ting in zijn proces tegen de staat, bracht Willem ze zelf. De dagboeken plaatsten we in het magazijn bijzondere collecties in een echte kluis, waar we meer nog niet gecatalogiseerd materiaal bewaarden. Willem Oltmans vond het geweldig om de zware kluisdeur open te zien gaan en in de kluis zo'n zeventig meter plank gevuld te zien met zijn leven. Inmiddels zijn bijna vijftienhonderd kwarto-multomappen, zeventig knipselmappen en twintig fotoalbums door de afdeling Collectiebehoud verantwoord verpakt in zuurvrije dozen op hun definitieve plaats opgeborgen.
Telkens als Willem Oltmans delen van zijn originele dagboeken naar de kb
bracht, alludeerde hij op de uitspraak van Léauteaud die na het bericht van zijn uitgever dat een deel van de kopij van zijn dagboek was zoekgeraakt, opmerkte dat hem een been was afgezet. Oltmans voelde zich iedere keer weer geamputeerd. Zijn dagboek was zijn leven. Hij was er bijzonder trots op dat zijn dagboek - volgens hemzelf - het meest uitgebreide, over de langste periode lopende, ter wereld was. In zijn dagboek kan men altijd de ‘bewijzen’ vinden voor wat hij in zijn Memoires beweert. Hij schreef het zelf in zijn boek Het dagboek als camera obscura (1988) zo:
Een dagboek stelt ons in staat om naar waarheid te onthouden. De schrijver kan ervaringen steeds toetsen aan de werkelijkheid van toen. Fantasie en realiteit zijn zonneklaar van elkaar te scheiden. Mensen ontlenen namelijk een leven lang onware herinneringen aan een krakkemikkig functionerend geheugen. Intussen leven zij met de illusie absoluut zeker te weten hoe het werkelijk is geweest en denken en handelen op basis van valse premissen.
We begrijpen dat Oltmans de relatie dagboek - Memoires zo ziet. De dagelijkse notities werken natuurlijk als geheugensteuntjes voor later. Ze zijn echter tegelijkertijd wél de notities van een individu met zijn eigen indrukken en eigenaardigheden. De waarheid blijft hier een subjectieve waarheid van Oltmans. Hoe controversieel die waarheid was, heeft de persoonlijke geschiedenis van Oltmans laten zien. Zijn compromisloze optreden tegen wat in zijn ogen leugen en bedrog was en zijn felheid in woord en geschrift bezorgden hem de naam een ijdele querulant te zijn.
Voor Kees Thomassen en mij was Willem Oltmans zeker geen querulant. Hij kon af en toe behoorlijk achterdochtig zijn, op het paranoïde af. Dan meende hij in een opmerking van ons iets te hebben gehoord dat hem niet zinde. Maar na enige uitleg over hoe wij het dan wel bedoeld hadden, kalmeerde hij weer, en werd hij de galante, voorkomende charmeur. Hij noemde ons zijn ‘be-