Inleiding
‘Morgen is een belofte aan niemand.’
Toen ik dit deel in handen kreeg wist ik eigenlijk al, dat het in teken zou staan van een nieuwe hoofdpersoon in Willems leven: Eduard Voorbach. Ze hadden elkaar per toeval ontmoet bij het weer aankleden in de beroemde herensauna Thermos in Amsterdam: Willems enige verslaving. Hij noemde zichzelf een ‘darkroom desperado’. In Amsterdam ging hij soms drie keer per dag naar het ‘varkenskot met pis, sperma en zweet’, zoals hij dat zelf noemde.
Eduard Voorbach zou het grootste drama worden in zijn leven. Ook al werkte en woonde ik in Londen, toch vroeg hij mij om te bemiddelen door middel van brieven en telefoontjes, maar het was een gedoemde missie. Eduard zou het voorgoed op een lopen zetten, maar dat komt denk ik in 1982 en 1983.
Er komen in dit deel veel passagiers voorbij. Om er een paar te noemen: de Jantjes (Jan Cremer en Jan Foudraine), de Caspertjes (Bake), de Petertjes (vd Wouw), en last but not least, de Edwintjes (van Wijk).
Dit deel bevat een schat aan wetenschappelijke waarde waarvoor de lezer wel wat tijd nodig zal hebben om alles te moeten verwerken. Alles rondom Willem is vaak te veel. Daarom vraag ik de geachte lezer om alles langzaam te absorberen. Zijn memoires waren voor hem zijn erfgoed van de tweede helft van de 20ste eeuw. Hij noemde het ook de catacomben van zijn geest, de Dead Sea Scrolls, of het moratorium van zijn leven.
Het woord kanker komt veel voor in dit deel. Little did he know dat hij er zelf het slachtoffer van zou worden. ‘Je moet je aanpassen aan nieuwe realiteiten’, zei hij altijd, wat dus resulteerde in zijn geplande dood van september 2004. Het is vreemd dat ik - nu ik deze tekst schrijf - het precies acht jaar geleden is dat ik en de huisarts betrokken waren bij het voorbereiden van de dood van Willem.
Geachte lezer, ik wens u veel leesplezier!!!
Peter van de Wouw, Amsterdam 2012