrag van de ambassade in Zuid-Afrika jegens mij in de jaren 1986 tot 1992 komt bovendien geheel overeen met de constatering van premier Lubbers van weert Willem Oltmans. Ambassadeur P.A. van Buren heeft mij letterlijk nooit geantwoord op verzoeken hem te ontmoeten, ook niet op de meest dringende boodschappen, toen ik medio 1992 in nood verkeerde. Ik ben geen enkele maal voor een receptie uitgenodigd, zelfs niet op het jaarlijkse feest voor de verjaardag van de koningin. Zijn voorganger Carsten verklaarde onder ede, niet geweten te hebben dat ik me als journalist in 1986 in Zuid-Afrika bevond, wat ook gelogen was, want het weert Willem Oltmans bevel was in 1986 nog volop van kracht. Ik probeerde openingen te maken en | |
[pagina 165]
| |
nodigde Nederlandse diplomaten voor de lunch en het diner naar mijn flat in Hillbrow uit. Bij één gelegenheid bedankte diplomaat André Roijackers me schriftelijk na afloop. ‘De avond bij jou heeft voor mij bewezen dat je een meester bent in het onderhouden van je gasten en het stimuleren van een soms bijna diepzinnige discussie, zonder daarbij de speelse provocatie te schuwen. Het geheel was voor mij in meer dan één opzicht een eye-opener om het maar eens in goed Nederlands te zeggen.’Ga naar voetnoot152 Diplomaat Roijackers ontmoette me in levende lijve en ontdekte blijkbaar, dat de instructies van zijn hoge bazen uit Den Haag niet klopten met de werkelijkheid over de in de ban gedane journalist. Roijackers was een voorloper op de ontdekking van de heer Lubbers zelf. Geen enkele maal ben ik door één van de drie Nederlandse diplomaten, die in mijn huis in Hillbrow te gast waren in de jaren dat ik in Zuid-Afrika woonde terug gevraagd. Dat zijn achtergronden waar de heer Oosting gemakshalve aan voorbij is gegaan in zijn onderzoek van twee lange jaren. Het Oosting & Co produkt is dan ook in de context van wat mij de afgelopen 38 jaar als mikpunt van Den Haag is overkomen zonder meer gênant. De verzoeken aan de Nationale Ombudsman om de Haagse rode knop van professor J.A. van Hamel onder de loep te nemen is een kind om een boodschap te sturen. Laat deze grote toeverlaat van gedupeerden in het Koninkrijk zich maar liever bepalen tot het onderzoeken van de Amsterdamse verkeerspolitie welke automobielen op de gele klem heeft gezet voor fout parkeren en onbehoorlijk vroegtijdig naar het ver afgelegen havengebied versleept. Zaken de staatsveiligheid betreffende, of zaken, de veiligheid van een door de Staat vervloekte journalist betreffende, passen niet in het routinaire menu van het kantoor van de Ombudsman. Dan blijkt zijn werk en wat hij er over heeft mee te delen al even onbetrouwbaar als dat van de heer Arthur Docters van Leeuwen van de bvd zelf. Van deze types is geen eerlijkheid te verwachten. Wie zijn recht zoekt in het Koninkrijk zal zich tot de onafhankelijke rechter moeten wenden. Al zou ik bij het korte geding inzake mijn gpd-reis naar India om een verslag van de reis van prins Claus te maken ondervinden, dat zelfs onder rechters in dit land je beter de wind mee kunt hebben. De absurde Wet Openbaarheid van Bestuur levert slachtoffers slechts door overheids-juristen doorgelaten materiaal op. Buiten- | |
[pagina 166]
| |
landse Zaken kon in mijn geval, nadat ik Vogelvrij publiceerde, niets meer van enig belang vinden. De inlichtingendiensten verklaren plechtig dat er nooit documenten zijn geweest. En de Nationale Ombudsman concludeert, dat de verschillende diensten als Buitenlandse Zaken en de bvd behoorlijk jegens mij hebben gehandeld. De premier van het Koninkrijk noemt wat hij er van te weten kwam ‘onverkwikkelijk’. Wie heeft er gelijk? Dat is de klus voor de Haagse rechter. Ibsen sprak over ‘de vitale leugen, die plaats moest maken voor de oncomfortabele waarheid.’Ga naar voetnoot153
Het uur der waarheid zal toch slaan.
Vier decennia lang slaagde de vijand er in mij voor rotte vis uit te maken om te verhinderen dat ik het journalistieke gezag en prestige zou opbouwen om serieus te worden genomen. Ik werd met valse voorstellingen van zaken, gemene beschuldigingen over kgb en cia opzettelijk in een kwaad daglicht gesteld. Maar leugens resulteren in meer leugens plus de consequenties van het liegen en bedriegen tot eens de bom barst. In mijn strijd om mijn rechten terug te krijgen is ondanks alles het demasqué der bedriegers en fraudeurs in een ver gevorderd stadium gekomen. Somerset Maugham heeft Hoop eens als volgt omschreven: How the gods must have chuckled when they added Hope to the evils with wich they filled Pandora's box, for they knew full well that this was the cruellest evil of them all, since it is Hope that lures mankind to endure its misery to the end.Ga naar voetnoot154 |
|