der kan memoreren, zoals straks van me verwacht wordt. Dat kan niet. (...) Ik heb mezelf op een of andere manier genarcotiseerd tegen de gedachte dat zij het was in die doodskist.’
Het zou hem jaren kosten over dit verdriet heen te komen, en vele jaren schreef hij me zelfs brieven waarin hij zich afvroeg of hij zijn moeder daadwerkelijk had liefgehad, of niet. Een huiveringwekkende paradox. Ik heb al die brieven bewaard, maar nooit gedurfd naar zijn ware gevoelens inzake zijn familie te vragen.
Wie Willem goed kende, stelde hem geen vragen. Hij was een man van vele uitersten en zoals Anais Nin ooit zei: ‘We zien dingen niet zoals ze zijn. We zien ze zoals wij zijn.’ Het doet automatisch de vraag rijzen hoe Willem de dingen zag. Misschien zag Willem mij als zijn geliefde, zijn minnaar. Dat ben ik nooit geweest. Ik was 38 jaar zijn vriend en hield zijn hand vast toen hij zijn laatste adem uitblies. Op pagina 120 schrijft hij: ‘(...) maar in 1974 ontkende ik nog steeds op hem (Peter) verliefd te zijn en te veel van hem te verlangen.’ We deelden een liefde, overpeinzingen, veel humor en legio stormachtige momenten.
Ik hield van hem en zal doorgaan van hem te houden en hem te herinneren door mijn bijdrage aan zijn Memoires te leveren.
Mijn bevattingsvermogen van Willems idee van liefde laat mij verward. Over de dood van zijn geliefde moeder vroeg ik hem: ‘Heb je haar over haar haar gestreken?’ (Pagina 184). Hij antwoordde: ‘Nee, dat durfde ik niet, dat deed alleen vader’. Even hiervoor schreef hij: ‘Niemand heeft me zo menselijk en oprecht gecondoleerd als mevrouw Hornkamp, mijn hulp uit Purmerend’.
Daarin ligt mogelijk een antwoord op zijn emotionele interactie met anderen. Hij had weinig tijd voor dwazen en idioten.
Hij is een complex man gebleven, dat zou nooit veranderen. Maar misschien zullen deze Memoires een raam openen dat de lezers een glimp van zijn ziel toont.
Zijn vlagen van pure genialiteit en incidentele opwellingen van liefde zullen zijn herinnering laten voortbestaan bij een ieder die geeft om dapperheid, moed, individualiteit en zelfs een soort van kinderlijke onbevangenheid. Of zoals de grote dichter W.H. Auden zei: ‘Het kwik daalde in de mond van de stervende dag’.
De leeuw is geveld. Maar een nieuwe generatie staat in de coulissen te wachten. Te wachten om gevoed te worden, geïnformeerd, verlicht en vermaakt te worden door zijn in volharding geschreven teksten. Daar ben ik innig dankbaar voor.
Peter van de Wouw, Amsterdam, maart 2005.