lid van de vereniging Milieudefensie, had militaire dienst geweigerd en haar tot op mijn schouders.
Dat heb ik er voor alle zekerheid maar af laten halen toen ik in 1977 werd aangenomen als redacteur wetenschappen van de keurige krant nrc Handelsblad, als opvolger van Arie de Kool en met de opdracht om een wekelijkse wetenschapspagina, later uitgegroeid tot bijlage, op te zetten. Daar kreeg ik indirect met Oltmans te maken. Die behoorde tot de indrukwekkende kring van kennissen en vrienden rondom hoofdredacteur André Spoor en schreef wel eens voor de krant.
In 1978 promoveerde Wil Thissen aan de tu Eindhoven op een proefschrift waarin hij aantoonde dat de rekenmodellen die in het rapport aan de Club van Rome waren gebruikt niet deugden. Ik publiceerde een interview met Thissen (later hoogleraar in Delft geworden) en plaatste in een nieuwsanalyse wat kanttekeningen bij de onheilsboodschappen van de Club van Rome.
Oltmans schreef toen een ingezonden brief waar de woede vanaf spatte. Hij meldde onder meer dat ik geen recht van spreken had, want toen ik nog op ‘Kindergarten’ zat, wist Oltmans al hoe het met de planeet zat. Later kregen we nog een aanvaring. Oltmans had een gesprek gehad met José Delgado, een Spaanse hoogleraar aan de Yale-universiteit en voorloper in ‘mind control’, en dat als interview aangeboden aan Adriaan van Dis, toen chef van het Zaterdags Bijvoegsel. Die had het weer aan mij voorgelegd en ik zei: niet doen. Het was slecht geschreven en niet helder. In zijn dagboek van 17 juni 1979 mopperde Oltmans dat de lezers van nrc Handelsblad het gesprek met Delgado misliepen ‘dankzij het ‘genie’ Rozendaal, medewerker van de wetenschapsredactie.’
Natuurlijk verdienen Oltmans, Van Dieren en al die andere voorlopers lof voor de omslag die ze op gang hebben gebracht in het denken over milieu in Nederland. Wel zijn ze blijven steken in het apocalyptisch denken van de Club van Rome. Alleen de eerder genoemde Frits Böttcher kwam tot inkeer en werd later zelfs de eerste klimaatscepticus van Nederland.
Op een enkeling als Böttcher na had bijna niemand destijds in de gaten dat het hoogtepunt van de ellende al voorbij was. Ik ook niet trouwens. Het drong pas rond 1980 tot mij door dat de milieuvervuiling daalde, waarbij het vermoedelijk hielp dat ik door mijn opleiding iets van moleculen en concentraties af wist. De concentratie van zwaveldioxide in de lucht was rond 1965, zo blijkt uit oude metingen (zelfs van voor er een landelijk netwerk van meetstations was), 200 microgram per kubieke meter lucht. Een jaar of tien later was dat al gedaald tot 20 en nu zitten we rond de 1 microgram.