Memoires 1984-A
(2015)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
InleidingGedurende ruim veertig jaar (vanaf 1973 tot ongeveer een half jaar voor zijn voor mij onverwachte overlijden in september 2004) heb ik zeer regelmatig contact met Willem Oltmans gehad. Er zijn periode geweest waarin hij mij wekenlang meerdere keren per dag belde, zeker in het begin, maar ook later, toen hij begonnen was met de redactie van zijn dagboeken. Willem wilde dan iets met mij delen (‘wat ik nu toch weer tegenkom’) of mijn mening over iets weten (‘Doctor Gase, vindt u ook niet dat...). Ook bespraken we dikwijls de binnen- en buitenlandse politieke verhoudingen, waarover wij het even zo vaak niet eens waren.
Naar aanleiding van het verschijnen van zijn boek Grenzen aan de groei in 1973Ga naar voetnootI, heb ik, namens de theatercommissie van de studentenflat aan de H. Cleyndertweg in Amsterdam-Noord waar ik destijds woonde, Willem Oltmans uitgenodigd voor een lezing. Deze werd gehouden op donderdag 17 mei 1973 in het Cleynteater, dat destijds aan de studentenflat verbonden was.Ga naar voetnootII Het toeval wilde dat juist die avond door de vpro een bbc-interview met de secretaris-generaal van de navo, Joseph Luns, werd uitgezonden. Omdat het alom bekend was dat Oltmans zich al vele jaren interesseerde voor de Nederlandse Nieuw-Guinea-politiek in de jaren 1949-1962 in het algemeen en de rol van mr. Luns daarin in het bijzonder, besloten wij de avond in twee stukken te delen. Voor de pauze zou Oltmans spreken over de Club van Rome, na de pauze zou hij een uiteenzetting geven over het conflict rond Nieuw-Guinea. In de pauze was er dan gelegenheid om gezamenlijk naar het interview met Luns te kijken.
In zijn betoog na de pauze herhaalde Oltmans eerder geuite beschuldigingen, dat niet de Indonesische president Soekarno, zoals Luns steeds had beweerd, maar Luns zelf verantwoordelijk was voor het mislukken van de conferentie, die eind 1955/begin 1956 tussen Nederland en Indonesië werd gehouden en die later bekend zou worden als ‘de Geneefse Conferentie’. Bovendien stel- | |
[pagina 8]
| |
de Oltmans dat Luns regering en parlement opzettelijk onjuist had voorgelicht over Amerikaanse garanties aan Nederland bij een eventueel gewapend conflict met Indonesië over Nieuw-Guinea.Ga naar voetnootIII Wat ik die avond hoorde, vond ik aan de ene kant zeer fascinerend en aan de andere kant toch ook onwaarschijnlijk. Daarom besloot ik gehoor te geven aan de oproep die Oltmans aan het einde van zijn betoog deed, om als studenten een eigen onderzoek naar de rol van diverse Nederlandse politici in de kwestie Nieuw-Guinea in te stellen.
In betrekkelijk korte tijd slaagde ik er, tot mijn eigen verbazing overigens, in om met een groot aantal staatslieden en andere direct betrokkenen over het Nederlandse beleid inzake Nieuw-Guinea van gedachten te wisselen. Zo sprak ik in mei en juni 1973 met de oud-premiers Beel en Drees, met de voormalige Nederlandse ambassadeur Van Roijen en met het chu-Tweede Kamerlid freule Wttewaall van Stoetwegen, terwijl ik correspondeerde met kvp-voorman Schmelzer. Daarbij leek er al snel op een aantal belangrijke punten duidelijkheid te komen. In die tijd heb ik ook met een groot aantal journalisten over het conflict rond Nieuw-Guinea gesproken, in een poging een zo objectief mogelijk beeld van de gebeurtenissen te krijgen. Daarna sprak ik opnieuw met Willem Oltmans, niet zo zeer om hem verslag uit te brengen van mijn bevindingen, maar vooral om van hem aanvullend materiaal over de zaak te kunnen krijgen. Het was vanzelfsprekend onvermijdelijk dat Oltmans op deze manier ook op de hoogte kwam van een deel van wat mijn gesprekspartners mij hadden verteld. Toen Oltmans zich, mede naar aanleiding van datgene wat in het Nieuw-Guinea-hoofdstuk van het boek Het verschijnsel Schmelzer van Robbert AmmerlaanGa naar voetnootIV over het Nederlandse Nieuw-Guinea-beleid vermeld staat, op 7 juni 1973 tot de Vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken wendde met het verzoek om een parlementaire enquêtecommissie in te stellen, die het Nieuw-Guinea-beleid van minister Luns zou moeten onderzoeken, liet hij zich tijdens een persconferentie in het Haagse perscentrum Nieuwspoort dan ook enkele uitspraken ontvallen over wat de verschillende betrokken politici tegenover mij over het geschil hadden verklaard.Ga naar voetnootV Ik had daar zelf geen weet van, want ik bevond mij juist ten tijde van de persconferentie van Olt- | |
[pagina 9]
| |
mans voor een gesprek bij dr. Beel in Wassenaar. Helaas bleek een aantal van de geïnterviewden vanaf dat moment niet langer bereid mij te woord te staan of verder met mij over de kwestie Nieuw-Guinea te corresponderen. Daardoor werd het voor mij toen onmogelijk om mijn onderzoek af te ronden op de manier die ik mij had voorgesteld. Om deze reden besloot ik mijn voorlopige bevindingen neer te leggen in een tussenrapportage die ik heb aangeboden aan de voorzitter van de Vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken, Piet Dankert.Ga naar voetnootVI Uiteindelijk besloot de Commissie met 11 tegen 7 stemmen de ministers van Onderwijs en Buitenlandse Zaken te vragen stukken toegankelijk te maken, ten einde een onderzoek te kunnen instellen naar ‘de achtergronden van het Nederlandse Nieuw-Guinea-beleid in de jaren '49 tot '62’.Ga naar voetnootVII Op 6 februari 1974 voerde de Vaste Kamercommissie overleg met minister van Buitenlandse Zaken Van der Stoel en met staatssecretaris Klein over ‘de mogelijkheid en wenselijkheid’ van zo'n onderzoek.Ga naar voetnootVIII Op 22 oktober 1975 (!) deelde minister Van der Stoel de Vaste Kamercommissie mee dat een steekproefsgewijs vooronderzoek had uitgewezen, dat ‘onder het bestudeerde materiaal zich documenten bevinden, waarvan (onverkorte) publicatie, indien deze de komende tijd zou plaatsvinden, nadelige invloed zou kunnen hebben op de buitenlandse betrekkingen, en/of individuele personen ernstige schade zou kunnen berokkenen. (...) Dit heeft geleid tot de conclusie, dat bronnenpublicatie, op de voorwaarde door de Rijkscommissie voor Vaderlandse Geschiedenis gesteld ten aanzien van een uitbreiding tot het jaar 1962 van de aan prof. Van der Wal verleende opdracht tot het verrichten van een bronnenonderzoek over de Nederlands-Indonesische betrekkingen van 1945-1949, voorshands niet verantwoord is.’Ga naar voetnootIX Hoewel er inmiddels tweeëneenhalf jaar verstreken was sinds Oltmans zijn verzoek aan de Vaste Kamercommissie had gedaan, was er in feite dus nog niets bereikt. In de tussentijd had ik mijn eigen onderzoek zo goed en zo kwaad als het ging voortgezet, onder andere door gesprekken en correspondentie met de oud-premiers Schermerhorn en De Quay. Omdat de betrokken politici vaak | |
[pagina 10]
| |
slechts op basis van vertrouwelijkheid met mij over de Nieuw-Guinea-problematiek van gedachten wilden wisselen, ben ik toen niet tot publicatie van het mij ter beschikking staande materiaal overgegaan, ondanks aandrang die er destijds op mij is uitgeoefend dat wel te doen.Ga naar voetnootX
Toen het eind 1983/begin 1984 bekend werd dat de secretaris-generaal van de navo, Luns, eind juni 1984 terug zou treden, heb ik, voor zover mogelijk, de verschillende betrokkenen opnieuw benaderd en bleek het wel mogelijk toestemming te krijgen om het besprokene te publiceren. Bovendien bleek men anno 1984 vaak bereid te zijn mij veel meer informatie te verschaffen dan tien jaar eerder. Uiteindelijk heb ik in 1984 ook een afsluitend gesprek kunnen voeren met de man, die kan worden beschouwd als een van de hoofdrolspelers aan Nederlandse kant in het Nederlands-Indonesische conflict over Nieuw-Guinea, mr. J.M.A.H. Luns zelf.
Toen ik Willem Oltmans in 1973 leerde kennen, studeerde ik scheikunde aan de Universiteit van Amsterdam. In 1979 begon ik aan een carrière in het voortgezet onderwijs. Dankzij Willem ben ik echter altijd generalist gebleven. Na mijn in 1984 gepubliceerde boek Misleiding of zelfbedrog, heb ik onder de titel Beel in Batavia in 1986 een wetenschappelijke publicatie geschreven over 1948, het jaar dat eindigde met de Tweede Politionele Actie van Nederland tegen de Republik Indonesia. Willem was zeer geïnteresseerd in het resultaat van mijn onderzoek en stimuleerde mij voortdurend om nòg dieper te graven en mijn horizon verder te verbreden. Daarvoor zal ik hem altijd zeer dankbaar blijven. Uiteraard heb ik met Willem ook meerder keren teruggeblikt op onze eerste contacten in 1973. Daarbij gaf ik steeds aan het nog altijd jammer te vinden dat hij destijds een deel van het resultaat van mijn onderzoek zo snel via een persconferentie naar buiten had gebracht. Daardoor was een aantal oud-politici niet langer bereid mij te woord te staan. Mijn onderzoek kon daardoor op dat moment niet worden afgerond. Willem vond dat maar ‘onzin’. De waarheid moest naar buiten komen. Dat dat (nog) niet de hele waarheid was, deed er volgens hem niet toe.
Ik heb meerdere malen tegen Willem gezegd nog altijd zeer veel waardering te hebben voor met name zijn twee delen met interviews uitgebracht onder de titel Grenzen aan de Groei. Het gemak | |
[pagina 11]
| |
waarmee hij tot een aantal groten der aarde wist door te dringen en de uitspraken die hij een aantal van hen wist te ontlokken, zijn voor de Nederlandse journalistiek naar mijn mening ongeëvenaard en gedeeltelijk in 2015 nog altijd actueel! Tegelijkertijd moet ik constateren dat Willem door velen in Nederland werd en wordt gezien als iemand die, zoals oud-premier Drees het noemde, ‘niet vies was van een fikse rel’. Dat beeld heeft hij over zichzelf afgeroepen. Het advies ‘soms is het maar beter je mond te houden’ of ‘wacht nou even met dat naar buiten te brengen’, was aan Willem Oltmans niet besteed. Dat hij daarmee regelmatig zijn eigen glazen (en soms die van anderen) ingooide, leek hem ogenschijnlijk niet te deren. Als onderwijsbestuurder denk ik altijd in mogelijkheden. Daarom kan ik niet nalaten te constateren dat Willem Oltmans zijn onmiskenbaar aanwezige talent als journalist en onderzoeker zeker niet ten volle heeft benut. Dat is ontzettend jammer. Daardoor heeft hij voor zichzelf veel mogelijkheden laten liggen en zal hij, ondanks zijn zeer omvangrijke Memoires, uiteindelijk niet meer worden dan een (voor mij die hem zo lang heeft meegemaakt wel interessante) voetnoot in de Nederlandse geschiedenis van de 20e eeuw.
Ronald Gase | |
[pagina 12]
| |
|