Memoires 1966-1967
(2002)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 157]
| |
Huis ter Heide28 oktober 1966Toen ik thuiskwam was mam in tranen. Am, grootmoeder Poslavsky, was op 92-jarige leeftijd op 25 oktober overleden. Zowel mijn moeder als tante Jetty waren aan haar bed. Zij moet nog ‘Zus’ gezegd. hebben, waarmee mijn tante werd bedoeld, en was dood. Mijn moeder zag er uitgeput en ontroostbaar uit. We brachten samen bloemen naar het graf van mijn vader. Mijn moeder had het gevoel dat grootmama echt weg was, maar mijn vader voelde ze nog steeds bij zich. Ik was blij dat ik in Jakarta niet wist dat mijn moeder 23 dagen alleen was geweest. Ik hoorde niets van Carel Enkelaar, dus telefoneerde ik Gerard Croiset. De dag voor ons vertrek uit Indonesië hadden Fred en Loed nog opnames gemaakt van het proces-Subandrio. Actueler kon niet. Toch toonde het nts-Journaal vanavond beelden van deze rechtszaak opgenomen door Vish News. Onbegrijpelijk. Altijd weer de Hilversumse sabotage van alles wat ik deed. | |
29 oktober 1966Gisteravond belde Carel Enkelaar tenslotte toch op: ‘Welkom thuis!’ Het speet hem dat hij niet naar Schiphol had kunnen komen. Na nog wat over en weer gepraat zei hij: ‘Jullie hebben gewoon pech gehad in Indonesië.’ Le comble! Ik beklaagde me eerst over het feit dat geen nts-materiaal over het proces Subandrio in het Journaalwas gebruikt. Dat begreep Carel ook niet. Dat zou een goede vraag aan Simons zijn. De zoveelste vraag aan Simons? Vanmorgen belde ik opnieuw Enkelaar. ‘Jullie laten ons één maand in Jakarta zonder geld zitten. Dan wordt ons materiaal niet genomen en niet uitgezonden, en dan krijgen we ook nog op ons brood dat we pech zouden hebben gehad. Ik wil nu wel eens een confrontatie hebben tussen ons team en het thuisfront.’ ‘Als je zo begint doen we helemaal niets,’ zei Enkelaar. Hans Beynon was het er mee eens, dat de nts niets over Indonesië wist, terwijl Dries Ekker ook al geen specialist in Indonesische zaken was. | |
[pagina 158]
| |
Hoofdredacteur J. van Wijk van Het Vaderland deelde mee al artikelen van Ekker te hebben genomen. Lücker van de Volkskrant had Enkelaar gezegd, dat ik iemand was, die niets moest schrijven. Had hij zeker van Henk Hofland gehoord. Plug van de Persunie zei mijn artikelen niet te hebben geplaatst: ‘We hebben u voor Amerika aangesteld, niet Indonesië.’ | |
30 oktober 1966In de rouwkamer wierp ik een laatste blik op grootmoeder Poslavsky. Zij was totaal onherkenbaar. Ik vond haar gezicht net een duivelsmasker. Haar wenkbrauwen waren pikzwart. Vreselijk. Een 91-jarige dominee bad het Onze vader. Met vijf rouwauto's naar het familiegraf op Oud Eik en Duinen. Ik vond het voor mijn moeder een verschrikkelijk trieste aangelegenheid. Ze zei dat mijn grootvader Van der Woude, grootmama's eerste echtgenoot, vandaag 96 jaar zou zijn geworden. Hij had altijd gezegd dat hij 96 jaar zou worden, maar dronk te veel champagne en viel op zijn 54ste dood. Mijn moeder bleef bij mijn tante op Les Archets in Wassenaar. | |
31 oktober 1966Gisterenmiddag was ik bij Gerard Croiset. Carel Enkelaar had hem gezegd: ‘Er komt niets uit die reis van Willem naar Jakarta. Ik kan er aan kapot gaan, want het was mijn plan.’ Croiset had hem toen voorspeld dat er over een paar dagen een gesprek met Suharto zou komen. En dat was dus gebeurd. Vanmorgen ben ik naar mejuffrouw Büringh Boekhoudt gegaan. Bij het lezen over de uitnodiging van Sukarno aan Beatrix en Claus had zij onmiddellijk begrepen dat ik dit initiatief op de rails had gezet. Zij vond het een voortreffelijk plan: ‘Omdat daarmee het koningshuis kan tonen hoe belangrijk buitenlandse representatie is.’ Ik reed door naar Hilversum en ging lunchen met Carel Enkelaar om 12:45 uur in het Hof van Holland. Ik stelde een uitsmijter voor. Hij drong er op aan dat we hazenpeper zouden eten. Hij legde uit, waarom de nts het Sukarno-interview niet meteen had uitgezonden. Hij werd op 15 oktober in de middag opgebeld door Poppema van het anp, met de boodschap dat Frank de Jong van De Telegraaf een verhaal had over het gesprek met president Sukarno. Enkelaar scheen dat echter geen reden te vinden om het interview uit te zenden. ‘Je moet goed bedenken,’ zei hij, ‘dat je niets bent op televisie, tot je bent uitgezonden.’ Pas nadat Antara en andere media over mijn gesprek met Bungkarno berichtten besloot de nts-leiding wat | |
[pagina 159]
| |
filmmateriaal op 16 oktober in het programma Monitor te gooien. Croiset had mijn moeder zelfs gebeld om haar met dit succes te feliciteren. De rest ging op de plank - ze namen namelijk slechts een paar minuten uit een film van 45 minuten, om eerst na te gaan wat er in toto zou komen. Enkelaar herhaalde ook weer, dat we ‘dus’ pech hadden gehad. Ik werd woedend: ‘Welke gek heeft bedacht ons met Jan van der Kolk op te schepen in Indonesië?’ Tenslotte werd besloten dat we twee documentaires uit het materiaal samen zouden stellen met Hans Beynon als adviseur. Hans ging akkoord, indien de nts hem uitnodigde. Dit gebeurde niet. Enkelaar had bovendien Simons van Het Journaal een memo geschreven, waarom ons materiaal niet werd gebruikt. Simons herhaalde nooit één centimeter film van mij op ‘zijn’ Journaal te zullen uitzenden. Intussen lag er een exclusief interview met generaal Suharto op de plank. Deze situatie was absurd. Moest ik nu eerst weer de media aanzwengelen om de nts tot uitzending te dwingen? 's Avonds belde ik Enkelaar met de mededeling dat de twee outlines van de documentaires aan de hand van het beschikbare filmmateriaal gereed waren en vroeg hem wanneer we zouden kunnen beginnen met het sorteren en schiften van het materiaal. Dat ging dus allemaal niet zo vlug. ‘Jij denkt altijd, dat je alleen op de wereld bent,’ aldus Carel. ‘We zijn het oneens, ajuus’ en hij hing op. | |
1 november 1966De nts belde herhaaldelijk op, maar ik was naar Den Haag vertrokken om bij Frits van Eeden te zijn. We hadden niet echt contact. Hij gaf me een dagboek mee, waarin hij over mij onder meer schreef: ‘Wim: Er is nog nooit een mens geweest in mijn leven aan wie ik zo'n godsgruwelijke hekel en afkeer had als aan jou. Als ik om een of andere reden met iemand naar bed ga die ik eigenlijk niet zo erg mag, kan ik de komedie opbrengen het vooral niet te laten merken en te doen alsof ik het zelf ook wel prettig vind. Daarentegen kan ik jouw smoel niet zien. Alles zit verkeerd aan jou. Niets van wat je doet, hoe goed ook bedoeld, kan me blij maken. Hoe langer en beter ik je ken, des te groter mijn afkeer, die ik trouwens vanaf de eerste dag al tegen je had en waar jij me met geweld tracht af te helpen. Jij hebt de mentaliteit van een enigszins verwend kind, ook al ben je dan in de veertig...’ Hij vroeg me deze passages te lezen. In wat voor stemming kan hij zijn geweest? Heel vreemd. Hij zit nog altijd met zichzelf in de knoop. | |
[pagina 160]
| |
Van 11:00 tot 12.45 uur ontmoette ik ambassadeur Sudjarwo Tjendronegoro en persattaché, Pak Wiarto. Ik vertelde over mijn reis en gaf hen mijn indrukken van de situatie in Indonesië. Ook zij begrepen niet waarom de nts nog altijd niet het interview met generaal Suharto had uitgezonden. Suharto overigens, heette, evenals Bungkarno, Beatrix en Claus in Indonesië ook welkom. Zowel in april 1965 als in juli 1965, had een hofmaarschalk de Indonesische ambassade benaderd om de wens te kennen te geven, dat prinses Beatrix naar Indonesië wilde reizen. Het vorstenhuis wilde nu op het prachtige cadeau van president Sukarno bij het huwelijk van Beatrix met prins Claus met meer dan een formeel briefje antwoorden. Nu was er echter, na mijn vraag in het televisiegesprek met de president, een officiële uitnodiging gekomen, die ambassadeur Sudjarwo namens de Indonesische regering en Sukarno op maandag 31 oktober 1966 bij de chefprotocol van Buitenlandse Zaken, W.J.G. baron Gevers had gedeponeerd. De ambassadeur liet het aan de Rijks Voorlichting Dienst over om het nieuws te circuleren. Ik ga het echter groot in de Typhoon brengen. Djarwo en Wiarto raadden sterk af om in mijn stukken een aanval op Marshall Green te lanceren. Dat zou de missie van de sultan van Djokja om in het buitenland geldschieters voor Indonesië te vinden weer tenietdoen. Bovendien zouden weer vele functionarissen in Jakarta opnieuw razend op mij worden. Men wist heel goed wat Marshall Green voor een lul was, maar het ging er om nu eerst dollars te krijgen. Ik dacht: Hier zie je nu precies het verschil tussen Sukarno en zijn generaals. Sukarno zei open en bloot in het Amerikaanse Congres, dat geen Niagara van dollars de vriendschap van Indonesië zou kunnen kopen, of woorden van die strekking. De nieuwe bewindhebbers in Jakarta wentelen zich desnoods in het stof om de begeerde buitenlandse deviezen te bemachtigen. De kardinale vraag was: zullen zij het ten behoeve van land en volk doen, of zijn zij er straks op uit de eigen zakken te spekken? De geschiedenis neigt naar het laatste, en Indonesiërs zullen er nauwelijks een uitzondering op vormen. | |
2 november 1966Het anp-nieuws bracht vandaag de officiële uitnodiging van Bungkarno aan Beatrix en Claus. De Typhoon bracht het bericht schitterend op de voorpagina. Cees Meijer was loyaal. Hij schreef een opmerkelijk hoofdartikel ten geleide. De nrc, Volkskrant, ad, Het Parool, de hele pers maakt er melding van. Die gedachte, in Jakarta bij me opgekomen - want ik wist uiteraard | |
[pagina 161]
| |
niets van de missies van de hofmaarschalk - is dus in actie omgezet. Prima. Jonathan Raymond schreef emotioneel betrokken te zijn geraakt met een meisje. ‘A lovely person, yet, there is a part of me, which always stands apart, reticent and unable te be touched or even approached by another and which simply watches full of contempt and laughter. I am living with her, and waiting te see what happens. “Brevity is the soul of wit,” says Polonius, and I say it is the soul and heart of anything.’ I love his letters. In de middag heb ik met Harry Hagedorn en George Noordhof van de nts naar het materiaal uit Indonesië gekeken. Ze vonden al het werk ‘een lachertje.’ Ze hadden me een reporter moeten meegeven die teksten had kunnen inspreken, vonden ze achteraf. Misschien was dat ook wel waar, want ik had dit inderdaad nooit eerder gedaan. Ook was het geluid van de opname met generaal Suharto bijzonder slecht. Ook waar. Maar ik was niet de geluidsman. Ze vonden de reportage een grandioze sof. Hoe kon het ook anders, wanneer je je hebt voorgenomen dit zo te willen zien. Vanavond had ik in De Hommel bij Utrecht een ontmoeting met Herman van den Akker, M.W. van Eijk van het Algemeen Dagblad en Pierre Claessens van het Nieuwsblad van het Zuiden. Herman had van een relatie uit Semarang een brief over Werner Verrips gekregen, waarvan de clou was, dat de affaire-Verrips opnieuw in Indonesië zou spelen. Er was besloten om er over te gaan schrijven. Ik maakte van de gelegenheid gebruik hen iets over de Verolme-Worms-Sutowo-Pertamina-affaire te vertellen. Dan hebben ze wat te doen. | |
3 november 1966Theo, mijn broer, arriveerde met Nellie uit Zwitserland. We gingen naar Cinecentrum om de rest van het Indonesië-materiaal te zien. Het viel hen allemaal erg mee, wanneer je er positief naar wilde kijken en niet al a-priori negatief was ingesteld. Met Nellie bracht ik twee rode rozen naar het graf van mijn vader. Het sneeuwde. Aardig briefje van Shinkichi Tajiri. | |
5 november 1966Van Eijk, Van den Akker en Claessens hebben hun primeur over Verrips gepubliceerd. De kern van het verhaal was de zenuwenoorlog in Jakarta rond generaal Nasution, die zich met de cia zou hebben ingelaten om Sukarno en Subandrio uit te schakelen. Het was in zoverre oude koek, omdat ik al, na de | |
[pagina 162]
| |
verschijning van Ujeng Suwargana, en na diens gangen na te zijn gegaan in Washington, in 1961, wist, dat zijn baas Nasution op de cia-lijn zat. Verrips kwam er rond vooruit dat hij dat ook deed. Hij werd zelfs via Paul Rijkens, de vriend van prins Bernhard, die op zijn beurt ook zijn vaste cia-contacten had, ingeschakeld om mijn prima contacten met de regering van Indonesië en president Sukarno zelf, te verstieren. Wat gedeeltelijk zou lukken. Ook de militaire attachés in Bonn en Londen, Pandjaitan en Parman, de latere chef van de militaire inlichtingendienst, werden weer genoemd. Vast staat, dat Verrips in contact stond met Pandjaitan en Parman. Dat heb ik voldoende in voorgaande notities verwerkt.Ga naar voetnoot117 Het blijft dan ook een onontkoombaar feit dat op 30 september 1965, Nasution, Parman en Pandjaitan op de nominatie stonden te worden vermoord. Nasution wist echter te ontkomen. Ook generaal Yani werd vermoord, eveneens een bekende van Verrips. Nu meldden Van den Akker, Van Eijk en Claessens over informatie te beschikken, afkomstig uit Indonesië, dat het auto-ongeluk van Verrips op 4 december 1964 wel degelijk een moordaanslag was geweest. De voormalige medewerker van Nasution en de cia diende uit de weg te worden geruimd, omdat teveel over hem en via hem naar buiten was gekomen. Parman was eerst bij mij in New York gekomen. Samen belden wij Verrips in Nederland op, die zich op die dag bij Zwolsman in Wassenaar bevond. Mevrouw Verrips had me gezegd dat we hem daar konden vinden. Ik was van het gesprek tussen Parman en Verrips getuige. Verrips belde me daarna nerveus in New York op, om de reden te weten dat Parman hem zocht. Die kende ik niet. Nu schreven deze journalisten: ‘Sinds hij zes weken voor zijn dood uit New York werd opgebeld door de Indonesische kolonel Parman leefde Verrips in panische angst. Op 24 november 1964 vond een vrachtrijder hem bewusteloos liggend in een auto die langs de kant stond van rijksweg 12 bij Bunnik. Enkele dagen later diende hij een aanklacht in bij de Rijks Politie in Bunnik. Kernpunt van die aanklacht was: “Mijn auto is door een andere wagen van de weg gedrukt. Toen ik in de berm stopte werd ik door inzittende van de andere auto bewusteloos geslagen”.’ De reportage vervolgde: ‘In de avonduren van 3 december 1964 vroeg de heer Verrips enkele bekenden om hulp en bijstand met de mededeling: “Ik zoek bescherming. Als mij vandaag of morgen iets overkomt, zoek de | |
[pagina 163]
| |
zaak dan goed uit. Ik ben dan vermoord”.’ Van Eijk en Claessens behoorden tot die bekenden. Ook Hofland, die er sedertdien niets beter mee heeft weten te doen, dan er de draak mee steken. De volgende dag sloeg de auto van Verrips tegen de pijlers van een viaduct bij Sassenheim te pletter. Vreemd dat die affaire nu toch weer in de publiciteit is gekomen. Het uit de weg ruimen van Verrips was een moord op een cia-agent, een medewerker van Paul Rijkens en Emile van Konijnenburg. Ik vraag me af, of ze aan Verrips door medewerking en tussenkomst van prins Bernhard zijn gekomen. Eén jaar later kwamen in Jakarta bij een bloedige coup, allereerst juist de vrienden van deze Verrips, Yani, Parman en Pandjaitan om, terwijl Nasution ontsnapte aan het complot. Kolonel Sabur vertelde me een paar weken geleden dat Bungkarno twee rapporten had ontvangen over de 30 september/1 oktoberaffaire van 1965 en dat hij aan beide lezingen twijfelde. Vast staat, dat het ongeluk van Werner Verrips bij Sassenheim niet als een normaal verkeersongeval wordt behandeld. De procureur-generaal mr. J. de Zaayer liet een speciaal onderzoek instellen. In het gerechtelijk laboratorium werd naar langzaam werkende verdovende middelen in de maag en het bloed van het slachtoffer gezocht. Zijn kleding werd op schadelijke stoffen bekeken. Het autowrak werd compleet uit elkaar gehaald. Pas op 21 september 1965 gaf de Rijks Politie een slotcommuniqué over de zaak uit. Men was tot de conclusie gekomen, aan de hand van getuigenverklaringen afgelegd door bestuurders van twee personenauto's, die hij even tevoren met hoge snelheid was gepasseerd, dat hij in zijn witte Mercedessportwagen met kenteken GD-53-14 wel te pletter moest rijden, want er waren gladde gedeelten op de snelweg. De namen van deze getuigen werden niet bekendgemaakt. Niemand bekommerde zich verder om het lot van Verrips. Ik eigenlijk ook niet, want ik heb me er verder niet mee bemoeid. Maar hoe zit het in elkaar? Zullen we het ooit weten? | |
KL 641 Amsterdam - New YorkWaarom ben ik altijd in een mineurstemming wanneer ik naar Amerika terug moet? Indro Noto Suroto bracht me weg. Broer Theo had het in zijn hoofd gehaald hoofdbewoner van mams bungalow in Huis ter Heide, te willen worden. Het kwam er op neer dat mijn moeder bij hem zou inwonen. Hij wilde vanmorgen warempel al de spullen van mam gaan opruimen. Ik heb hem onomwonden duidelijk gemaakt dat hij, net als ik, een gast was in huis. Na alle emoties over de dood van | |
[pagina 164]
| |
haar moeder kon mam dit geklets er niet bij hebben. Hij bleef tot mijn verwondering aanhouden, dus heb ik hem terecht gewezen. Hoe durfde hij zich die houding te permitteren? Hij reageerde met: ‘Dan gaan we terug naar Zürich en zitten we over een paar maanden weer in Afrika.’ Ik vond het lullig, maar dacht, dat moet je dan maar doen. Zowel voor mam als mij, was ‘zijn plan’ een verrassing. Ik moet zeggen, hij is in staat om straal vol te houden, dat dit na de dood van mijn vader steeds de afspraak zou zijn geweest. Wij weten hier niets van. Mam huilde bij het afscheid, wat me goed deed. Ik zal haar niet in de steek laten. Ik begin me eindelijk weer in het internationale nieuws te verdiepen. Het zal me benieuwen of de botsing met ambassadeur Marshall Green in Jakarta consequenties heeft wanneer ik straks de immigratie op jfk moet passeren. |