Memoires 1966-1967
(2002)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
Jakarta1 oktober 1966Hotel Indonesia, kamer 310We arriveerden vanmorgen om 07:00 uur op Kemajoran. De douane verliep vlot. We namen twee taxi's naar het hotel. De chauffeur zei dat Bungkarno nog een slechter mens was dan Subandrio. ‘Bungkarno should be shot,’ zei hij. Ik kon mijn oren niet geloven, dat dergelijke woorden nu in dit land uitgesproken werden. Jan van der Kolk, de kassier van ons team, zei dat hij bij een transactie met dollars op de zwarte markt nu reeds was opgelicht en liet er op volgen: ‘Ik denk dat ik terug ga naar Holland, want ik heb geen zin om door dit gespuis opgelicht te worden. In de Nederlandse tijd...’ et cetera. Ik vroeg hem zijn mond te houden. In Bangkok wilde Van der Kolk eerst niet instappen, omdat hij meende dat er iets niet in orde was met de staart van het Garudatoestel. Fred Romein raadde me aan niet tegen Van der Kolk in te gaan: ‘Want die schrijft straks een rot rapport naar meneer Rengelink, de commissaris voor de omroep.’ ‘To hell with Rengelink,’ zei ik. ‘Ik ben hier om een reportage over Indonesië te maken. Ik denk niet in termen van smerige spelletjes in Hilversum, achter mijn rug om. Wat eerst komt wat eerst maalt. Ik wil geen gezeik van Van der Kolk horen.’ Na het ontbijt nam ik Loed Hentze mee naar het suad-I-hoofdkwartier, waar kolonel Sutikno me op de stoep opwachtte. Hij vertelde me dat hij nu zowel voor generaal Suharto werkte als voor generaal Sudirgo, de opvolger van de vermoorde generaal S. Parman van de militaire intelligence. Dat zat dus alvast prima.Ga naar voetnoot73 Hij vatte de huidige positie van Bungkarno aldus samen: ‘Wanneer iemand een puist op zijn neus heeft, dan ga je niet de hele neus afknippen. Beter een geschonden gezicht dan een gezicht zonder neus.’ Ik realiseerde me meteen weer dat ik met Indonesische denken en psychologie te maken had. Ik probeerde me snel aan te passen. | |
[pagina 92]
| |
Kolonel Sutikno stelde voor dat we een script zouden schrijven voor de documentaire die we zouden willen maken. We wilden een betjak terug naar het hotel nemen, maar een militair bood ons aan om ons in zijn truck er naar toe te rijden voor 100 roepia's. We gaven hem er 50. In de middag bezocht ik allereerst mijn lieve vriendin Penny Hedinah in Kebon Djahe aan Djlan Abdul Muis. Ze was nog altijd slank, zelfs aan de magere kant, zorgzaam en hartelijk. Haar blinde vader van 86 jaar zat in een stoel en herinnerde me aan mijn eigen grootvader. Penny had bami gemaakt en serveerde vruchten. We spraken samen tot 22:30 uur. Tien jaar hadden we elkaar niet gezien. Was de ontmoeting een teleurstelling voor haar? In de kamponghuisjes stonden de radio's afgestemd op het proces Subandrio. Twee jongens in een betjak riepen: ‘We gaan naar mijn snol. Mijn moeder is een Hollandse...’ Precies als op mijn eerste reis, in 1956, was ik onder de indruk van de mensen, de warongs, de oliepitjes, de luchtjes van de kampong. De crew zegt dat deze sfeer niet op film is vast te leggen. Sajang. | |
2 oktober 1966ZondagEindelijk ontmoette ik dr. Suwandi Mangudipuro, tante Suwandi, hun dochter Astrid en haar man ir. Sujono Sosrodarsono, directeur-generaal van het ministerie van Irrigatie, en hun beide kinderen weer. Boes Suwandi zit voor Pertamina in Medan. De Suwandi's schenen verheugd te zijn, dat de militairen de macht hadden overgenomen. Over een bloedbad op communisten schenen ze weinig te weten. Ze wisten zelfs niet zeker of D.N. Aidit werkelijk wel was doodgeschoten. De anti-Sukarno kami-studenten waren zonder plichtplegingen het huis van oom Sartono, de voormalige voorzitter van het parlement, binnengetrokken en hadden in de keuken alles opgegeten. Ze wilden niet zeggen wie hen had gezonden. Dat zijn nu de jeugdige elementen, die door het leger voor hun karretje worden gespannen om terreur te verspreiden en mensen de schrik op het lijf te jagen. Wim Hutabarat belde met de mededeling dat drs. Mohammed Hatta mij spoedig wilde ontvangen. Met persattaché Schaap overlegd om een gesprek met ambassadeur E.L.C. Schiff in onze reportage op te nemen. In de avond gingen we dineren met de Suwandi's, de Sujono's en kolonel Sutikno in restaurant Djawa. | |
[pagina 93]
| |
3 oktober 1966Om 11:00 uur was ik opnieuw bij het suad-I-hoofdkwartier. Ik ontmoette er brigadegeneraal Nawawi Alif, hoofd van de pio van generaal Suharto. Ik moest hem gelukwensen want hij was juist vandaag tot generaal bevorderd. Kapitein Dipa woonde het gesprek bij. We bespraken de plannen die we als nts-team hadden gemaakt. In een zijkamer zat een luitenant aan een bureau, die me in hoge mate opwond, met een gezicht en een body om in Hotel Indonesia uit te nodigen. Kolonel Sutikno had me gevraagd enkele van mijn negatieve ervaringen met dr. Subandrio op papier te zetten, waarbij het accent moest vallen op diens deloyaal gedrag jegens Sukarno. Ik schreef een memo van twee pagina's en noemde drie voorbeelden gebaseerd op mijn eigen waarneming en ervaring, en bovendien in de voorgaande Memoires gedocumenteerd. We kregen een jeep met chauffeur van de generaal mee om een bezoek te brengen aan de heer AlatasGa naar voetnoot74 van de afdeling voorlichting van het kemlu, (Kementrian Luar Negeri, ministerie van Buitenlandse Zaken). Onderweg kwamen we drie jeeps tegen. In één ervan zat generaal Suharto. Na gesprekken op Kementrian Penerangan, (Voorlichting), zagen we Bungkarno met een helikopter bij het Istana Merdeka landen. Een Cadillac kwam hem vanuit het paleis ophalen. Overal stonden parachutisten met automatische wapens in de aanslag. Kolonel Sutikno kwam in uniform lunchen in Hotel Indonesia. Ed van Kan van nbc-televisie loopt hier ook rond. Hij vertelde me dat hij vanmorgen gefilmd had hoe een soldaat met een bajonet een demonstrerende student doodde. De militairen waren buitengewoon ruw met demonstranten omgesprongen. Schreeuwende jongeren drukten ons pamfletten in de hand door de open portierramen. ‘Singkir kan Orde Lama! Tegak kan Orde Baru!’ Ze spreken over de regering-Sukarno als Orde Lama (oude orde), de militairen zouden de Orde Baru (nieuwe orde) vertegenwoordigen. Vanavond ben ik met Loed Hentze naar Kampong Bali XII, no. 34 gegaan om mijn voormalige chauffeur, Pak Hoessein, uit de jaren 1956-1957, te bezoeken. Hij is echter in 1963 overleden. Zijn vrouw was even hartelijk als altijd. Kassian Pak Hoessein. | |
[pagina 94]
| |
bij drs. Mohammed Hatta aan voor een gesprek dat anderhalf uur zou duren. Hij begon met te zeggen: ‘U bent te laat.’ Het was een interessant gesprek, maar wel typisch Hatta, in zijn ogen de rivaal van Bungkarno. Hij was nota bene van mening dat het leger veel te slap tegen president Sukarno optrad en dat deze hierdoor tijd zou winnen om zijn tanende machtspositie geleidelijk te herstellen. Hatta zei dat van de 60 topfiguren uit de pki nog 35 personen waren ondergedoken, waaronder Sakirman, Anwar Sanusi en minister van Staat Njoto Sudisman. Deze ondergedoken communisten stonden volgens Hatta toch weer in contact met Sukarno. ‘Suharto's Ampera-kabinet maakt een ernstige fout door Sukarno geen ultimatum te stellen. Hoewel Suharto weliswaar president Sukarno tot een soort marionet heeft verlaagd en de generaal rustig zijn eigen plannen uitvoert loopt hij toch te veel risico's. Ook generaal Nasution, die achter de schermen minder macht ontplooit dan men verwachtte, stelt zich blijkbaar nog steeds op het standpunt, dat men er het beste aan doet Sukarno voorlopig in zijn paleis te laten,’ aldus de voormalige vice-president. Mohammed Hatta maakte zich de meest ernstige zorgen over de opholgeslagen corruptie. Het land had 100 ministeries en vier miljoen ambtenaren. De salarissen van de ambtenaren waren ook dermate laag, dat niemand er van rond kon komen. ‘In dit opzicht is een typisch Indonesisch karakteristiek verloren gegaan,’ aldus Hatta. ‘De basiseigenschappen van Indonesiërs zijn altijd vriendelijkheid en gastvrijheid geweest. Daarnaast is de Indonesiër steeds bang geweest om “malu” (verlegen) te zijn. De Indonesiër geeft liever zijn hemd van zijn lijf, dan het gevoel van verlegenheid jegens anderen te moeten verdragen. De verandering die onze samenleving de afgelopen jaren heeft ondergaan is, dat men dit specifieke Indonesische gevoel van “malu” niet meer kent.’ Hij vervolgde, en ik realiseerde me dat een in Rotterdam opgeleide econoom aan het woord was: ‘Wanneer de salarissen abnormaal zijn neemt de inflatie toe. In 1923 was de inflatie in Duitsland dermate uit de pan gesprongen dat een gulden een miljoen mark waard was. De Duitse arbeider verdiende drie miljoen per dag. Men zou het minimum salaris gelijk moeten stellen aan de kostprijs van drie kilogram rijst. Het maximum salaris aan tien kilogram rijst. Stijgt de rijstprijs dan gaat het salaris navenant omhoog. Indonesië zou om te beginnen drie miljoen ambtenaren naar huis moeten sturen, dan houd je dus een miljoen ambtenaren over. Zeg dat een kilogram rijst vijf roepia's zou kosten dan handhaaf je de komende vijf jaren het mini- | |
[pagina 95]
| |
mumsalaris op de kostprijs van drie kilogram rijst, dus vijftien roepia's per dag. Dan zou er bezuinigd moeten worden op auto's en gebouwen en alleen nieuwe projecten moeten entameren met behulp van buitenlandse leningen.’ Ik probeerde dr. Hatta van economische stokpaardjes weg te leiden. Hij had met belangstelling de Memoires van Dirk Stikker gelezen, maar was het niet met de details over Indonesië eens. Vervolgens kwam het gesprek op Bungkarno en diens door Cindy Adams opgetekende herinneringen. ‘Sukarno stelt het nu voor of ik niets heb gedaan,’ aldus Hatta, ‘terwijl ik nota bene de Onafhankelijkheids Proclamatie mede heb ondertekend.’ Ik herinnerde me echter dat Mohammed Hatta onvindbaar was op het moment van ondertekening, en dat juist Sukarno had gezegd, niet zijn handtekening te willen zetten zonder Bung Hatta. Het is wel waar dat Sukarno in zijn autobiografie onderstreepte eigenlijk nooit met Hatta op dezelfde golflengte te hebben gezeten. Sukarno heeft duidelijk de verschillen tussen hen omschreven en eenieder die ze beiden heeft gekend, zal moeten erkennen dat Sukarno's observaties de juiste zijn. ‘De president is allang niet meer de oude Bungkarno,’ zei dr. Hatta. ‘Minister van Buitenlandse Zaken, dr. Bruno Kreisky van Oostenrijk zei me in 1959 al dat het jammer was hoe Sukarno zich in Wenen had gedragen. Hij lijkt langzamerhand op Hermann Göring. Suharto moet zich schrap zetten en tegen de president zeggen: ‘U doet met ons mee of u neemt een lange buitenlandse vakantie, u moet nu kiezen.’ Sukarno kleineert Suharto nog altijd. Er zitten ook nog lang niet genoeg gezuiverde mensen om Suharto heen. Het Dwikora-kabinet bestaat nog altijd uit 75 personen. Wanneer ik nu een kabinet zou vormen, zou ik niet meer dan 18 ministers willen hebben. Ik zou de sultan van Djokja Buitenlandse Zaken geven, niet Adam Malik, die de vuile was van Indonesië buiten hangt, zoals hij onlangs in Belgrado heeft gedaan. Weet u eigenlijk, dat het de bedoeling van de communisten was om na de generaals de tweede dag een aantal politici op te ruimen? Ik stond ook op die lijst. De anti-Sukarno haat is nu oprecht. In Makassar is iedereen tegen. In Medan werden Sukarno's foto's verbrand. Gek genoeg heb ik hem nog moeten verdedigen eigenlijk. Er werd mij namelijk gevraagd: ‘Kunnen wij een president, die zegt marxist te zijn, handhaven?’ Ik heb toen geantwoord: ‘Jullie moeten dat marxisme van Bungkarno met een korreltje zout nemen. Het is natuurlijk een feit, dat je niet marxist en mohammedaan tegelijk kan zijn, zoals Bungkarno dit steeds weer | |
[pagina 96]
| |
verklaart. Lees er de brief van Marx aan Schmid uit de jaren 1860-1870 maar op na.’ Het is natuurlijk een feit, dat je de geschiedenis niet kunt analyseren zonder dialectisch te denken. Dus toen ik laatst een lezing gaf in Makassar en de studenten zich beklaagden over Sukarno's, ‘ik ben een marxist’ kon ik niet anders doen dan toegeven, dat ook ik de marxistische denkmethode aanvaard bij het ontleden van moderne economische problemen.Ga naar voetnoot75 Hatta's oratie over Bungkarno verontrustte me. Zou Sukarno in de vijf jaar dat ik hem niet meer heb ontmoet dan dermate veranderd zijn? Hatta zei ervan overtuigd te zijn dat Suharto door medewerkers van Sukarno langzaam van het politieke toneel werd afgevoerd en door eigen, vertrouwde generaals zou worden vervangen, wat uiteindelijk zijn de facto positie van machthebber van Indonesië zou consolideren en vervolmaken. De voormalige vice-president wilde beslist geen on the record interview geven en hoewel ik vele pagina's notities maakte kan ik dus niet alles publiceren.Ga naar voetnoot76 Hij wilde desnoods wel voor de nts-camera verschijnen, maar dan alleen om over zijn lievelings onderwerp, ‘de coöperatieve beweging in Indonesië’ te spreken. In de late middag maakten we opnamen van de militaire taptoe die plaats vond in aanwezigheid van Suharto. Het was eigenlijk vreemd om deze generaal hier te zien staan in plaats van president Sukarno. Er werd met zwier geparadeerd, ook door vrouwelijke para's. Vervolgens reden we naar de heldenbegraafplaats te Kalibata. Ik wilde de graven van ambassadeur Sukardjo Wirjopranoto en Wim Latumeten bezoeken. Maar dit werd verboden. Alles was afgezet, omdat Suharto zou komen. Ik zag voor het eerst sedert 1957, in Egypte, majoor Suhartono, die met Harisanto op de hbs. in Semarang had gezeten.Ga naar voetnoot77 Het was hartverwarmend om een oude bekende te ontmoeten. Ook zag ik generaal Sabur terug, de commandant van de lijfgarde van Bungkarno en zijn langdurigste en trouwste adjudant. De plechtigheid concentreerde zich op de in 1965 vermoorde officieren. Het wemelde van de generaals, ambassadeurs en militaire attachés. Tuinjongens ontstaken fakkels bij de graven van de helden. De eenzame hoornblazer ontroerde. Het was voor driekwart volle maan. Een vlootaalmoezenier sprak een mohammedaans gebed uit. Het was een zeer trieste bijeenkomst. Het ging mij tenminste door merg en been. | |
[pagina 97]
| |
5 oktober 1966Army DayBij Timur Senajan wordt een militaire parade worden gehouden. Wij waren er met ons nts-team om 07:30 uur. De show zou om 8 uur beginnen en gasten arriveerden in drommen om plaats te nemen op de tribune. Tot mijn verbazing zag ik ook dr. Emile van Konijnenburg die met mensen stond te praten. Ik heb hem al drie of vier jaar niet meer gezien of gesproken. Ambassadeur Schiff was er. Generaal Nasution was in vol ornaat, maar hij zat alleen op de tribune en men scheen hem te negeren. Mas Jono (Sujono Sosrodarsono) en Astrid waren er. Ik zag zeer veel bekenden na bijna tien jaar weer terug. Daar was hij eindelijk weer. Bungkarno was per helikopter uit het Istana gekomen, stapte over in een Cadillac en werd opgewacht door generaal Suharto en de chefs van staven. Hij werd begeleid naar het podium met baldakijn. Ik stond niet veraf met het nts-team. Ik lette vooral op Suharto en hoe hij en Bungkarno zich gedroegen jegens elkaar. Toen de president een sigaret wilde opsteken trok Suharto direct zijn aansteker. Daarop zag Sukarno mij en wenkte me, zoals hij altijd had gedaan. Wim Hutabarat, de secretaris van Hatta, had voorspeld dat de president me niet meer zou kennen. Ik voelde me eenzaam en nauwelijks op mijn gemak toen ik de afzetting doorkruiste en de treden van het podium op liep. Van beide kanten werd er vanaf de eretribune gestaard en gekeken. ‘Wanneer ben je gekomen, Wim,’ vroeg Sukarno toen hij me een hand gaf. ‘Een paar dagen geleden.’ Hij stelde me voor aan generaal Suharto en diens collega's. Hij vroeg of ik 's avonds naar het paleis kwam voor de party. Terugkerende naar de nts-ploeg hoorde ik hem generaal Suharto achtergrondinformatie over mij geven. Sukarno mag wat vermoeider hebben geleken, maar in zijn doen en laten was hij onveranderd en precies zoals ik hem had gekend. Kolonel Sutikno vertelde zelfs, dat de president tegen Suharto had gezegd: ‘Treurig, dat die man hier al die jaren niet heeft kunnen komen. Hij is een wartawan baik.Ga naar voetnoot78 ‘Had maar meteen tegen de president gezegd,’ aldus Sutikno, ‘dat het leger jou weer naar Indonesië heeft teruggebracht.’Ga naar voetnoot79 De militaire parade was indrukwekkend. Loed en Fred filmden bij het leven. Zelf fotografeerde ik een paar rolletjes vol. Veel | |
[pagina 98]
| |
jongens vormden fraaie plaatjes in hun stoere camouflagepakken. De president hield een rede van 40 minuten en was als vanouds op dreef. Hij mag ouder zijn geworden - hij is 65 - maar zijn redenaarstalent is op peil. Later riep hij de fotograaf Ed van der Elsken toe: ‘Hé, baardaap, kom je uit Cuba?’ Van der Elsken liet zelfs een foto maken van Sukarno en zichzelf met de armen om elkaar heen, een familiariteit, die me verwonderde, omdat de fotograaf de president nauwelijks kende, laat staan bevriend met hem was. Vanavond was ter gelegenheid van de Legerdag een feest op het Istana. We gingen er al vroeg met ons team heen. Veel van de veiligheidsmensen waren dezelfde als in 1956, toen ik er voor het eerst was. Ook generaal Suhardjo Hardjowardojo, chef van het militaire huis van Bapak, was op zijn post. Ook hij had de turbulentie van 1965 overleefd. De rituelen waren hetzelfde als vroeger. De president kwam naar buiten en het volkslied werd gespeeld. Hij wandelde in de tuin tussen de gasten. Ed van Kan was aanwezig in een keurig kostuum, vergezeld door een opvallende blonde vrouw in een overdreven minirok. ‘Dat is mijn lokaas,’ zei Ed, ‘want het is me eerder op die manier gelukt een interview los te peuteren.’ Vrienden vertelden me op televisie te hebben gezien dat president Sukarno vanmorgen wenkte en iedereen dacht: nu komt er een mooie vrouw in beeld, maar toen was ik dus op het podium verschenen. Veel kennissen schijnen nu te weten dat ik in Indonesië ben. Waar televisie al niet goed voor is. Ed van der Elsken permitteerde zich naar de party te komen in een soort provovest, waarover ik hem een schrobbering gaf. Later bood hij president Sukarno een fotoboek aan. Kolonel Bambang Widjanarko, nu een van de voornaamste adjudanten van Bungkarno, nam het boek over. De president ging in een kring van mensen zitten en het viel op hoe Emile van Konijnenburg zich op indringerige wijze in het gezelschap perste. Wij stelden de camera zodanig op dat we opnamen konden maken van de president en zijn gasten. Na enige tijd riep de president me bij zich. Ik vroeg of we geen moment konden vinden om, net als vroeger, eens bij te praten. ‘Kom zaterdagavond maar met Van Konijnenburg naar Bogor, dan hebben we een avond met krontjongmuziek.’ Ik wilde tegen sputteren dat ik Konijn al in geen jaren had gezien of gesproken, maar een weerwoord kwam er niet aan te pas. Ik zat er aan vast. Bungkarno deed wat hij altijd had gedaan: echtparen naar de dansvloer zenden. Vroeger was ambassadeur Howard Jones altijd de klos. Nu vroeg de president aan ambassadeur Schiff - met | |
[pagina 99]
| |
Uit een nts filmclip
wie ik reeds een opmerkelijk vriendelijk gesprek had gevoerd - om als eerste naar de dansvloer te gaan. Ik handelde snel en vroeg een Amerikaanse vrouw, Berry Barnay, die bij een cameraploeg zat, ten dans. Ik wilde Schiff ondersteunen opdat hij niet als enige een rondje zou moeten maken. Berry vertelde voor Esquire bezig te zijn met een artikel, terwijl zij ook aan een boek werkte over de coup van 1965. Loed Hentze nam foto's. Generaal Sugandhi vertelde dat hij nu een krant leidt en verantwoordelijk is voor een dagelijkse verspreiding van een miljoen exemplaren. Hij leek weinig veranderd en zei 24 uur per dag ter beschikking te zijn, hetzij op kantoor, hetzij thuis. Zo ontmoette ik veel oude bekenden. Het probleem met de nts-crew was, dat na opnamen te hebben gemaakt, zij hun aanwezigheid als overbodig beschouwden en naar huis wilden. Voor mij was er juist van alles te observeren. Generaal Suharto hield zich afzijdig en zat rustig te praten met Johannes Leimena, de oud vice-premier en minister.Ga naar voetnoot80 Generaal Nasution schitterde door afwezigheid. Er werd links en rechts gemompeld dat Suharto en vooral Adam Malik, misschien zelfs Ruslan Abdulgani, Bungkarno aanmoedigden om voor een langere periode naar het buitenland te gaan, in navolging van keizer Bao Dai van | |
[pagina 100]
| |
Indo-China, die zijn laatste dagen in een luxueuze villa aan de Franse Rivièra door bracht. Voor mij was er veel te doen die avond, maar ik sloot een compromis met de crew. Om 22:00 uur gingen we terug naar het hotel. Jan van der Kolk zit met een Indië-complex. Hij ziet alles zwartgallig. Elke djongos heeft een onbetrouwbaar gezicht. En de Britse militaire attaché, waar hij herrie mee schopte, moest niet denken dat hij een inlander voor zich had. Verder vertelde hij dat hij een directeur van Cinecentrum wel eens zou opbellen om deze en gene zijn baan te laten verliezen. Ik noteerde geen namen en details, maar die man zijn hoofd zit volgepropt met gal en wraak. ‘De overgrote meerderheid van mensen zijn lammelingen,’ zei hij. Fred en Loed daarentegen zijn uitermate geschikt voor deze reportagereis, alleen hun kennis van zaken is nihil. Ze weten van geschiedenis, internationale betrekkingen, of Indonesië in het algemeen weinig of niets. Het zijn filmmachines. Daar begint en eindigt hun job. Opnamen maken en naar huis, een borrel, eten en de rest. Na vijf dagen Indonesië, zei Fred: ‘Schrijf maar in je dagboek: over 40 jaar is het hier nog veel beroerder dan nu.’ | |
6 oktober 1966Om 06:00 uur vertrokken we naar Tandjung Priok. Bungkarno zou er een vlootschouw afnemen. Hij arriveerde per helikopter en droeg een hagelwit uniform. Suharto en de commandant van de zeemacht en andere militairen wachtten hem op. Aan boord van een duikboot kreeg de president, namens de alri, een gouden insigne opgespeld uit dankbaarheid voor zijn verdienste aan de revolutie. Wij voeren met een boot langs een rij van tien oorlogsbodems. Kikvorsmannen hielden er een demonstratie. Bungkarno stak een redevoering af en was in topvorm. Ik maakte veel foto's. Om 23:15 uur belde Van Konijnenburg dat de president ons morgenochtend om 07:30 uur voor het ontbijt op het paleis verwacht. | |
7 oktober 1966Met een Mercedes van de klm vertrokken Van Konijnenburg en ik om 07:00 uur naar het Istana Merdeka.Ga naar voetnoot81 Hij deelde aan de wachtposten van piket sloffen sigaretten uit. We ontmoetten | |
[pagina 101]
| |
Bungkarno op het bordes aan de achterzijde van het paleis, zonder pitji, in een loshangend hemd, op sloffen. Een dame bracht papier, want admiraal Martadinata was met een helikopter bij de Puntjak neergestort. De president wilde eerst de weduwe een condoléancebrief schrijven. De admiraal was nog bij de festiviteiten van Army Day aanwezig geweest en nu plotseling met een Alouette-hefschroefvliegtuig om het leven gekomen. De president zei dat Martadinata zelf aan de stuurknuppel had gezeten. Het gezelschap was op de Puntjak gestopt om wat te drinken. Het is moeilijk opstijgen op 2.200 meter hoogte, zei Bungkarno; hij trok een parallel met Mexico City. Later zei hij tegen twee Chinese tandartsen dat hij precies wilde weten of Martadinata links of rechts had gezeten. Tegen kolonel Bambang Widjanarko zei hij: ‘Bang, ga die brief persoonlijk aan mevrouw Martadinata brengen.’ Er werd thee, koffie en droge toast, met wat beleg geserveerd - eigenlijk oneetbaar. Deze ontbijtbijeenkomsten boden de president een gelegenheid om vogels van verschillende pluimage, van generaals en ambassadeurs, tot allerlei bekenden van alle rangen en standen op informele wijze te ontmoeten. Hij genoot intens van dit soort vrije contacten zonder plichtplegingen. Tussen de gesprekken door verschenen functionarissen met staatspapieren, die getekend dienden te worden. Twee vrouwelijke parachutisten in uniform waren ook steeds in de buurt om speciale opdrachten uit te voeren. ‘President Johnson tekent zijn staatspapieren achter een grote tafel met een afschuwelijke secretaresse aan zijn zijde,’ aldus Bungkarno. Hij vervolgde: ‘Het belangrijkste gesprek dat ik met president Kennedy heb gevoerd, vond plaats in zijn slaapkamer. We zaten samen op de rand van zijn bed. Zo'n ouderwets bed met vier hoge poten.’ Hij onderbrak zijn eigen gedachten en zei, zonder de informatie over de inhoud van zijn gesprek met jfk af te maken: ‘Waarom komt Marshall Green niet terug uit Washington? Wat heeft die man eigenlijk met de cia te maken? Wat is jouw indruk van Green?’ Ik vertelde dat ik Green al in 1958 als Azië specialist op het State Department te hebben ontmoet, en dat hij in die tijd zelfs de politieke partijen in Indonesië niet uit elkaar wist te houden. Ook vertelde ik dat hij als ambassadeur in Seoel een verdachte rol had gespeeld bij de staatsgreep die van Zuid-Korea een militaire dictatuur had gemaakt en dat ik wist dat hij algemeen als ‘cia-ambassadeur’ werd beschouwd. Het interesseerde me om te weten wat Bungkarno, die nu, vijftien jaar te laat, eindelijk bezoek van Joseph Luns had gekre- | |
[pagina 102]
| |
gen, van de man dacht. ‘Hij maakte grapjes,’ aldus de president. ‘Tijdens de lunch op Bogor vertelde hij over zijn oom, generaal baron van Voorst tot Voorst, die de troepen inspecteerde. Hij vroeg aan een soldaat: “Hoe is het eten?” “Slecht” was het antwoord. “Kan jij niet met twee woorden spreken?” “Verdomd slecht”.’ Sukarno had op de herten in het park van paleis Bogor gewezen en gezegd: ‘In de koloniale tijd waren er 50 herten. Na onze vrijheid werden het er 750.’ ‘Dan hebben ze niet stil gezeten,’ antwoordde Luns, wat Sukarno opnieuw aan het lachen maakte. Luns had de Indonesische president behalve een vaas uit Leerdam met hertenmotieven, een zilveren uil ten geschenke aangeboden onder vermelding dat het hier een symbool der wijsheid betrof. Ik vroeg aan de president waarom hij in zijn biografie zo onaardig had geschreven over het Nederlandse meisje Mientje Hessels.Ga naar voetnoot82 Hij zou op achttienjarige leeftijd namelijk wild verliefd zijn geweest op Mientje. Tijdens de Japanse bezetting, 23 jaar later, ziet hij haar onverwachts in een winkelstraat in Jakarta terug en beschrijft haar als ‘een dikke taart, lelijk en slecht verzorgd.’ ‘Kassian Mientje,’ antwoordde hij, ‘ik heb haar niet willen beledigen. Het was trouwens niet Mientje Hessels, waar ik het over had, maar Laura Fikerscher.’ Hij vroeg Van Konijnenburg te helpen er op toe te zien dat die fout uit het boek werd gehaald. Intussen stonden nu beide dames er beroerd op. Een volgend ogenblik was hij weer de ernstige politicus. ‘De cia zit in acht landen in troebel water te vissen. President Nasser heeft mij laten waarschuwen. Hij heeft een generaal naar Jakarta gezonden, die opdracht had met niemand anders dan met mij te spreken. Er zijn in Arabische landen documenten gevonden. Eén dag later kwam ook de duta besarGa naar voetnoot83 van Syrië mij waarschuwen. Je moet verder gaan, Wim, je moet verder zoeken. Weet jij bijvoorbeeld wie er achter de kami zitten? Dat zijn onbeschofte kerels, de kami.’ Eveneens aanwezig was de heer Jaap Kruisweg, die de president omschreef als ‘een struikrover.’ Ze moeten elkaar reeds in Benkoelen hebben ontmoet, dus tijdens Sukarno's gevangenschap in de koloniale tijd, toen Kruisweg les kreeg van de toekomstige president. Eigenlijk vond ik de man geen gezelschap voor Bungkarno, maar Tweelingen zijn trouw tot in het oneindige. Jaap zelf zei: ‘Ik ben de vader van Atjeh en de jon- | |
[pagina 103]
| |
gens daar.’ Ik moest om 12:00 uur ambassadeur Schiff bezoeken, dus vertrok ik om half twaalf met Kruisweg in diens open jeep, met twee politiemannen achterin. Hij reed als een dwaas en ik dacht never again. In de late middag sprak ik voor het eerst na een aantal jaren weer met Van Konijnenburg in diens kamer in Hotel Indonesia. Hij deed suggesties om bepaalde onderwerpen te filmen. Het begon weer als vanouds te worden. Bij vertrek riep hij me terug en zei: ‘Je vader betreurde onze ruzie, heb je gezegd. Heb je er wel eens over nagedacht, wie ons weer bij elkaar heeft gebracht? Sinds mijn vrouw dood is, is er zo veel gebeurd, dat mij aan het denken heeft gebracht. Zij is nu nog dichter bij me dan toen zij leefde...’Ga naar voetnoot84 | |
8 oktober 1966Om 08:45 uur waren we op de Nederlandse ambassade om ambassadeur Schiff te filmen. Het gesprek verliep vlot, maar hij zei weinig van belang, formuleerde zijn zinnen aarzelend en maakte ze ook niet altijd af. Toch was het wel gezellig. De ambassadeur zei tegen mij dat Bungkarno bang was, hetzij bewust hetzij onbewust, om met de werkelijkheid te worden geconfronteerd dat de militairen hem weg wilden hebben. ‘Hij is eigenlijk een beetje gek,’ aldus de heer Schiff. ‘Niet alleen zijn macht is weg, zijn microfoon eveneens.’ Van ambassadeur Schiff reden we naar de woning van de heer Ostmeier, die de oorlogsgraven van Nederlanders beheert en hiervoor semi-officieel aan de ambassade is verbonden. We maakten opnamen met hem in de tuin. Hij zei het een misdaad te vinden dat, door de eenvoudige noodzaak in het huidige Indonesië corrupt te zijn, het karakter van ‘de Javaan’ was vervormd. ‘Wanneer ze in Holland twee procent van het salaris inhouden worden tramrails opengebroken. Hier kost een eenvoudig hemdje vandaag 700 roepia's. De Indonesische mens is over de afgelopen twintig jaar verworven. Sparen is er niet meer bij. Corruptie betekent je hoofd boven water houden. De doorsnee burger betaalt acht of negen roepia's voor een kilo rijst. Wanneer daar geen verbetering in komt zal er geen vooruitgang kunnen komen. Alle normale economische verhoudingen zijn zoek.’ Gisterochtend had president Sukarno een afspraak met de tandarts. In een bijgebouw van de Istana is een praktijk ingericht. | |
[pagina 104]
| |
Een Chinese arts zou hem behandelen. Bungkarno stelde voor dat zijn ontbijtgasten mee zouden wandelen. Ik liep voorop, naast de president, gevolgd door kolonel Bambang en een stoet andere mensen. Wij spraken over Vietnam. Hij vroeg: ‘Wim, heb je al War against Trees van Wilfred Burchett gelezen?’ Het was duidelijk, dat hij van mening was, dat de Amerikanen absoluut niets in Zuidoost-Azië hadden te zoeken. De president stond stil en zei: ‘Geef me je vuist. Dit is Vietnam, waar de Amerikanen zitten. Hier is de rrt (China)’ en hij nam zijn linkerhand en zei: ‘Dit is Indonesia,’ zijn rechterhand en daarop omsloot hij mijn vuist met beide handen en zei met een vertrokken mond: ‘Gezamenlijk zullen wij de Amerikanen verpletteren.’ Ik besefte dat, terwijl Bungkarno dit tegen mij zei, Suharto, Malik en consorten bezig waren zoete broodjes te bakken in Kuala Lumpur om de Indonesische dreiging in de rug van de Amerikanen in hun krankzinnige strijd in Vietnam te doen afnemen. Er was duidelijk voor Bungkarno's revolutionaire standpunt ten aanzien van Vietnam bij de nieuwe militaire junta in Jakarta geen plaats. Sukarno was een echte Merdeka-vechter, een pure nationalist, een Asia-first denker. Hij duldde geen enkele vorm van inmenging of overheersing in deze ‘hoek’ van de wereld. ‘Ik heb al hatti sakitGa naar voetnoot85 van de Amerikanen,’ zei de president. ‘Soms verlang ik werkelijk dat Amerika plat zal worden gegooid om wraak te nemen voor wat zij hier in Azië aan het doen zijn. Zij (hij doelde op de generaals) willen, dat ik een vredesactie jegens Vietnam ontketen. Maar wie zijn het, die de Japanners opstoken om ons geld te lenen, zelfs vele miljoenen dollars, om Indonesië op te kopen en leeg te plunderen? Het zijn de Amerikanen! Wie zitten er achter Marcos op de Filippijnen? De Amerikanen! Moet ik dan helpen om die Amerikanen uit het moeras te trekken?’ Bungkarno ziet de oorlog in Indo-China als een vorm van koloniale oorlog. Hij zei: ‘Elk soort kolonisatie vernielt. Elke kolonisatie verwoest en brengt rampen voor landen en volken, die worden uitgebuit. Alles wordt vernietigd, cultuur, rijkdom, levensvreugde, vermetelheid van mensen en individuen, alles wordt te gronde gericht.’ De president nam plaats in de tandartsstoel en vroeg of ik zijn door Cindy Adams geschreven biografie had gelezen. Zijn gasten zaten in de rondte op stoelen tegen de muur. Ik antwoordde recht voor z'n raap dat ik het eigenlijk een vreselijk boek vond. | |
[pagina 105]
| |
‘Maar ik hoor, dat het in Amerika goed wordt verkocht,’ antwoordde de president. ‘Dat is juist zo erg,’ zei ik, ‘want ik vind het niet serieus genoeg en er ontbreekt oneindig veel aan.’ Ik keek recht in de verschrikte gezichten van de presidentiële entourage, waaronder Pak Hardjowardojo. ‘Hoe kunt u nu uw memoires schrijven met een dame uit een Amerikaanse vaudeville troupe, Cindy Adams, die van u niets begrijpt en nauwelijks weet waar Indonesië ligt?’ ging ik voort. Ik memoreerde aan het feit dat oud-premier Sastroamidjojo en ambassadeur Zain er voor hadden gepleit dat ik het boek zou maken, samen met een vooraanstaande Indonesische journalist. Bungkarno veranderde het onderwerp en zei: ‘Deze kerel,’ en hij wees op de tandarts, ‘is de enige persoon, die me tot zwijgen kan brengen,’ en op dat moment werd er een klem op de kaak van de president geplaatst. Ik weet dat hij over wat ik had gezegd, zat na te denken tijdens het boren. De ramp met Bungkarno is dat, al naar gelang hij ouder werd, men hem meer heeft willen sparen voor teleurstellingen. Daarom is hem veel waarheid onthouden. Dat verklaart zijn steeds verdere verwijdering van gewijzigde realiteiten. Waarom heeft niemand uit zijn omgeving hem niet tijdig duidelijk gemaakt dat hij zijn geautoriseerde biografie niet met Cindy Adams moest schrijven? Kolonel Sutikno kwam vanmiddag in Hotel Indonesia lunchen. ‘Bungkarno moet nu een offer voor het land kunnen brengen,’ zei hij. ‘Hij moet zijn grootmoedigheid tonen en een stap terug doen, desnoods met een bloedend hart. Vroeger heeft ons volk zich gedragen alsof Bapak volmaakt was. Nu is die affectie voor de vader van ons land dezelfde gebleven, maar de ogen van het volk zijn open gegaan. Er is bijvoorbeeld aan Bungkarno gerapporteerd, dat Pak Nas (Nasution) een Islamitische staat wilde stichten. Dat was dus helemaal niet waar. Toch heeft de president op 11 maart 1966 generaal Nasution aan de kant gezet. Dat was te erg.’ Om die reden koos het Volkscongres, de mprs op 20 juni 1966 generaal Nasution tot voorzitter.Ga naar voetnoot86 Ik begreep, dat Pak Tikno deze uiteenzetting feitelijk gaf met de bedoeling zijn denkbeelden bij Bungkarno te helpen bepleiten. Kolonel Sutikno: ‘De pki heeft Bapak al gehersenspoeld. Daarom oefent Pak Harto op een beleefde oosterse manier een beetje druk uit.Ga naar voetnoot87 Dat wij de communistische | |
[pagina 106]
| |
partij thans verbieden is de schuld van de pki zelf. Ze hebben ons te veel van achteren aangevallen. Je moet Bungkarno nu bekijken door de bril van zijn huidige positie. Generaal Suharto is thans voorzitter van het presidium. Bovendien moeten wij het buitenland gerust stellen dat hier in Indonesië geen kans meer is op een herleven van communisme.Ga naar voetnoot88 Waar het om gaat is, dat het zo ver komt dat de president zegt: “Er wordt om mij niet gevochten! Ik wil om mij geen gekijf hebben!” Dat is in ieder geval de houding van Nasution geweest, toen hij op 11 maart 1966 uit het kabinet werd gegooid.’ Dat leek me geen relevante vergelijking. Maar hoe meer Pak Tikno deze onderwerpen gedetailleerd aanroerde, hoe duidelijker het voor me werd, dat hij als pur sang Javaan een zuivere Javaanse methodiek volgde om via een ‘koerier,’ waar Bungkarno misschien naar luisterde, bepaalde opvattingen uit de onmiddellijke omgeving van generaal Suharto in een andere toonzetting binnen de paleismuren te krijgen. Gisteravond reden we in de Mercedes van de klm. met een gemengd gezelschap naar paleis Bogor: Van Konijnenburg, Kleiweg en de journalist Dries Ekker. Ik kende Ekker niet. Ik wist alleen dat hij mij in 1957 in Het Parool, (zie Memoires 1957-1959) een smerige poets had gebakken, die gebaseerd was op journalistieke naijver en leugens. De rit naar Bogor was net als vroeger, de kampongs, de mensen, de contouren van de bergen, alles was als vroeger. Lief. Mijn zwak voor Java is permanent. Op paleis Bogor werden we verwelkomd door Ibu Hartini, die er even jong en fris uitzag als in 1957. Bapak was in de douche. De president bewoonde een bungalow op het terrein van het zomerpaleis, zeer eenvoudig en met beperkte ruimte. We zaten op het terras. In de woonkamer hing een groot schilderij van de president en enkele portretten van Ibu Hartini en nog enkele dames. De kamer had iets gezelligs. De verzorging van de maaltijd en de bediening was voortreffelijk. Mevrouw Hartini herinnerde zich het bezoek in 1957 aan haar ouders op Oost-Java nog. We waren toen met Bungkarno op reis en hij nam ons allemaal mee. Ze sprak over haar twee zoons Taufan en Baju, kinderen van Bungkarno en haar. Eén van hen was zojuist uit Japan overgekomen. De jongens schenen er ook te zijn, maar wanneer er gasten waren vertoonden zij zich nooit, zei mevrouw Hartini. De conversatie bleef wel erg aan de oppervlakte. Van Konij- | |
[pagina 107]
| |
nenburg had de president Albert Mols boekje Blonde Greet gegeven. Ekker deed overdreven aardig tegen Bungkarno. Ik was maar blij dat de president geen ahnung had van wat er werkelijk in die slijmjurk om ging. Kleiweg deed gelukkig bijna nooit zijn mond open, maar benadrukte alleen dat hij in al die jaren de president nooit enige gunst had gevraagd. Voor het diner reden we naar het paleis om een oude film met Erroll Flynn te zien. De zaal was vol met paleispersoneel. mp's en parachutisten salueerden en stonden in de houding bij het betreden van Istana Bogor. Taufan en Baju waren er nu ook. Bungkarno zat met zijn benen op een tafeltje, want hij heeft last van gezwollen voeten. Hartini verzorgde hem helemaal. Ik vond haar buitengewoon aardig. Zij verzorgde alle maaltijden in de bungalow en maakte ook de sambal zelf. Na de filmvoorstelling gingen we aan tafel. Op 1 oktober is het proces tegen dr. Subandrio, de voormalige minister van Buitenlandse Zaken, begonnen. Door naar buiten te brengen wat Subandrio allemaal op zijn geweten heeft denkt men meteen Sukarno zelf door het slijk te kunnen halen. Het maakt onderdeel uit van Suharto's strategie om de Orde Lama (oude orde) van Bungkarno zoveel mogelijk te ontluisteren en nu de Orde Baru (nieuwe orde) te propageren. De president heeft nog altijd een massale aanhang onder alle lagen van het volk. Hoe meer zijn regering in diskrediet gebracht kan worden, hoe meer men denkt de twijfelaars tot andere gedachten te brengen. Dit militaire Mahmillub Tribunaal heeft uiteraard niets met rechtspreken te maken. Ik heb Subandrio altijd een lamstraal gevonden, maar wat nu gebeurt slaat nergens op. En dan te bedenken dat mijn oorspronkelijke nts-opdracht luidt een reportage van dit schijnproces te maken. Ik zal proberen mijn missie zoveel mogelijk in een meer algemeen kader te plaatsen. Tijdens het eten roerde Bungkarno even het proces-Subandrio aan; hij vroeg zich af hoe iemand in Indonesië heeft kunnen zeggen dat Ibu Hartini 200 miljoen roepia's aan de pki zou hebben gegeven. Maar hij liet er zelf meteen op volgen: ‘Laten we over prettiger dingen spreken.’ Ik dacht, ja, dat kan nu wel, maar hoe sluit je jouw ogen voor dit alles? Mevrouw Hartini had gezegd dat de president zware hoofdpijnen had de laatste tijd van het vele piekeren. Toch verbaas ik me er over dat Bungkarno zo vrolijk en onbekommerd kan lachen en pret maken, terwijl zijn voormalige beste vriend en ‘trouwste dienaar’ Subandrio, in de bak zit en straks de doodstraf krijgt. Misschien is deze attitude juist het geheim van overleven. Overigens scheelde het maar een haar tijdens het eten, of ik | |
[pagina 108]
| |
had een botsing met Ekker gekregen, omdat ik duidelijk refereerde aan het vuile geschrijf van deze man in het verleden en zijn pro-Luns houding jegens Nieuw-Guinea.Ga naar voetnoot89 Van Konijnenburg greep in om een frontale botsing te voorkomen. Ekker verdiende om minimaal er aan herinnerd te worden dat hij faliekant op het verkeerde paard had gewed. Nu zat hij zoete broodjes te bakken met de eens zo verguisde Sukarno, die hem zelfs achteloos met Dries aansprak. Vanavond waren we opnieuw en grand comité op de bungalow in Bogor. Ditmaal zouden ook meneer en mevrouw Schiff komen. Dries Ekker reed met hen mee, want hij begreep inmiddels uitstekend dat ik hem als Lunsmarionet minachtte. Hij wilde niet nog eens bij ons in de auto zitten. Konijn en ik arriveerden eerst. De Schiffs hadden in Bogor een paar rondjes gereden om niet te vroeg te komen. Onlangs had Schiff de president tegenover mij ‘als een beetje gek’ omschreven, maar nu bood hij Bungkarno wel mooi twee dure dozen Dunhill blackjackchips aan. Sukarno dobbelde altijd met luciferhoutjes. Hij keek dan ook met gefronste wenkbrauwen naar het cadeau van Engels fabrikaat en zei: ‘Ik speel toch liever met lucifers.’ ‘Dan neem ik het maar weer mee,’ antwoordde Schiff. ‘Echt Hollands gedacht,’ zei ik. Ook deze avond bleef de conversatie aan de oppervlakte. Bungkarno klaagde dat zijn salaris 20.000 roepia's bedroeg, inclusief vrij-wonen, water en licht. Hij had gelezen dat koningin Juliana's inkomen was opgetrokken naar zeseneenkwart miljoen gulden. Dezelfde Lincoln-Continental van gisteren reed voor. We begaven ons weer naar het Istana Bogor om een film te zien. Bapak, Ibu Hartini en de Schiffs achterin, Van Konijnenburg en ik naast de chauffeur. Ekker en Kleiweg volgden in een militaire jeep. Er werd een journaal vertoond dat vijf jaar oud was over president Kennedy met premier Cyrrille Adoula van Kongo op het Witte Huis. De hoofdfilm was A wink of an eye. De film was hopeloos verknipt en werd herhaaldelijk onderbroken. Ik zat naast ambassadeur Schiff. We begrepen er niets van. Pesterij? Het diner was opnieuw voortreffelijk toebereid en geserveerd. Een pikant moment ontstond, toen Bungkarno het warm kreeg en zijn loshangend batikhemd uit deed en in een filet (borstrok) zat. Van Konijnenburg: ‘Eindelijk eens zonder gaten.’ | |
[pagina 109]
| |
‘Een striptease,’ merkte Ibu Hartini op. Dit bracht de president er toe, aan mevrouw Schiff voor te stellen zijn voorbeeld te volgen, waarop zij antwoordde: ‘Ik ben hier toe bereid, wanneer Ibu Hartini ook mee doet.’ Na het eten werd de tafel geruimd en werd tot ver na middernacht geëenentwintigd (met lucifers). Ik begreep niets van dit spel en ben er ook niet in geïnteresseerd. Bungkarno had verreweg de grootste bank. Vanavond heb ik de nts-crew op het paleis aan de president en Ibu Hartini voorgesteld. Ze begrepen dat ik ze niet in de bungalow kon laten uitnodigen. Ik merkte vanavond weer hoe intens eenzaam Bungkarno zich voelt. Hij omringde zich door Hollandse vrienden. Maar soms ving ik een glimp op van wat hem werkelijk beroerde. ‘Na de dood van Sjahrir zijn diens weduwe en broer bij me op het paleis gekomen,’ zei de president bijvoorbeeld. Sjahrir's laatste woorden waren geweest: ‘Bungkarno heeft gelijk.’ ‘Sjahrir is als een zeer religieus mens gestorven en had zijn naasten gevraagd mij te gaan groeten. Eens heeft Sjahrir trouwens in het huis van een gemeenschappelijke vriend, de kleermaker Sadak, tegen me gezegd: “Bij God, Bungkarno, ik hoor meer bij jou dan bij Hatta”.’ De president nodigde ons op Bogor uit à la recherche du temps perdu. Hij wilde tijdens onze bezoeken gewoon vergeten wat er in Indonesië gebeurde of wat er om hem heen speelde. Het bestuur van het land, de werkelijke leiding van Indonesië was hem eigenlijk ontnomen. Er gebeurde van alles, waar hij geen oog meer op kon houden en waar hij niets meer over te zeggen had. Misschien vroeg hij zich voortdurend af waar en hoe de zaak uit de hand was gelopen. Ik had de indruk dat hij het aan een kant niet onplezierig vond het wat rustiger aan te kunnen doen, alhoewel hij zich duidelijk grenzeloos aan de gang van zaken onder het militaire regime bleef ergeren. Hij zei bijvoorbeeld: ‘Wat nu in Indonesië aan de hand is, is dat wij een verrechtsing van de Revolutie zien. Een revolutie is geen boulevard, zoals ik die in Leningrad heb gezien. Jaurès heeft het al gezegd. Een revolutie is niet als een Champs d'Elysée. Een revolutie is niet “lurus”, rechtlijnig, maar “slengweng”, zigzag. Toch moeten wij de rechte lijn niet uit het oog verliezen, anders glijdt de revolutie af.’ Van tijd tot tijd stelde hij vragen over internationale politieke vraagstukken. Hij wilde weten of we van mening waren dat Lee Harvey Oswald Kennedy had vermoord. Sukarno betreurde het dat de Kennedy's het tegen hun vijanden hadden afge- | |
[pagina 110]
| |
legd. ‘Waarom handhaaft Lyndon Johnson een man als Dean Rusk op Buitenlandse Zaken,’ vroeg hij. ‘Rusk volgt dezelfde agressieve politiek als John Foster Dulles.’ Hij sprak over de rol van senator Barry Goldwater en roerde de rechtse invloeden en de rol van de cia voortdurend aan. De avond werd tegen middernacht besloten. We namen afscheid van de president en zijn vrouw. De Schiffs reden voorop in de ambassadeauto met de Nederlandse vlag. Konijn en ik volgden in de Mercedes van de klm. We werden door twee jeeps met militaire politie begeleid op verzoek van Bungkarno, omdat de avondklok reeds lang was ingegaan en niemand meer op straat mocht zijn. Van tijd tot tijd passeerden we wegversperringen met tot de tanden gewapende militairen. Maar men begreep blijkbaar dat het om gasten van Bungkarno ging, want we passeerden overal zonder moeilijkheden. | |
9 oktober 1966Ontbijt bij de Suwandi's. Tante geeft mij altijd melatibloemen. Later in de ochtend liep ik tegen een functionaris van het Verolmeconcern aan. Hij is een nogal eenvoudige man, zowel qua persoon, als qua geest. Hij was in het gezelschap van een Indische jongen. Uit het krediet van minister Luns voor Indonesië van 100 miljoen was vijf miljoen besteed voor de scheepswerf Karya Putra op een terrein van 280 hectare. Verolme zal de kennis en technici leveren, en de bevoorrading verzorgen. Er waren vier bezoeken van Cornelis Verolme nodig geweest om het plan door te drukken. Van Konijnenburg had een en ander via Bungkarno opgezet. Volgens deze meneer was Konijn voortreffelijk in public relations, maar bij de uitwerking van details, echter ook omdat hij de kennis miste, ontstonden er problemen en ruzie. Van Konijnenburg had niet bemiddeld om Verolme te helpen, maar om Indonesië van dienst te zijn. Van Konijnenburg had mij trouwens zelf gezegd, dat Verolme hem verscheidene malen had gevraagd wat hij voor hem kon doen, en dan antwoordde hij steeds: ‘Later maar.’ Er wordt altijd gekletst dat Van Konijnenburg kapitalen aan Sukarno zou hebben verdiend. Ik geloof er niets van. Hij heeft een oprechte Indonesische tik en wil werkelijk helpen. Dit moet worden gezegd, ook al heeft hij mij zeer tekortgedaan. De functionaris vervolgde dat er een nieuw krediet van 66 miljoen nodig was uit de Luns-pot, want er was dringend behoefte aan een reparatiewerkplaats. Indonesië zat verder te springen om betere telecommunicatie, om beboeing en bebakening maar vooral om een algehele verbetering van de havens. De | |
[pagina 111]
| |
man vertelde vervolgens, dat Verolme op het terrein van de werf reeds een guest-house voor bezoekers, inbegrepen Bungkarno, had laten neerzetten. Dit was al gereed. Verder was er nog niets. Idioter kon het niet. President Sukarno laat aan de rand van Bogor een bungalow bouwen. Van Konijnenburg had uit Nederland een boek met stalen voor gordijnen meegebracht. Bapak liet mevrouw Hartini uitzoeken. Tegen ons bracht hij onder woorden hoeveel hij van haar hield: ‘Zelfs mijn vel is voor jou,’ en trok aan het vel van zijn arm. Ik besprak later met Emile van Konijnenburg de Verolme-informatie. Hij begon meteen te dicteren, wat we op televisie wel en niet over de Verolmewerf zouden kunnen zeggen. ‘Je moet steeds glashelder praten op de buis, zodat de tv-kijker jouw verhaal aan de kruidenier zal door vertellen,’ zei hij. Mijn nts-team luisterde mee en raakte even geïrriteerd als ik. Toch gaf hij soms nuttige tips. In de avond had ik de Suwandi's en de Sujono's voor een diner in Hotel Indonesia uitgenodigd. Kolonel Sutikno en een andere vriend, luitenant-kolonel Lamidjono, een liaisonofficier voor generaal Suharto, arriveerden op hetzelfde moment. Ik zei hen dat ik met Bungkarno de genoemde suggesties zou bespreken, maar dat ik terzelfder tijd vond, dat Tikno zelf zijn pleidooi bij het staatshoofd zou moeten afsteken. ‘Dat kan niet,’ antwoordde de kolonel. ‘Er zijn voor mij twee manieren om naar de president te gaan. Mijn directe superieur, Suharto, zendt mij, maar dat zou veel te duidelijk en direct zijn. Of Bungkarno laat mij komen.’ Voor mij stond dus vast dat ik die ontmoeting zou moeten regelen. Tijdens het diner in de Ramadan Room wandelde Van Konijnenburg om kwart over tien binnen. Het Istana had gebeld, of ik om 07:30 uur alleen bij de president op Istana Merdeka wilde komen. Ik had Ibu Hartini zaterdagavond een brief gegeven om aan Bapak te overhandigen, waarin ik had gesteld hem onder vier ogen te willen spreken. | |
10 oktober 1966Ik vervoegde me om 07:00 uur op het paleis en sprak tot 08:40 uur met Bungkarno. Voorzichtig bracht ik sommige van Sutikno's denkbeelden naar voren. Bungkarno gaf antwoorden als: ‘Dat weet mijn grote teen en mijn kleine teen.’ Ik zei, dat Lenin met het Verdrag van Brest-Litovsk één stap terug had gedaan. Nikita Khrushchev had tijdens de Cubaanse rakettencrisis dit voorbeeld gevolgd. Sukarno antwoordde: ‘Khrushchev is | |
[pagina 112]
| |
Khrushchev. Ik ben Sukarno.’ Toch kwam ik op dit onderwerp terug en voerde ondermeer aan, dat bij de intrede van Claus in Nederland de koninklijke familie werd geconfronteerd met slogans als ‘Claus raus.’ Later, toen schout-bij-nacht Muljadi, commandant van de Zeemacht binnen wipte om met de president te spreken, zei Bungkarno tegen hem: ‘Wim hier, heeft mij willen troosten.’Ga naar voetnoot90 President Sukarno bracht ons gesprek verschillende malen op de rol van de cia. Zo werd hij in 1965 in Cairo benaderd door een Amerikaanse vrouw, Pat Price. Zij vertelde een studie over Indonesië te willen maken. ‘Toevallig was de Pakistaanse minister van Buitenlandse Zaken Ali Bhutto bij me. Hij waarschuwde, “Karno, pas op!” Maar Pat wilde een boek over Indonesië schrijven met mijn hulp. Ik regelde dus, dat zij naar Jakarta kon komen. Zij kwam me hier op het paleis opzoeken. Ik gaf haar een assistente om haar op weg te helpen. Een paar maanden later werd mij een rapport overhandigd. Die lieve, kokette Miss Price bleek inderdaad een cia-agente te zijn. Zij was voortdurend door onze inlichtingendienst geschaduwd. Dat was dus weer een cia-stunt. Zij gebruikte overal mijn naam, mijn introductie, mijn hulp en gastvrijheid, maar in werkelijkheid was zij een ordinaire spion.’ Ik vroeg of hij absoluut zeker was, dat zij voor de cia werkte. ‘Zij had nachtelijke ontmoetingen met Amerikaanse agenten,’ aldus Bungkarno. ‘Ze ontmoette bovendien geregeld functionarissen van de Amerikaanse ambassade op ongebruikelijke tijden en plaatsen. In het bijzonder vielen haar contacten op met een Amerikaanse militaire attaché. Zij zag bovendien kans binnen te dringen bij sommige van onze eigen hoogste militairen.’ De affaire Pat Price herinnerde me aan de tactiek, die, in 1957, de Amerikaanse inlichtingendienst toepaste om de zogenaamde professor Guy Pauker via mij bij Sukarno binnen te brengen. Sukarno: ‘Je weet toch Wim, wat de cia hier over de jaren heeft gedaan? John F. Kennedy heeft mij hier in 1961 zelfs zijn verontschuldigingen voor aangeboden. Ik geloofde hem. De Kennedy's waren oprecht. Hij was eigenlijk de eerste Amerikaanse president, die ik vertrouwde.’ Hij sprak aansluitend met bewondering over Jaqueline Kennedy. Ambassadeur Zairin Zain had er voor gezorgd dat mevrouw Kennedy in het bezit kwam van de vijf delen in Peking uitgegeven boeken met Bungkarno's schilderijenverzameling. Jackie kwam ermee aanzetten toen Sukarno in het Witte Huis was en knielde naast hem op | |
[pagina 113]
| |
de grond, terwijl het boek in zijn schoot lag. ‘Zij stelde intelligente vragen,’ aldus Bapak. Intussen ging de president ermee akkoord, dat ik kolonel Sutikno morgen mee breng. Dat wordt geregeld. Wij werden naar het Verolmecomplex begeleid door dezelfde functionaris van gisteren. Ter plekke ontmoetten wij generaal Herman Budojo van de kko (de mariniers). Aan de hand van een maquette zette hij uiteen wat de plannen waren. Er werd op gewezen dat er haast diende te worden gemaakt met aanvullende kredieten uit Den Haag. We maakten uitvoerig opnamen. Vervolgens bezochten wij het ministerie van Maritieme Industrie. We filmden de directeur-generaal Mardanus. President Sukarno had tegen me opgemerkt, toen ik vertelde hem te zullen ontmoeten: ‘Omdat hij vooruitstrevend is wordt hij met het etiket links beplakt, maar Mardanus is een waarachtige patriot.’ 's Middags sprak ik een hartig woordje met Van Konijnenburg. Hij bemoeide zich inmiddels zo met ons werk, dat ik al voor me zag, dat hij straks in Den Haag zou kletsen dat hij feitelijk de nts-films had gemaakt. Hij leek een beetje gekwetst en zei: ‘Ik wil jullie alleen maar helpen.’ Prompt lanceerde hij toch weer uitstekende ideeën voor artikelen. Ik schreef ze op. Kolonel Sutikno kwam ook naar Hotel Indonesia om het bezoek van morgenochtend aan president Sukarno door te spreken. Generaal Suharto had hem toestemming gegeven voor deze missie. Om 17:30 uur reed ik naar oom en tante Sartono, intieme vrienden van de Suwandi's. Ik kende hen sedert 1956, toen Sartono nog voorzitter was van het Indonesische parlement. Hij woonde nog steeds in hetzelfde grote huis aan Djalan Diponegoro. Sedert de oprichting van de Partai Nasional Indonesia (pni) in 1927 was hij een van de voormannen van de beweging geweest. ‘Wij oudjes, moeten ons terugtrekken en de toekomst aan de jongeren overlaten,’ zei hij nu. Oom Sartono, zonder meer een van de oudste vrienden van Bungkarno maakte een hele serie relevante opmerkingen. ‘Hij (Sukarno) let op een gezicht en hoe iemand hem aankijkt en dan is hij te goedgelovig. Hij kiest soms zijn mensen fout. Subandrio bijvoorbeeld heeft altijd de zaken opzettelijk verkeerd bij de president voorgebracht. Hij let niet op karaktereigenschappen. Hij plaatste Subandrio, Johannes Leimena en Chaerul Saleh in het presidium en zei tegen hen: “Jullie nemen nu alle besluiten, gezamenlijk,” maar die drie konden elkaar niet luchten of zien, dus gingen zij de dienst verdelen. Alleen wat vlot marcheerde werd aan Bungkarno gerapporteerd. Hij geloofde | |
[pagina 114]
| |
steeds wat hem werd gezegd. Als gevolg van zijn ijdelheid is hij er in vele gevallen in gelopen.’ Sinds 1957 deelde ik Sartono's mening over Subandrio, toen ik Bungkarno letterlijk voor Subandrio waarschuwde. Oom Sartono: ‘Bungkarno's politieke visie is juist. Zijn intuïtie is niet te evenaren. Hij is zéér belezen. Alleen in zijn feitenmateriaal is hij zwak. Hij moet dikwijls op zijn ministers steunen. Maar, die imiteren hem nu juist. Bungkarno geeft de grote lijnen aan, maar het hapert in alle opzichten met de follow-up. Wanneer een opdracht van Bungkarno op praktische moeilijkheden stuit, zullen zijn medewerkers hem dit niet zeggen. Het komt er op neer dat de presidentiële opdracht niet wordt uitgevoerd. Aftreden van ministers kwam bijna niet voor.’ Sartono trad zelf tweemaal als voorzitter van het parlement af. Zijn protestactie werd afgewezen. Hij werd beide keren echter herkozen. ‘Bungkarno moet niet polemiseren met de kranten,’ aldus de heer Sartono. ‘Lyndon Johnson wordt ook door de pers voor rotte vis uitgemaakt, maar hij reageert niet.’ Dit sprak ik voorzichtig tegen. Oom Sartono bevestigde dat toen hij in 1962 een brief van mij aan Sukarno overhandigde, deze antwoordde: ‘Die vent schrijft ook al rot over ons.’ Dit bewijst andermaal dat de actie van Verrips die hij samen met kolonel Pandjaitan, militair attaché te Bonn, uitvoerde, om het in Jakarta voor te spiegelen alsof een reeks anti-Indonesië en anti-Sukarno artikelen in Elseviers Weekblad door mij was geschreven dus toch vruchten had afgeworpen. Terwijl ik er absoluut buiten stond en niets mee te maken had. In 1962 was plotseling in Elseviers Magazine een anti-Sukarno-artikel verschenen. Alhoewel dit verhaal, ‘Chantage op de Verenigde Staten’ van 9 juni 1962, door H.A. Lunshof was opgetekend in Bonn en vervolgens met zijn signatuur werd gepresenteerd, slaagde men erin Sukarno te overtuigen, dat ik opnieuw de tipgever van Elseviers zou zijn geweest, wat totaal onwaar was. De teneur van Lunshofs tirade was dat Sukarno en Subandrio va-banque speelden ten eigen bate en dat het brave Indonesische leger hele andere en nobele bedoelingen zou hebben om het land uit het moeras te halen. Omdat oom Sartono open kaart met me speelde, wist ik nu dus zeker dat zelfs president Sukarno na deze leugens (vooral door Subandrio aangezwengeld), mij was gaan wantrouwen. Het duurde dan ook enkele dagen, bij ons weerzien in oktober 1966, voor hij me weer met ‘Wim’ aansprak. Kolonel Sutikno Lukitodisastra wist, evenals de militaire inlichtingendienst, dat ik niets met de | |
[pagina 115]
| |
Elseviers-aanval op Sukarno te maken had en terwijl de door Subandrio geleide Indonesische cia mij sindsdien op de zwarte lijst had geplaatst, scheen het thans in het beleid van het leger te passen - nu Subandrio voor de rechter stond - mij naar Jakarta te laten terugkeren. Pak Sutikno vertelde mij, toen ik Bungkarno voor het eerst terug zag op het podium tijdens de parade ter gelegenheid van Army Day, dat de president tegen generaal Suharto had gezegd: ‘Die kerel heeft ons altijd geholpen en hij mocht jarenlang hier niet komen.’ Eerlijk gezegd stak Bungkarno zelf ook geen vinger uit om mij na onze laatste ontmoeting, in 1961 in New York, naar Indonesië te halen. | |
[pagina 116]
| |
dus geen grootspraak van Oltmans toen hij in zijn tumultueus tv-onderhoud met Adriaan van Dis opmerkte: ‘Maar ik ken de kont van Sukarno.’Ga naar voetnoot91 Wie het verslag leest van mijn bezoek in 1966 aan Jakarta, drie jaar na de vermeende uitspraak van Sukarno tegenover Brugsma, zal begrijpen, dat Brugsma's geheugen hem in de steek liet, terwijl het tezelfdertijd een perfecte demonstratie gaf van de malice in zijn herinnering, zoals Cicero dit omschreef.Ga naar voetnoot92 Oom Sartono, Bungkarno's oude strijdmakker, noemde generaal Suharto ‘de redder des vaderlands’. Hij vervolgde: ‘Suharto doet alles openlijk. Subandrio deed alles in het geheim. Suharto stuurt openlijk een vliegtuig met legerofficieren naar Maleisië. Suharto heeft een vlekkeloos verleden.’ Ik sputterde tegen dat Suharto toch op zijn minst verantwoordelijk was voor een bloedbad van ontzagwekkende proporties onder zogenaamde communisten en Sukarno-aanhangers. Sartono: ‘De pki zit niet stil. Je moet naar Oost-Java gaan. Jakarta is Indonesië niet. Terwijl de pki doet alsof ze in Oost-Java bezig zijn, werken zij hier in Jakarta door. Adam Malik zegt tenminste wat hij meent. Maar goed, ik ben nu een oudje. Ik regel mijn geweten. Ik laat de toekomst nu aan de jongeren over. Ik heb mijn politieke carrière afgesloten. Ik wil niet meer schijnen dan ik eigenlijk ben.’ ‘En Bungkarno?’ vroeg ik. Sartono: ‘Formeel is Bungkarno nog twee jaar president. De vraag is of hij zich zal weten aan te passen. Wij moeten de jongeren opvoeden met de idee van discipline. Dat de jeugd nu is losgeslagen is het resultaat van de opvoeding van Mas Karno. De jeugd is namelijk politiek opgevoed. De jeugd is politiek bewust geworden. Eigenlijk zou hij dus zichzelf een pluimpje moeten geven. Vroeger durfden jongeren niets te zeggen. Maar nu zijn ze in een ander uiterste vervallen. Maar de eerste opwinding is al wat voorbij. Het leger wil Bungkarno eigenlijk houden. Niemand kan hem vervangen. Maar het leger wil ook, dat hij zich aan de Grondwet van 1945 houdt.’ | |
[pagina 117]
| |
het Istana Merdeka bij de andere gasten van de president. Tegen 08:00 uur zei Bungkarno. ‘Wim, Tikno, ga mee.’ Wij verlieten het bordes aan de achterzijde van het paleis en wandelden met zijn drieën naar het achterste gedeelte van de grote hal aan de achterzijde van Istana Merdeka waar gemakkelijke rotan stoelen staan. We zouden 45 minuten met elkaar spreken. Kolonel Sutikno's benadering was deze: ‘U bent onze Bapak. U bent de president. U hebt ons als anaks geleerd om op eigen benen te staan, onze eigen weg te gaan. Altijd hebben wij naar u geluisterd. Nu zijn wij, uw kinderen, vastberaden en willen een andere weg inslaan.’ Sukarno luisterde zeer nauwkeurig en liet Tikno volkomen uitspreken. Tikno, de voormalige militaire attaché in Washington D.C., bleef echter non-committal op bepaalde scherpe vragen van Sukarno betreffende de rol van de Amerikanen bij de zogenaamde coup van '65 en ontweek te reageren op aanvallen van de president op Amerika. Als het niet zo triest was geweest, zou het een uitermate boeiende aangelegenheid zijn geweest deze twee Javanen met elkaar in de clinch te zien op een volmaakt hoffelijke, voor ons westerlingen bijna voortdurend indirecte wijze. Oosterse beleefdheden en omwegen vierden hoogtij. Op een gegeven moment refereerde president Sukarno bijvoorbeeld aan bepaalde hem bekende documenten, die de bemoeiingen van de cia in Indonesië onomstotelijk vaststelden. Ik wilde Tikno niet helemaal alleen tegen de stroom in laten zwemmen en bracht naar voren: ‘Maar Bapak, zou het niet mogelijk zijn, dat de Sovjets met hun inlichtingendienst valse documenten in omloop hebben gebracht om de Amerikanen hier in verlegenheid te brengen?’ Hierop werd de president werkelijk boos. Hij greep mijn arm, en riep: ‘Kerel (en hij schudde mijn arm), denk je dat ik dit niet weet?’ Nooit eerder had ik een dergelijke uitbarsting tegen mijzelf gericht meegemaakt. Ik antwoordde echter: ‘Ambassadeur Zain heeft mij geleerd, dat zo lang hij nog boos op mij wordt, ik nog meetel.’ Sukarno ontspande en lachte. Wanneer, zoals wij thans weten, het in Washington zelfs mogelijk is om een officieel telegram van het ministerie van Buitenlandse Zaken, te vervalsen en rond te zenden, zoals de Republikeinse aanhangers van Nixon in 1972 zouden doen - waarbij jfk in de schoenen werd geschoven de moord van de cia op president Ngo Dinh Diem en diens broer op zijn geweten te hebben - kan men nagaan hoe eenvoudig het voor de inlich- | |
[pagina 118]
| |
tingendienst van de Verenigde Staten was, via tal van verraderlijke elementen in de top van het Indonesische leger valse documenten in Jakarta te verspreiden, waardoor de onderlinge spanningen en het wantrouwen voldoende zouden toenemen om een botsing tussen Indonesiërs onderling te garanderen. Juist omdat Bung Karno zich van deze necolim-intriges en smerige methoden bewust was, bleef hij in de oktober 1965-affaire uitermate op zijn qui-vive en wilde hij de zaak eerst haarfijn uitgezocht hebben, voordat hij, als staatshoofd van alle Indonesiërs, zowel van het conspirerende leger als van de pki, tot een beschuldiging of uitspraak zou komen. Maar de rijstebrij van authentieke en valse rapporten, telegrammen en documenten had zich in de loop der jaren tot zulk een onontwarbare warboel uitgebreid en opgehoopt, dat het een haast onmenselijke taak werd om er wijs uit te worden. Door het scheppen van totale verwarring leidde men de aandacht van de werkelijk belangrijke feiten en gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden af. Zo verlopen nu eenmaal operaties van spionageclubs. Kolonel Sutikno suggereerde langs tal van omwegen of Bung Karno niet het offer zou kunnen brengen om linkse groeperingen en de pki vanwege hun houding te veroordelen en zich publiekelijk van hen te distantiëren. De president maakte het de kolonel er niet eenvoudiger op, want hij reageerde aanvankelijk helemaal niet, zodat Tikno dit netelige onderwerp steeds verder uitdiepte. Op een gegeven moment, nadat deze officier iets gezegd had in de geest van dat niemand, ook niet Suharto of diens omgeving, Bapak eigenlijk zou willen missen als het hoofd van de staat, boog Tikno zijn hoofd en had hij tranen in de ogen. Ook Bung Karno was geroerd. Toch zou hij geen duimbreed wijken en, hoewel hij vermeed te zeggen, dat het leger zelf schuldig was, zei Bapak: ‘Zij (de pki) zijn niet in opstand tegen de regering gekomen. Ik kan hen niet afvallen.’ Hij zei dit met een gelatenheid, die mij verwonderde. Hij gaf te kennen absoluut niet gebrand te zijn op het presidentschap van Indonesië, wanneer de huidige bewindhebbers zich het recht meenden te moeten aanmeten om marxisten en linksdenkende partijen naar het leven te staan. ‘Wat denken jullie eigenlijk,’ zei Bapak letterlijk tegen kolonel Sutikno, ‘dat ik er tuk op ben om president te zijn?’ Samen met kolonel Sutikno reed ik in diens jeep mee terug naar hotel Indonesia. ‘Wim,’ aldus Pak Tikno, ‘het was een goed gesprek. Nu gaat de oude heer er vanavond verder over nadenken.’ | |
[pagina 119]
| |
Ik was het hiermee niet eens. Ik wist dat Bung Karno de onwrikbare overtuiging had dat het leger en niet de pki op 1 oktober 1965 zijn lang beoogde staatsgreep had uitgevoerd. Ik wist dat bij nooit ofte nimmer tegen beter weten in, of in strijd met zijn opvattingen over wat het heilige belang van het land zou moeten zijn, een groep van zijn anaks af zou vallen of veroordelen op basis van een opportuniteitsbeginsel, of in strijd met de feiten, de eerlijkheid en zijn geweten zou handelen. Later in de ochtend filmden we de dissidente journalist Mochtar Lubis in zijn woning, Ik had geen echt contact met hem, en maakte weinig notitie's. Die ontmoeting ging verloren. Ik kom deze dagen nauwelijks toe aan ordelijk dagboekschrijven. Anders ben ik alleen op reis, nu zit ik met een nts-team opgescheept. | |
12 oktober 1966Al vroeg werd ik vanuit het paleis opgebeld, dat Bungkarno vandaag, om 09:00 uur, beschikbaar zou zijn voor een televisiegesprek. Jan van der Kolk, Loed Hentze, Jan Romein en ik vervoegden ons op het afgesproken uur aan de achterzijde van Istana Merdeka. Sukarno's oude vriend, de zakenman Dasaad was aanwezig, evenals de minister van Voorlichting, Mohammed Diah, tevens hoofdredacteur van het blad Merdeka. De president, in uniform, was in topvorm. Hij vroeg het nts-team, dat in de weer was met het plaatsen van camera's en lampen, eerst te gaan zitten. ‘Hebben jullie al wat gedronken en vruchten gehad? Kom maar eerst wat praten,’ aldus onze gastheer. Schalen met verfrissingen en mango's werden aangedragen. ‘Weet je nog, toen ik uit de gevangenis kwam en 400 Nederlands-Indische guldens van je moest lenen?’ zei hij tegen oom Das. ‘En jij droeg Javaanse kleren op je huwelijk,’ zei hij tegen minister Diah. ‘Ja, Pak, ik moest mijn schoonouders toch tevreden stellen?’ Na deze wat lichtere conversatie stelde Bung Karno minister Diah onverwachts een penibele vraag. Hij wilde weten hoe het mogelijk was dat zijn krant, Merdeka, groot opgemaakt op de voorpagina, had kunnen laten afdrukken, dat hij, Sukarno, de schuld van alle ellende in Indonesië was en verantwoordelijk was voor de massamoorden op communisten, omdat de president geweigerd had de pki te veroordelen. Het blad citeerde hierbij opmerkingen welke minister van Buitenlandse Zaken Adam Malik, tegenover Indonesische studenten in Tokio die | |
[pagina 120]
| |
dagen had gemaakt. Het antwoord van Diah op de vraag en de beschuldiging van Sukarno was karakteristiek Indonesisch: ‘Ja, susah Pak!’ ‘Hoe kun je zoiets doen,’ ging Bung Karno onverstoord en boos verder. ‘Wat bezielt jullie toch?’ Later, toen de camera's draaiden, sprak Bung Karno over zijn vroegere Hollandse vrienden, professor Schoemaker, Sam Koperberg en Van Konijnenburg. ‘Maar eerst jij. Wat ben jij, Willem Oltmans?’ zei de president. ‘Wartawan, Bapak.’ ‘Juist, dus ik heb al een zwak voor jou...’ Naar mijn mening was Sukarno vrijer en opener in zijn reacties op mijn vragen dan ooit tevoren. De nts zou slechts tweeënhalve minuut uit het 45 minuten durende gesprek knippen en gebruiken. De rest van de film werd weggegooid! Ik maakte geen aantekeningen over die ochtend, noch over wat de president inhoudelijk zei, omdat ik uiteraard meende later over de film te kunnen beschikken. Het nts-establishment was er en masse tegen geweest dat Enkelaar een outsider naar Indonesië had gezonden. Maar Enkelaar deed dit echter omdat ik dan wel misschien een Hilversumse outsider kon zijn maar juist wel een Indonesische insider. Langs kolonel Sutikno had ik generaal Suharto laten weten dat ik voornemens was Bung Karno in de loop van het interview op zodanige wijze een vraag te stellen, dat hij met zijn te verwachten spontane reactie zeker op een geliefkoosde wens in zou gaan van het prinselijk paar, Beatrix en Claus, en hen voor een officieel bezoek naar Indonesië zou uitnodigen. Ik kreeg een all-clear via Sutikno van de zijde van de junta. Ik prepareerde mijn vraag nauwkeurig. Ik stelde in verband met het verstevigen van de betrekkingen tussen Nederland en Indonesië de vraag, of het in de lijn der verwachtingen kon liggen dat het prinselijk paar naar Jakarta zou komen. Bung Karno's antwoord kwam niet positief genoeg en duidelijk uit de verf bij de eerste opname. Ik vroeg de president het nog eens te willen overdoen. ‘Ik kan jou niets weigeren, vooruit dan maar.’ Daarop zei de president onder meer: ‘Ik nodig prinses Beatrix en haar man uit om als staatsgast naar Indonesië te komen. Ik heb altijd gezegd, dat ik mij zou inzetten voor het herstel van de vriendschap met Nederland.’ Ik telefoneerde na afloop van het interview ambassadeur Schiff, die reageerde met: ‘Een aardig idee.’ Later zou hij tijdens een diner ten huize van mevrouw Dewi Sukarno meedelen, dat het | |
[pagina 121]
| |
bericht van zijn uitnodiging aan Beatrix en Claus in Nederland ‘zeer goed was ontvangen’.Ga naar voetnoot93 Ik sprak tal van oude vrienden, zoals Ruslan Abdulgani, oud minister van Buitenlandse Zaken, dr. Ali Sastroamidjojo, oud-premier en voormalig ambassadeur bij de Verenigde Naties. Pak Ali werkt aan zijn memoires in zijn woning aan Djalan Krawang. De roddel wil dat hij geweten zou hebben wat de communisten op 30 september 1965 van plan waren en velen laten hem hierom links liggen. Hij leek eenzaam. Hij sprak over zijn voorzitterschap van de beroemde Bandung Conferentie van 1955, waarbij het blok van ongebonden landen in de wereldpolitiek werd opgericht. Hij vertelde ook over een bezoek aan Ethiopië en een ontmoeting met keizer Haile Selassie. | |
17 oktober 1966De Volkskrant, op de voorpagina het anp-bericht: ‘Sukarno inviteert Beatrix en Claus.’ Alle Nederlandse media brachten het nieuws dat Bungkarno het kroonprinselijk had uitgenodigd Indonesië te bezoeken. Ik heb geprobeerd mijn noties in mijn dagboek hier zoveel mogelijk terug te plaatsen op de dag dat de aantekeningen zich afspeelden, maar vanaf dit moment is het onmogelijk mijn aantekeningen over deze reis chronologisch te presenteren. Ik vermeld alle komende fragmenten dus tot ik op 27 oktober in Huis ter Heide terugkeerde, precies zoals ze in die dagen ook in mijn dagboek te hooi en te gras werden op getekend. Op paleis Bogor woonden we een zogenaamde krontjong avond bij. Dit zijn nostalgische avonden waarbij de president, en mevrouw Hartini op paleis Bogor gasten en trouwe vrienden ontvangen en met muzikale begeleiding gezelligheid proberen te scheppen. Ik ontmoette er Mohammed Said Reksohadiprodjo, onderminister voor Basic Education, in een Chou En-lai-pak, | |
[pagina 122]
| |
druk, luidruchtig, maar wel aardig. We zaten in een kring in een zijzaal. Emile van Konijnenburg was er ook bij. Pak Said vertelde aan Bungkarno te hebben gevraagd hoe hij de politieke crisis overleefde. ‘Ik ben dialectisch in mijn denken,’ had de president geantwoord, ‘en draag God in mijn hart.’ Volgens Pak Said zegt Bung Hatta dat de revolutie is afgelopen, Bungkarno dat zij voort gaat maar Said zelf meent: ‘De revolutie moet nog beginnen, althans de mentale revolutie moet nog beginnen.’ Bungkarno sprak ons toe in de vorm van een college bij een schoolbord op een ezel. Hij stond op blote voeten meer dan een uur over krontjong, wajang, en de cultuurgeschiedenis van Indonesië te praten. Hij droeg een wonderbaarlijk aantal gegevens en details aan. Bijvoorbeeld, de Burubudur en de Mendut en Pawon-tempels lagen op één rechte lijn, terwijl er toen ze gebouwd werden geen verrekijkers, rekenmachines of vliegtuigen waren. De liedjes werden op het bord geschreven en verklaard. Bungkarno stond er naast en leefde kennelijk intens mee. Hij merkte iedere valse noot op en gaf aanwijzingen, tot het langer aanhouden van bepaalde noten toe. Ik herinnerde me de klootzak van de New York Times, C.L. Sulzberger, die de president eens als ‘a dancing master’ heeft omschreven. Bungkarno en Pak Said zongen samen een lied, ‘voor mijn Nederlandse vrienden,’ zei de president. Mijn nts-crew was er deze keer bij en Bapak kende nu hun namen. Het werd weer erg laat. Ik reed samen met Van Konijnenburg die avond terug naar Jakarta. Konijn sprak de hele rit tegen me, maar ik knikkebolde en viel in slaap. Om 07:00 uur de volgende ochtend moest Van Konijnenburg weer terug naar Bogor. Jan van der Kolk heb ik terug naar Nederland gezonden. Op weg naar Mochtar Lubis zat hij voor de zoveelste maal in de auto te zeuren. Ik liet de chauffeur stoppen en zei: ‘Jan, er gaat morgen een vliegtuig terug naar Nederland. Zorg dat je er op zit.’ Hij is met een betjak naar het hotel teruggekeerd. Bij Lubis zat een journalist van Time. De Christian Science Monitor lag op tafel. Lubis meende dat het een mythe was dat Bungkarno onmisbaar was voor Indonesië. Hij beklaagde zich er over langdurig zonder vorm van proces in de gevangenis te hebben gezeten. Hij was wel aardig, maar fundamenteel koel. Een Sumatraan. We filmden het gesprek. Ik ontmoette eindelijk weer kolonel Sudarto, de voormalige aide de camp van Bungkarno, die bij de aanslag bij Tjikini het leven van de president redde door op hem te gaan liggen. Hij vroeg me om Bapak te zeggen dat hij was teruggekeerd uit Eu- | |
[pagina 123]
| |
ropa. ‘Ik wacht op zijn pangilan!’ Vreemd, dat hij blijkbaar problemen ondervond om bij de president te komen. Van de drie adjudanten uit 1957, Sughandi, Sabur en Sudarto, voelde ik me tot Sudarto het meeste aangetrokken. Met Van Konijnenburg reed ik 15 oktober opnieuw 's avonds naar paleis Bogor. We spraken tijdens de rit over mevrouw Van Konijnenburg, enige jaren geleden aan kanker overleden. We belandden eveneens op de kwestie Werner Verrips, die inderdaad Paul Rijkens een poot van 150.000 gulden moet hebben uitgedraaid. Over de moeite die wij de afgelopen jaren hadden gedaan de verhouding Nederland-Indonesië te bevorderen zei hij: ‘En dan krijgt Hans MartinotGa naar voetnoot94 een koninklijke onderscheiding, met de omschrijving voor alles wat hij in de verhouding Nederland-Indonesië heeft gedaan... Je moet niet denken, dat ze voor mij op Schiphol met een bloemetje zullen staan.’ Op Istana Bogor begaven we ons regelrecht naar de presidentiële bungalow. Ik had bloemen en Franse parfum voor mevrouw Hartini meegenomen. Van Konijnenburg besprak met de president de onderhandelingen die hij had gevoerd om bepaalde dieren tussen Nederland en Indonesië uit te wisselen. Konijn: ‘Ik hoop alleen maar, dat ze me geen monsters meegeven.’ Bungkarno antwoordde: ‘Ik wil deze twee lui,’ en hij wees op Jaap Kruisweg en mij, ‘wel ruilen tegen een orang utan.’ ‘Door Van Konijnenburg welwillend afgestaan,’ aldus de oud vice-president van de klm. Hij voegde er tegen mij aan toe: ‘Wees gerust, Wim, ze zullen het in Holland niet merken.’ Amusant was ook, dat Bapak aan ambassadeur Schiff had gevraagd waar het woord ‘klaplopen’ vandaan kwam. Hij was er later bij de ambassadeur op teruggekomen, die had geantwoord het inderdaad te hebben opgezocht, maar het antwoord inmiddels weer te zijn vergeten. Ik schreef mam en vroeg haar een roos op het graf van mijn vader te plaatsen. Ik geniet intens in Indonesië. Na alle moeilijkheden van de laatste jaren en het idiote gedrag van Subandrio, Max Maramis en anderen hebben Indonesiërs nu toch weer mijn hart gestolen. De mensen zijn eindeloos sympathiek, zacht en lief eigenlijk. Gezichten, de lijnen van hun lichamen, ogen, bewegingen. I love these people from the bottom of my heart. Hoe kan het ook anders? Ik ben de vierde generatie die hier is. | |
[pagina 124]
| |
Grootvader hertrouwde een Indonesische, Sima Sastro Pawiro. Mijn vader bracht er zijn jeugd door. Wij werden in Bosch en Duin met rijst en sambal groot gebracht. Vanmorgen stond tante Suwandi Mangkudipuro erop dat ik een mango zou eten, die door de broer van oom Suwandi uit Cheribon was meegebracht. Inderdaad met een bijzondere smaak. Ik vertelde haar over mijn bezoeken aan de rechtszaal, waar dr. Subandrio terechtstond en hoe ellendig ik die situatie eigenlijk voor hem vond, vooral bijvoorbeeld het moment, dat hij zijn potlood op de grond liet vallen. Tante Suwandi kreeg tranen in de ogen. Zij is Sundanese. Oom is Javaan. Ik dacht altijd dat zij koel was, maar je kunt je vergissen. Oom trok het zich ook zichtbaar aan. Ik zelf dus ook. Zuivere mensen de Suwandi's. Waar ligt de toekomst van Indonesië wanneer deze kwaliteit, dit soort emotie uitsterft? Want dat is wat er nu gebeurt, zoals ook Mohammed Hatta en anderen me reeds hebben voorgehouden. We spreken van bescherming van dieren die uitsterven. In mentale, in psychologische zin sterft een bepaald type mensen ook uit. Ik besprak dit onderwerp met Dinie Noto Suroto, toen ze mij haar paspoort meegaf om aan Indro te overhandigen in Holland. Volgens haar was het Bungkarno zelf geweest, die het aangeboren malu gevoel bij het volk had getorpedeerd. ‘Sukarno wil onze nationale waardigheid behouden,’ zei ze, ‘maar in zijn redevoeringen heeft hij bepleit, dat we op hetzelfde niveau als de rest van de wereld moeten komen, op eigen benen moeten staan en die benadering heeft onze ogen geopend. Onze adat leert ons bijvoorbeeld immers dat wij onze gasten, ook uit het Westen, op een hogere plaats moeten zetten? Maar het Westen maakt er misbruik van wanneer we lief zijn.’ Volgens Dinie was het bij Bungkarno vooral de schijn die telde. ‘Onze ogen zijn al open gegaan.’ Ik was het niet met haar eens. Ze kende Bungkarno niet. Juist omdat hij iemand was die iedere schijn vermeed, was hij in de situatie terechtgekomen waarin hij zich toen bevond. In het gesprek met kolonel Sutikno zei de president: ‘Jullie beproeven mijn geduld. Jullie (het leger) willen, dat ik’ - en hij gebruikte het Franse woord - ‘reculler, reculler. Je zegt het zelf, Wim, ik ben een kepala batuGa naar voetnoot95, dus hoever kan ik reculler? Hoe lang moet ik nog stil blijven en alles over me heen laten gaan? Op een dag zal ik mijn vrienden om me heen verzamelen, en dan zullen jullie zien wat er gebeurt. Ik ben er heus niet tuk op | |
[pagina 125]
| |
om president te zijn. Ook wanneer ik geen leider meer ben zal ik voor de revolutie strijden. Je kunt een isme niet verbieden. Pak Harto wil marxisme verbieden. Hij denkt dit te bereiken via een resolutie in een ontmande mprs (Volks Congres). Jij, kan ik jou verbieden om marxisme in je te hebben? Ik, Bungkarno, ben een volgeling van het marxisme, dus, zo redeneren de klootzakken, Bungkarno is geen Pantjasilist! Kerels, die aldus redeneren, zijn fools van het imperialisme.’ Hij vervolgde later in een gesprek onder vier ogen: ‘Ik vraag jouw hulp. Help het leger duidelijk te maken dat de cia hier actief is en achter wat er nu gebeurt zit.’ Ik wierp tegen dat het woord marxisme bij mensen, die het automatisch met communisme vereenzelvigen, als een lap op een rode stier werkte. ‘Historisch materialisme is een denkmethode,’ antwoordde Bungkarno. ‘Je moet de historie wijsgerig leren begrijpen. Er is geen leven, geen leiding en geen denken mogelijk zonder hersens. Alles is stof. Die idiote kranten schrijven, in plaats van over de “historie” over de “rakjat” (het volk) en dan bedoelen zij ook nog de kami, die onbeschofte kerels...’ Hij vervolgde dat hij in zijn toespraak tijdens de vlootschouw een professor had geciteerd, wiens naam hij tweemaal had uitgespeld. Toch spelden de journalisten de naam in hun berichten verkeerd. ‘En dat zijn dan de hersens, die mij bekritiseren.’ Ruslan Abdulgani had een lange buitenlandse reis gemaakt. Ik ontmoette hem op een avond in zijn villa aan Djalan Diponegoro. We bespraken de Verrips-affaire. Dat Werner Verrips juist een aantal van de vermoorde generaals op 1 oktober 1965 tot zijn vrienden kon rekenen (Parman, Pandjaitan en Yani), terwijl hij zelf ook in verdachte omstandigheden om het leven was gekomen.Ga naar voetnoot96 Was Verrips een dubbelagent geweest? Had hij voor de cia gewerkt - zoals zijn vrouw overigens bevestigde. Wat kon de werkelijke achtergrond van Verrips' activiteiten zijn geweest? Mas Ruslan, zo bleek uit ons gesprek, tastte ook nog steeds over de Gestok-Gestapu-affaire van 1965 in het duister. Hij vroeg bijvoorbeeld, ‘Was Subandrio pki, cia, of wat was hij werkelijk? Hij heeft het mij, net als jou, moeilijk gemaakt.’ Gisteravond ontving Abdulgani om 01:00 uur in de ochtend een telefoon van Bungkarno om naar paleis Bogor te komen. In Australië had men Mas Ruslan gevraagd hoe de president zich voelde, nu hij geen macht meer had. Hij had duidelijk ge- | |
[pagina 126]
| |
maakt, dat net als bij het Amerikaanse regeringssysteem, Bungkarno nog steeds de executive power bezat en dat ook de mprs hier geen verandering in kon brengen. De president is uiteindelijk alleen verantwoordelijk aan het Volks Congres. Prompt had een Australische krant toch geschreven: ‘Abdulgani stressed Sukarno's powers curtailed.’ En, omdat Abdulgani's secretaris een kolonel is, werd in Australië geschreven, dat hij werd geschaduwd door een hoge militair. Pak Ruslan vroeg me, of ik Ibu Dewi, de Japanse echtgenote van Bapak, al had ontmoet. Dat was niet het geval. ‘Dan zit je dus met Van Konijnenburg in de Ibu Hartinikliek,’ aldus Ruslan Abdulgani. Het deed me goed hem weer terug te zien. De ontmoeting was veel te kort. Ik voerde een gesprek met een Philipsvertegenwoordiger, Glazener, een oude schoolmakker van Henk Hofland. Ik dacht direct al, wat een middelmatige figuur. Hij had Henk geschreven om zijn beklag te doen over de meer dan treurige publiciteit over Indonesië in Nederland, maar nooit antwoord gekregen. Hij was van mening dat Nederland bij de onderhandelingen tussen minister Luns en de sultan van Djokja een streep onder de Indonesische schulden had moeten zetten. Hij had gelijk. ‘Nederland had er in ruil een preferente handelspositie in Indonesië voor moeten bedingen,’ aldus Glazener. ‘Dat zou hebben betekend, dat we ons geld terug zouden hebben verdiend.’ Hij was pas vier maanden in Jakarta, bewoonde een kast van een huis en zijn vrouw kwam waarschijnlijk uit Wassenaar. Er meldde zich tijdens ons gesprek een pater (Burgers?), die weliswaar geen parochie had, maar in Indonesië was om Engelse les te geven. Glazener beoogde blijkbaar via de ‘toevallige komst’ van Burgers deze in ons televisieprogramma te wurmen.Ga naar voetnoot97 Burgers noemde maarschalk Tito geen communist. Hij vergeleek hem met een katholiek, die het met bepaalde artikelen uit de catechismus niet eens was, en ‘dus’ ook geen echte roomskatholiek was. Glazener: ‘Wanneer u met de pater in debat gaat, meneer Oltmans, gaat u af als een gieter.’ Ik viel daarop Glazener zelf aan en het gesprek kreeg, over en weer, een hatelijke inhoud. De zogenaamde pater droop al spoedig af. Later vergat ik mijn aantekeningen in Glazeners Mercedes. Door drukte vroeg ik hem er pas een paar dagen later om. Hij antwoordde: ‘Ik zal even gaan kijken,’ de zak. Maar ik kreeg ze terug. | |
[pagina 127]
| |
Van Konijnenburg vertelde overigens, dat hij bij Ibu Dewi had gegeten. Sukarno had hem meegenomen: ‘Omdat de president er zeker van is, dat ik me niet zou verspreken en bijvoorbeeld zou zeggen, “het was gezellig gisteren bij Hartini”.’ Konijn zit dus en in de Hartini en in de Dewikliek. Dat is een prestatie. Bungkarno vroeg me, voor een tweede maal, mee te wandelen naar de tandarts. Hij liep in de tuin en zong uit de Ramayana. Pak Hardjo (generaal Suhardjo Hardjowardojo) legde me de betekenis uit. ‘Koningin Sintha kreeg een boodschap van haar man. Rama, de aap, zat in een boom. Sintha is door de koning van de reuzen gestolen. De aap is een geweldenaar en bovendien brutaal. Koningin Sintha roept de aap. Ben je werkelijk de bode van mijn man? Rama toont een ring. Wanneer de ring te groot is, dan is Sintha magerder geworden en “dus” trouw gebleven.’ Bungkarno, meer dan ooit beproefd door het falen van ontrouwe vrienden, wandelde in de paleistuin en zong over trouw uit de Ramayana. Ik kon wel huilen.Ga naar voetnoot98 Ik belde nog eens met ambassadeur Schiff om er achter te komen of er nog reacties waren op Sukarno's uitnodiging aan het prinselijk paar. Hij hield zich zeer op de vlakte, maar zei wel: ‘Ik vind het een allemachtig aardig idee...’ Bij een ontmoeting tijdens het ontbijt las Bungkarno voor uit een brief, die hij had ontvangen van Keyes Beech, Verre Oosten correspondent van de Chicago Daily News. De man was twintig jaar werkzaam in Azië. Hij vroeg Sukarno: ‘What is according to you your greatest achievement?’ De president begon over dit onderwerp, toen ik hem de dag daarna zelf 45 minuten zou filmen. Een andere vraag van Beech: ‘What do you plan to do since you lost your power?’ Hij zei er bij, dat hij 16 oktober vertrok, met de implicatie dat Sukarno zich voordien beschikbaar zou moeten stellen. Ik nodigde Keyes Beech uit op mijn kamer in Hotel Indonesia. Toevallig kwam ook mijn oude vriend uit Washington en assistent van ambassadeur Zairin Zain, Dewanto langs. Dewanto bleek op de hoogte van Beech's verzoek om een interview en vroeg hem op de man af waarom hij altijd op een misselijke manier over Bungkarno had geschreven. Het werd me al gauw duidelijk dat de Amerikaan, Azië door zijn Chicagobrilletje be- | |
[pagina 128]
| |
keek. Toen ik minister Diah tegenkwam, heb ik hem dit meegedeeld. Waarop Beech vertrok zonder interview. Mijn oude vriend Diarto zat in Solo. Hij schreef me moeite te zullen doen naar me toe te komen om me bij mijn reportage te helpen. Ook hij schijnt te denken dat de troebelen in 1965 een pki-coup is geweest. ‘Ben je bij Bapak geweest? Je zult erg welkom zijn!’ schreef hij. Ik moest ook generaal Sunarjo bezoeken: ‘Je kent hem toch nog wel?’ Diarto wees er op, dat de voormalige woordvoerder van Subandrio, Ganis Harsono, ook vast zat. ‘Als je naar Solo komt, please keer aan. Ik heb mango's voor je crew, boomrijp. Gaan jullie maar zelf plukken,’ schreef hij. Daar heb je het weer, ook Diarto is een der laatste der mohikanen. Maar hij eindigde zijn brief met de mededeling dat ir. Sakirman, ‘een gevaarlijke pki-man’, op 1 oktober 1966 in Solo was opgepakt. ‘Enfin, misschien is dit niets voor jou. Maar indien je belang stelt in pki-affaires, wat we zoal doen met hen, of we ze doodschieten, of toespreken...’ Zo kende ik Diarto absoluut niet, laat staan als een bloeddorstige of wraakzuchtige man. De collectieve waanzin van 1965 waart dus nog steeds rond. Dat is ook waar Sukarno niet tegen op kan. Hoe bestrijd je runaway emotions? Diarto wipte een paar dagen naar de hoofdstad over en het was heerlijk om hem terug te zien. Hij regelde van alles voor me. Bij het graven naar de corruptie die tussen het Verolmeconcern en de Indonesische oliemaatschappij Pertamina aan de gang was liet hij me bijvoorbeeld weten dat Hartono, die ik uit New York kende van de Bank Negara, bereid was mij inlichtingen te verstrekken. Ook legde hij contacten voor een ontmoeting op het hoofdkwartier van de kami-studenten. Verder was hij behulpzaam bij pogingen om generaal Nasution te ontmoeten. Hij sprak daartoe met twee adjudanten, majoor Sumargono en majoor Supolo. Ik leverde hen een lijst met vragen, waarin ik ondermeer Nasution vroeg of hij het met Lubis eens was, dat Bungkarno niet onmisbaar was voor Indonesië. Verder memoreerde ik aan de Economist, die het aantal slachtoffers van het bloedbad door het leger aangesticht op één miljoen schatte. Welke was zijn raming en waren er betrouwbare cijfers beschikbaar? Welke waren de positieve bijdragen van de kami-studenten aan de revolutie? Dacht Nasution werkelijk dat de ondertekening door Indonesië van een schuldbekentenis van 600 miljoen, na de ontmoeting Luns en de sultan van Djokja, een schone lei betekent? Ik betwijfelde of Nasution voor onze camera zal verschijnen. | |
[pagina 129]
| |
Ik liet zijn geheime gesprek, in 1961, met staatssecretaris Van Houten immers uitlekken op een moment dat het hem bijzonder slecht uit kwam? Nasution was toen al achter Sukarno's rug om bezig.Ga naar voetnoot99 Het leger gaat de beroepsdiplomaat Sudjarwo Tjondronegoro uit Den Haag weghalen en vervangen door een militair, generaal Taswin Natadiningrat. Op 17 oktober 1954 was hij een van de officieren, die er bij president Sukarno op aandrong het parlement naar huis te sturen. Nu wordt hij dus ambassadeur in Nederland, een antidemocratische militair, dit in schrille tegenstelling tot Pak Sudjarwo, die als Sukarno's vertegenwoordiger een beroepsdiplomaat was. We filmden drs. Mohammed Hatta in zijn residentie aan Djalan Diponegoro. Later filmden we hem samen met mevrouw Hatta en de kinderen. ‘Ook ik ben marxist,’ aldus Hatta, de oud vice-president van Indonesië. ‘En dat heb ik laatst in een rede voor de Universiteit van Ambon nog eens onderstreept, maar dat betekent toch niet dat ik communist zou zijn?’ Hij zei dus identiek hetzelfde als Bungkarno, die, in tegenstelling tot Hatta, wijd en zijd door idioten voor communist werd uitgemaakt. Wie komt er voor Bungkarno op? Hatta zei, dat hij de president in geen maanden had gezien of gesproken en dat hij van mening was, dat de president rijp zou zijn voor een psychiater. Hatta wist niet beter, want hij kende de psychische toestand van Sukarno niet. Ik sprak deze vermeende overspannenheid van Bungkarno met kracht tegen. Deze episode illustreerde slechts de mate van psychologische oorlogvoering tegen het wettige staatshoofd, onder leiding van de militairen rondom Suharto. Een uitlating van drs. Hatta was me in het bijzonder bijgebleven, namelijk dat hij vooral blij was met de overgang van het regime Sukarno naar dat van Suharto. Hij zei letterlijk: ‘Want nu krijgen wij tenminste weer een democratisch bewind in Indonesië.’ Ik vrees dat Hatta en Indonesië onder Suharto van een koude kermis thuis zullen komen. Hatta is altijd wereldvreemd gebleven in zijn politieke analyses van de werkelijkheid in Indonesië. Bungkarno's geleide democratieconcept heeft hij ook nooit echt begrepen. Intussen werd de thee ten huize van Hatta nog altijd door bedienden op de knieën geserveerd. Bij Bungkarno was zoiets ondenkbaar. Ik speelde nog even op de piano van de Hattas. | |
[pagina 130]
| |
Een dochter stopte bij mijn vertrek een kever in mijn hand. Om 19:00 uur die avond moest het echtpaar Hatta volgens de moslim adat naar het huis van wijlen schout-bij-nacht Martadinata, die zeven dagen geleden met een helikopter op de Puntjak verongelukte. Ik reed naar het bescheiden huisje in de buurt van Kemajoranvliegveld, waar Pak Said Reksohadiprodjo woonde. Hij was wel een trouwe vriend van Bungkarno gebleven. ‘Het is jammer, dat de pki er op 30 september 1965 ingelopen is,’ zei hij. Ik zei dat ik de opvatting van Sukarno volgde, die er niet van overtuigd was dat de pki de schuld droeg: ‘Anders zou Bungkarno de pki verboden hebben, zoals het leger hem vraagt.’ ‘De president wilde de pki niet verbieden, omdat hij niet zeker was, dat de pki alléén heeft gehandeld,’ antwoordde Pak Said. ‘Bungkarno's oorspronkelijke steunpilaar, de pni (Partai Nationalis Indonesia) is als gevolg van alle leugens en hetze tegen de president totaal verdeeld, je zou zelfs kunnen spreken van uit elkaar geslagen. Het nationale front van de pni bestaat niet meer. Dus je houdt het leger over. De president is de Peminpin Besar Revolusie, de grote leider met aan de ene zijde het volk en de andere zijde het leger. Die twee groepen moeten één zijn Na alles wat er is gebeurd is die eenheid verbroken. De politie, de luchtmacht en de marine, vooral de mariniers (kko) zijn feitelijk nog grotendeels pro-Bungkarno. De rotzooi in het land wordt veroorzaakt door het leger, de landmacht. En naast volk en leger heb je bepaalde godsdienstige groepen, die als between the devil and the deep blue sea opereren en profiteren van de huidige breuk, zoals de Darul Islam. Bungkarno heeft dus nasakom in nasasos willen veranderen, terwijl hij de psi, de Partai Sosialis Indonesia eigenlijk had verboden. De president is een levende realiteit, Wim, Hij is tijdens zijn leven absoluut onvervangbaar. Maar hij is ook zeer koppig, enerzijds omdat hij op leeftijd is en anderzijds omdat ook een prestige kwestie voor hem speelt.’ Eindelijk ontmoette ik kolonel Purnawirawan Sriamin van het Departement Kesehatan, afdeling Farmasi Negara weer. Hij kwam me in Hotel Indonesia halen. Zijn zoon Lulu reed de bmw naar hun huis in Kebajoran Baru. Hij toonde de laatste brief van president-directeur C.N. van der Spek, gedateerd 8 augustus 1966, van de acf, die schreef van mening te zijn dat men niet tot zaken zou kunnen komen in de kininesector. ‘Van der Spek wil wel,’ zei de kolonel, ‘maar er zitten nog te veel Indische jongens in die fabriek. Zij vertrouwen ons nog steeds niet. Intussen had hij met Zwolsman wel uitstekende zaken ge- | |
[pagina 131]
| |
daan. Hij was in juli nog in Nederland geweest en had drie volledige fabrieken gekocht. Eén fabriek voor castorolie bestemd voor Semarang, een etherfabriek voor Oost-Java met zowel Nederlandse als West-Duitse machines en een mentholfabriek bij Sukabumi. Men had hiervoor speciaal een plant gekweekt. Ook had hij nog voor de Bandungse kininefabriek nieuwe machines kunnen kopen. In augustus had normaliter de uitvoer van kinabast 30 miljoen dollar moeten bedragen, maar men verkocht slechts voor vier miljoen. Kolonel Sriamin vertelde, dat ir. Sakirman, de pki'er, die onlangs in Solo was gearresteerd, zoals ook Diarto mij had geschreven, een broer was van de op 30 september 1965 vermoorde generaal S. Parman van de militaire inlichtingendienst.Ga naar voetnoot100 De nacht voor 1 oktober 1965 had Sakirman een brief aan Pak Parman geschreven om hem te waarschuwen en zijn zoon gevraagd die te bezorgen. De jongen vergat dit te doen en ging die avond naar de bioscoop. Toen hij de volgende ochtend de brief wilde afgeven, was generaal Parman 's nachts van zijn bed gelicht en vermoord.Ga naar voetnoot101 ‘President Sukarno is nu voor ons als een grootvader,’ aldus kolonel Sriamin. Zijn ideeën en die van zijn kleinkinderen kloppen niet meer.’ Hij vond dat van Konijnenburg de deur plat liep op het paleis: ‘Net zoals de Amerikaanse ambassadeur Howard Jones vroeger deed.’ Hoe hij de nieuwe Amerikaanse ambassadeur vond, Marshall Green? ‘Een stommeling!’ Het was waar dat Konijn soms te ver ging. Toen de president laatst bij het ontbijt zei, dat hij zich voor een komende plechtigheid moest gaan verkleden, vroeg hij Van Konijnenburg mee te lopen naar zijn slaapkamer. Konijn merkte tegen de aanwezigen op: ‘Ik ben de enige, die de president heeft zien en horen piesen.’ Hij bewoog zich op het Istana als een hofpaladijn. Hij keek voortdurend aandachtig, en eigenlijk verheerlijkt, naar alles wat Bungkarno deed of zei. Ik hield zelf van Bapak maar er zijn grenzen. Van Konijnenburg aarzelde niet om, tijdens een plechtigheid, op zijn knieën iets uit te leggen naast de stoel van de nieuw benoemde Indonesische ambassadeur in Boedapest. Ik rilde soms bij de gedachte wat de aanwezige Indonesiërs in werkelijkheid van Konijn moesten denken, wanneer ze hem aldus zagen opereren. Hij was een gast en een vriend van de president, dus men toonde geen gevoelens. Ik vond het jammer, want au fond was Konijn een toegewijde ke- | |
[pagina 132]
| |
rel, wiens persoonlijke belangen - geen vrouw meer en nooit kinderen gehad - niet meetelden. Hij wilde bedrijfseconomie aan de Universiteit van Indonesië gaan doceren. Vroeger gaf hij al eens les aan de Technische Hogeschool in Bandung. Ook de universiteiten van Djkojakarta en Makassar hadden hem voor colleges gevraagd. Hij onderhield minstens even hartelijke betrekkingen met Mohammed Hatta en diens gezin, maar met Bungkarno kwamen er natuurlijk dimensies bij, omdat de president een veel meer artistieke en allround persoonlijkheid had dan Hatta. Konijn deed alles voor iedereen. Toen dr. Ali Sastroamidjojo me vroeg Polygrip voor zijn kunstgebit mee te nemen uit Holland, zei Van Konijnenburg: ‘Ik heb zo dikwijls Polygrip voor Pak Ali meegebracht, maar hij bedankt nooit.’ Ik bleef druk uitoefenen om generaal Nasution gefilmd te krijgen. Eindelijk werd een tijdstip bepaald, mede na druk van het bureau van generaal Suharto. De avond tevoren belde een adjudant echter op met de mededeling dat de generaal plotseling een aanval van angina had gekregen en met koorts te bed lag. Het gesprek diende te worden uitgesteld. De volgende ochtend had ik een ontmoeting met de militaire commandant van Jakarta generaal Amir Machmud. Toevallig bracht ik ter sprake dat ik die ochtend het interview met Nasution had moeten missen omdat hij ziek was geworden. ‘Wat?’ zei Amir Machmud, ‘ik ben vanmorgen bij hem geweest. Hij is kiplekker!’ Het verbaasde me niets. Nasution liet indertijd kanonnen op het Istana Merdeka richten om van Sukarno maatregelen gedaan te krijgen, die hem zinden. Na zijn stiekeme diplomatie in West-Europa, leek hij me tot alles in staat en zonder meer een zwakke broeder. Ik gaf het incident door aan kolonel Sutikno, en zei: ‘Het zal wel een diplomatiek ziektetje zijn Nasution wil gewoon niet.’ ‘Jij bent veel te achterdochtig. Ik heb zelf je interview met de adjudant geregeld. Ik ben er zeker van, dat de generaal echt ziek is, anders zou men dat niet zeggen!’ reageerde Tikno boos. Daarop vertelde ik hem, wat ik zojuist van generaal Amir Machmud had gehoord. Sutikno leek toen onaangenaam getroffen. Hij reageerde in ieder geval alsof er toen pas een licht bij hem op ging. Overigens bewijst deze zaak dat het rammelt tussen Nasution en Suharto. Uiteindelijk slaagde ik er in schriftelijk antwoord van generaal Nasution te krijgen. Nasution schreef bijvoorbeeld: ‘Nu de Orde Baru de grondwet van 1945 haar fundamentele plaats | |
[pagina 133]
| |
heeft hergeven, willen wij de soevereiniteit van het volk hersteld zien.’ Hij vervolgde: ‘De Nieuwe Orde is reeds geformuleerd door het Seminarie van het Leger: De Nieuwe Orde is in wezen een mentale instelling. Het streven ervan is het scheppen van een sociaal, politiek, economisch en cultureel bestaan, dat bezield is door de moraal van de Pantjasila, speciaal de grondgedachte van het bestaan van een Almachtige God. De Nieuwe Orde verlangt een realistischer en praktischer denkwijze, ofschoon zij het revolutionair idealisme niet opgeeft. De Nieuwe Orde wenst de nationale belangen op de voorgrond te stellen, hoewel zij de ideologische verplichtingen van de strijd tegen antikolonialisme en anti-imperialisme niet uit het oog verliest. De Nieuwe Orde wenst een stabieler beleid, dat meer op de oude zeden en gewoonten is gebaseerd en dat minder beïnvloed kan worden door enkelingen, die een cultus van het individu (of: persoonsvergoding) kunnen teweegbrengen. De Nieuwe Orde staat echter niet afwijzend tegenover een sterk leiderschap en een sterke regering; zij wenst deze zelfs a-priori in een tijd van opbouw. De Nieuwe Orde wenst een serieuze verwezenlijking van de politiekdemocratische en van de economisch-democratische idealen. De Nieuwe Orde is een politiek en economisch stelsel, dat steunt op de Pantjasila en de Grondwet van 1945 en dat ideële en operationele ontwerpen bevat, die vervat zijn in de besluiten van de vierde zitting van de mprs. De Nieuwe Orde is een politiek, economisch en sociaal stelsel, dat op dit ogenblik nog geen reële werkelijkheid is. Het nieuwe is, dat er een gunstig klimaat aanwezig is voor de groei van deze Nieuwe Orde. De Nieuwe Orde is in vele opzichten nog een overgangsproces van de Oude Orde naar een nieuw bestel. De Nieuwe Orde wacht nog op de uitvoering van alle bepalingen van de Vierde Zitting van de mprs 1966. De Nieuwe Orde moet gesteund worden door bestuursambtenaren, die bezield zijn van de Nieuwe Orde en die strategische posities innemen; de Nieuwe Orde moet geruggensteund worden door een evenwicht van krachten, dat door het Front van de Nieuwe Orde aan de macht is geholpen. De meest beleidvolle methode, die het meest in overeenstemming is met de persoonlijkheid van het Indonesische volk, is: deze Nieuwe Orde aan de macht te brengen met een constitutionele en geleidelijke tactiek en niet door confrontatie. Deze handelwijze levert veranderingen en vernieuwingen zonder al te veel maatschappelijke schokken op, zodat de Republiek Indonesië on- | |
[pagina 134]
| |
aangetast blijft. Alhoewel dus de politiek van de opbouw van de Nieuwe Orde een besliste en krachtige lijn moet vertonen, dient zij vervuld te zijn van een zeker noodzakelijkheidsbesef.’ Nasution stelde eveneens dat de coup van 1965 plaats had gevonden omdat de pki door de toenmalige regering - lees Sukarno - ‘werd beschermd en aangevuurd’. Om die reden greep zij volgens Nasution haar kans. Over het aantal slachtoffers van de daarop gevolgde massamoord wilde hij niet meer zeggen dan dat het getal een miljoen ‘sterk overdreven’ was. Over de acties van de studenten onder aanvoering en bescherming van de strijdkrachten zei Nasution: ‘Het valt niet te betwisten dat de studentenorganisatie kami baanbreker is geweest voor de Groep 66, die de oude orde wil doorbreken en dat zij samen met de strijdkrachten en andere machten de fundamentele plaats heeft hergeven aan de grondwet van 1945, aan recht en rechtvaardigheid en dat zij doorgaat met het opruimen van de overblijfselen van de pki, Durnoïsme (Durno is in het wajangspel de belichaming van het kwaad) en andere misstanden, zoals die geïllustreerd worden door de fouten van de ex-minister van de Centrale Bank, de ex-minister van Buitenlandse Zaken en andere veroordeelden. De studenten strijden voor het nationale bewustzijn, zoals dat tot uitdrukking is gebracht door de Nationale Beweging van 20 mei 1908 en door de Beweging van 1928 “Indonesische Eenheid van land, volk en taal”. De studenten strijden verder voor het in ere herstellen en naleven van de Onafhankelijkheidsproclamatie van 1945.’ Tot zover Nasution, in 1962 de opdrachtgever en superieur van Ujeng Suwargana. Deze laatste verzekerde mij toen, dat Nasution de president zou afzetten en zelf de macht over zou nemen. Het zou overigens denkbaar zijn dat deze onveranderlijk vriendelijke en glimlachende Pak Ujeng, terwijl hij onder de vlag van Nasution de necolim-landen afreisde, in feite strikt een cia-patroon volgde en dingen deed of zei waar Nasution nauwelijks of onvolledig van op de hoogte was. H.J.A. Hofland voerde een levendige correspondentie met Ujeng en heeft me gezegd een rapport van tientallen pagina's over de staatsgreep van 1965 te hebben ontvangen.Ga naar voetnoot102 Het moet een tegenvaller zijn geweest, dat de voorspellingen van Ujeng en Verrips pas in 1965 zouden uit komen. De coup werd zodanig in elkaar gezet, dat het er alle schijn van had dat de pki een greep naar de macht deed. Op die manier beschikten de militairen over een patriottisch alibi om zowel communisten als Sukarno-aanhangers zonder pardon te kunnen vermoorden. | |
[pagina 135]
| |
Bij alle beschuldigingen, die men naar Bung Karno's hoofd had geslingerd, ontbrak in ieder geval een belangrijke kwaadaardigheid. Hij had zich nooit persoonlijk verrijkt, zoals men dat van verscheidene personen uit zijn onmiddellijke omgeving wel kon zeggen. Bung Karno was puur Javaans. Ik denk hierbij aan wat de aristocratische schrijver Raden Mas Noto Suroto in 1931 over de komende botsing van prioriteiten in Indonesië schreef: ‘De collegiale beslissing (musjawarah) hetzij bij volstrekte meerderheid, hetzij in een of andere verhouding, mist echter te enen male haar wezenstrekken van het zoeken naar de Waarheid, wanneer zij genomen wordt in de sfeer van belangen en in het bijzonder wanneer deze belangen van stoffelijke aard zijn.’ Noto Suroto stelde verder: ‘Democratie of gelijkgerechtigheid voor allen, zal echter nooit harmonie tot gevolg hebben, zolang de verwezenlijking van dit ideaal gezocht wordt in de sfeer van stoffelijke belangen. En de moderne opvatting der democratie zal haar min of meer negatief karakter niet zo spoedig kunnen afleggen, aangezien de gehele maatschappelijke ordening gebaseerd is op materialistische grondslagen.’ Wil men Sukarno's zoeken naar een doeltreffender en rechtvaardiger bestuursvorm voor het ontwikkelingsland Indonesië ooit begrijpen, zal men aan dit facet van Bung Karno's wezen en aard, zoals hier door Noto Suroto prachtig op zijn Javaans voor westerse luisteraars verwoord, niet voorbij mogen gaan.Ga naar voetnoot103 Zo vertelde Konijn, hoe hij voor Bung Karno in New York enkele inkopen had moeten doen. Ik meen mij te herinneren dat het shirts en sokken bij Saks, op de Fifth Avenue, waren geweest. In ieder geval, het totaal van de goederen kostte iets meer dan 200 dollar. Sukarno bewaarde in de grote krakende klerenkast in zijn slaapkamer op het paleis een zwart koffertje met dollarbiljetten. Hij zei tegen Van Konijnenburg: ‘Je weet waar het geld is,’ waarop Konijn naar de kast ging het koffertje eruit haalde en openmaakte. Hij nam er twee stapeltjes van ieder tien tiendollarbiljetten uit (wat op de banderol stond althans) en wat losse dollars. ‘Ik kon lastig daar in de kamer gaan zitten natellen,’ aldus Van Konijnenburg later, ‘of er ook werkelijk twintig tiendollarbiljetten in zaten. Zelfs daarin werd Bung Karno door zijn omgeving beduveld. De bundels waren incompleet. Maar je weet, het kon Sukarno geen bal schelen.’ Er liepen sterke geruchten, dat de Nederlandse ambassade in | |
[pagina 136]
| |
Jakarta ten tijde van de studentenonlusten een cheque van 250.000 gulden zou hebben geschonken aan de door het leger opgezweepte rebellerende jongeren. Ik denk dat president Sukarno en zijn omgeving dit voor mogelijk houden. Het zou schandalig zijn. Maar zolang Luns in Den Haag de scepter zwaait is alles mogelijk. Het heeft geen zin ambassadeur Schiff er naar te vragen. Het is immers de vraag of je een eerlijk antwoord krijgt.Ga naar voetnoot104 Op 20 oktober ontmoette ik Marshall Green, de Amerikaanse ambassadeur. Iedereen met inside-information beschouwde de man als een gevaarlijke figuur achter de schermen die vorig jaar betrokken moest zijn geweest bij de omverwerping van de regering Sukarno. Kolonel Sriamin zei zelfs: ‘Die man moet hier weg.’ Ik heb Marshall Green in 1959 voor het eerst op het State Department in Washington ontmoet, samen met zijn chef, onderminister van Buitenlandse Zaken, Walter S. Robertson. Ik bezocht hem nu op 20 oktober 1966 in zijn bureau op de ambassade in Jakarta. Na het gebruikelijke ophalen van herinneringen kwamen we ter zake. Ik was binnengekomen met de woorden dat hij nu zoveel meer wist over de situatie in Indonesië dan ik in 1959. Indertijd kende Green zelfs de politieke partijen in Jakarta niet uit elkaar en had toegegeven: ‘Mr. Oltmans, you know so much more about Indonesia than I do.’ Ik confronteerde Green met de mededeling dat Bungkarno hem er van verdacht de coup van 1965 met de cia te hebben beraamd. Green reageerde lullig. Hij ontkende alles. ‘En hoe komen de kami-para-jackets dan via Hawaï in Jakarta, waar nu de opgezweepte jongeren mee paraderen in de straten?’ vroeg ik, eveneens een gegeven, dat ik van Bapak had gekregen. Marshall Green voerde aan dat Bungkarno reeds bij het overhandigen van zijn geloofsbrieven geen spaan van hem heel liet. ‘I never had a fair chance,’ aldus Green. Op de terugweg werd door duizenden pemuda's rakjat tegen hem gedemonstreerd. Hij had ooit maar één uur met president Sukarno onder vier ogen gesproken en dat was een plezierige ontmoeting geweest. Bungkarno had hem zelfs begeleid naar zijn auto. Toch had hij tegen zijn staf die dag opgemerkt: ‘Now the bricks will be coming through the windows.’ Ik onderstreepte: ‘President Sukarno heeft intussen wel jaren- | |
[pagina 137]
| |
lang ervaringen opgedaan met cia-interventies in dit land.’ Hierin gaf hij Sukarno enigszins gelijk. We spraken van 16:00 uur tot 17:15 uur. Hij zat in zijn stoel in een hemd met korte mouwen. Hij trok voortdurend rare smoelen en mimiekte er op los. Volgens Green had de aanwezigheid van een grote Amerikaanse strijdmacht in Vietnam het Indonesische leger indirect aangemoedigd een einde te maken aan de vrijage tussen het Indonesië van Sukarno en de Chinese Volksrepubliek.Ga naar voetnoot105 Het was ook meer dan duidelijk dat de militairen rond Suharto de coup van 1965 als ‘de redding’ van Indonesië beschouwden, terwijl ‘progressieve krachten’ de breuk met China en de hervatting van neokolonialisme en imperialisme in Indonesië als een ramp voor de revolutie zagen, die de opbouw van land en volk over een breed front jaren terugdraaide. Ik geloof dat Bungkarno heeft gezegd, dat de coup van 1965 de vooruitgang met acht jaar heeft vertraagd. De vraag is af Suharto en zijn coupmilitairen het zolang zullen uithouden. Het gesprek met ambassadeur Green escaleerde. Ik deelde hem uiteindelijk mee dat hij geminacht en gehaat werd, zelfs tot in de hoogste kringen van het leger, inbegrepen de omgeving van Suharto. Hij wilde nota bene namen weten. Hij werd zelfs woedend. Ik vermeed natuurlijk om de kolonels Sutikno of Sriamin te noemen. Ik onderstreepte dat het zijn voorrecht was mijn mededeling te negeren of te geloven, maar dat hij niet van een journalist kan eisen bronnen te noemen. Getrouw aan mijn instelling om musjawarah en mufakatGa naar voetnoot106 in praktijk te brengen, stelde ik bij vertrek voor, na te zullen gaan of een nieuw gesprek onder vier ogen met president Sukarno mogelijk zou zijn. ‘Het valt natuurlijk ook op,’ zei ik tegen Green, ‘dat alle ambassadeurs nog steeds bij Sukarno binnenstappen en u door afwezigheid schittert. Vorige week dineerde ik met de Schiffs in Bogor. Op die manier laad u nodeloos verdenkingen op u, terwijl u zelf zegt dat er geen gronden voor verdenkingen zijn.’ De ambassadeur zei bereid te zijn Bungkarno weer te ontmoeten, indien hij overtuigd kon worden welkom te zijn.Ga naar voetnoot107 De volgende ochtend werd ik in de hal van Hotel Indonesia min of meer opgewacht door de Nederlandse persattaché, de | |
[pagina 138]
| |
heer J.F. Schaap. ‘Het zal u interesseren,’ aldus Schaap, ‘dat ambassadeur Green, onmiddellijk na uw bezoek aan hem, gisteravond naar het huis van de minister van Buitenlandse Zaken ad interim, Diah is gereden. Hij heeft zijn hart over uw bezoek uitgestort.’ Ik was Schaap zeer dankbaar voor deze informatie, want ik stond op het punt samen met een Franse schilder, Rogeon, op het paleis te gaan ontbijten. Deze jongeman exposeerde in Jakarta en ik had de president gevraagd of ik hem mee mocht brengen. Bovendien wilde hij Bungkarno een schilderij aanbieden. Rogeon bezat een scooter waarmee wij samen naar het paleis reden. Aan de ontbijttafel, die ochtend, trof ik onder meer de Nederlandse dominee Visser 't Hooft, de militaire commandant van Jakarta generaal Amir Machmud, Johannes Leimena, Van Konijnenburg en enkele andere Indonesiërs. Tegen Visser 't Hooft zei Bungkarno: ‘Ik heb de kerken in Indonesië altijd beschermd. Het Vaticaan gaf mij een hoge onderscheiding. Nu vallen zelfs Indonesische dominees mij aan.’ Het peil van de gesprekken en moppen bij zo'n ontbijt bij Sukarno was niet altijd een inspirerende aangelegenheid. Die ochtend kwamen twee bedienden met een ezel aandragen waar een groot schilderij op stond. Het was van een Fransman, Daumerge. Het stelde een naakte dame voor, tot de navel toe geschilderd. Konijn fluisterde dat het vijfduizend dollar waard was. De president zei: ‘Zie je die linker tiet?’ Hij stond op en wees aan: ‘Die liep eerst zo. Toen heb ik met krijt aangegeven hoe het moest zijn en het over laten maken.’ ‘Zo zijn het zeker geen spiegeleieren,’ vulde Konijn aan. Ik zat naast generaal Amir Machmud en vroeg hem: ‘Wat moeten deze dominees van Sukarno denken? En wat erger is, wat zullen zij later over de president vertellen, want tenslotte is dit maar één kant van hem.’ ‘Ik heb al tegen Bungkarno gezegd: “U wordt al met stenen gegooid en u blijft steeds weer nieuwe stenen aandragen”,’ antwoordde de generaal. Toen de andere gasten weg waren en Rogeon en ik alleen bij de president achter op het terras van het Istana zaten, vroeg Bungkarno de Fransman of hij getrouwd was. Met een Française? ‘Nee,’ zei de jongeman, ‘met een vrouw uit Laos.’ ‘O, dan moet je mij eens vertellen,’ vervolgde de president, ‘Norodom Sihanouk heeft mij gezegd, dat Laotiaanse vrouwen geen haar op hun kut hebben. Is dat zo?’ De jongen was | |
[pagina 139]
| |
aanvankelijk verbouwereerd maar bevestigde de informatie van het staatshoofd van Cambodja. Zoals altijd zigzagden gesprekken met Bungkarno van frivool naar ernstig, en terug. Wat later, toen de conversatie weer een serieuze wending had genomen, vertrouwde ik de president toe dat ik de vorige middag een ontmoeting met Marshall Green had gehad en dat hij door ons gesprek voldoende geëmotioneerd was geraakt om onmiddellijk diezelfde avond op hoge benen naar minister Diah te gaan. ‘Is dat zo?’ vroeg Bungkarno. ‘Natuurlijk,’ antwoordde ik. ‘Bambang!’ riep de president. Kolonel Bambang Widjanarko salueerde. ‘Laat Diah hier komen,’ was het kortaffe bevel. Na enige minuten kwam de adjudant terug en zei: ‘Sorry, Pak, maar de minister zit in een audiëntie met de ambassadeur van Argentinië.’ ‘Kan mij niets verdommen,’ zei Bungkarno in onverbloemd Nederlands, ‘ik wil dat bij hier komt.’ Nog geen tien minuten later stopte de auto van Diah bij de trappen van het terras aan de achterzijde van het paleis. Buigend en glimlachend verscheen Diah met een hand aan het knoopsgat van zijn jasje. Dit leek mij een goed moment om samen met mijn Franse schildervriend op te stappen. Later die ochtend belde ik de secretaresse van Marshall Green, miss Dorothy Marie Slak en meldde, dat Bungkarno minister Diah had ontboden omdat hij wilde weten wat Green en Diah de avond tevoren hadden besproken. ‘How the hell did he know that?’ vroeg miss Slak. ‘U onderschat nog altijd Bungkarno's positie,’ antwoordde ik. Van een nieuw gesprek tussen Sukarno en Green is het niet meer gekomen. Ieder weekeinde bracht ik voor een deel bij Sukarno op Bogor door. Op de meest onverwachte momenten kon hij vragen stellen, die een beeld gaven van waar zijn mind, ondanks uiterlijk vertoon van vrolijkheid, mee bezig was. Wij reden weer in de Lincoln Continental naar het paleis om een film te gaan zien. Ik zat voor, Sukarno en Ibu Hartini achterin. Opeens zei de president: ‘Wim, wat bedoelde Marshall Green met er is een greintje waarheid in Sukarno's beschuldigingen dat de cia hier bezig is geweest?’ ‘Hij gaf aan mij toe, dat u reden had om de cia te verdenken.’ ‘En de kami-para-jackets, wat had hij daarop te zeggen?’ ‘Daar gaf hij geen antwoord op.’ | |
[pagina 140]
| |
‘Dus, wat heeft het voor zin als ik hem nog eens zou ontmoeten? Green is toch al subversief.’ Ik gaf Sukarno gelijk. Soms was ik alleen met Hartini, bijvoorbeeld als Bungkarno een douche nam. Wij zaten op het terras en spraken samen. ‘Bungkarno heeft niemand die hem werkelijk de waarheid zegt.’ ‘En Konijn?’ ‘Ook niet helemaal. Zelf spreek ik Bapak ook niet altijd tegen. Hij is hier maar drie dagen, alleen tijdens het weekeinde. Dat zijn tenslotte de enige momenten dat ik hem zie. Bapak is veel veranderd sinds 1957. Ik ben bang, dat wanneer er in 1968 verkiezingen zullen worden gehouden, er weer veel slachtoffers zullen vallen. Bapak kan koppig zijn. Ik probeer wel dingen te zeggen, maar als het niet gaat blijf ik liever stil om geen ruzie te krijgen. Ik heb hem maar zo kort. Ik hou veel van Konijn, maar waarom geeft hij de feiten niet aan Bapak?’ aldus mevrouw Hartini. De Amerikaanse journalist Herbert L. Matthews waarschuwde in zijn boeken over Cuba, dat het een berucht feit is dat een dictator (Fulgencio Batista), ‘die zich omringd heeft met zelfzuchtige jazeggers en sycofanten, niet meer weet wat er werkelijk in eigen land gebeurt. Bovenal verliest zo'n leider contact met de massa. Niemand durft hem meer de waarheid te zeggen. Hij wordt ingelicht naar wat men vermoedt dat hij graag wil horen. Hij misleidt zichzelf en hij wordt misleid.’ Bung Karno's situatie in Indonesië en de hele paleiswacht in het midden van de zestiger jaren benaderde een dergelijke situatie, helaas. Zeker in de persoon van Subandrio. Ik geloof, dat Bungkarno eigenlijk geen waarheid meer van zijn medewerkers verwachtte. Hij wantrouwde niemand en misschien ook iedereen. Misschien was dit ook altijd een kwetsbaar aspect van zijn leiderschap geweest. Hij kreeg in 1962 negatieve informatie, of liever leugens over mij te horen, moet ze, althans ten dele, hebben geloofd, want ik hoorde nooit meer iets van hem. Het leger maakte een hereniging mogelijk. Hij ontving me als vroeger, even hartelijk en open minded. We hebben echter nooit de verwijdering van 1962-1966 met elkaar uitgesproken. Althans, ik herinner me dit niet en heb het ook niet in mijn dagboek genoteerd.Ga naar voetnoot108 Sukarno haatte nooit echt of volkomen. Hij vergaf en vergat en veel waar- | |
[pagina 141]
| |
deloze opportunisten zullen hier misbruik van hebben gemaakt. Napoleon meende dat men vergevensgezind jegens verdienste, maar niet jegens intrige, diende te zijn. Het leek wel of Bungkarno altijd iedereen vergaf. Mensen, die als knipmessen bogen en hem lief aankeken leek hij te geloven. Subandrio was daarvan het meest markante voorbeeld: een man uit zijn omgeving, die poeslief in zijn gezicht deed maar buitengewoon onoprecht tegen hem was. Ook kwam ik mijn oude vriendin Rochmuljati weer tegen. Zij werkte nu op het paleis als persassistente van de president. Ik kende haar uit New York.Ga naar voetnoot109 Dit verwonderde me enigermate, omdat zij altijd in Amerika op Bungkarno had gekankerd vanwege diens vrouwen-pekara's, zoals zij dit toen noemde. Ik begreep dat zij hem thans uitstekend kende en hem met affectie bejegende, als trouwens de meeste mensen van zijn vaste staf. Ook Rochmuljati noemde ambassadeur Marshall Green ‘a fool.’ Sukarno zag ‘zonden’ als mogelijke dwalingen en vergat ze als een onverbrekelijk ‘part of life.’ Hij stond letterlijk boven de kleine menselijke zwakheden om zich heen. Hij bleef van iedereen houden, zelfs van hen die dwaasheden hadden begaan. In de twintiger jaren schreef de jonge Sukarno reeds: ‘Wij moeten kunnen nemen, maar wij moeten ook kunnen geven. Dat is het geheim van de eenwording van het land.’ | |
[pagina 142]
| |
We filmden in Tjilandak Basar Minggu, een half uur buiten Jakarta, waar het hoofdkwartier van de kko, het Korps Mariniers, is gelegen. We spraken met de protestantse dominee Mirah en de islamitische priester Imam Zainin. Eerst werden de dagelijkse sportoefeningen getoond. Daarna werden de mariniers gefilmd bij de vlaggenparade, waarna oefeningen in het open veld begonnen. Het Korps werd als het meest regeringsgetrouwe legeronderdeel beschouwd. Zij hielpen de paleizen van Bungkarno bewaken, maar ook Nasution liet zijn woning door de kko beschermen. Kolonel Bambang Widjanarko behoorde tot de kko. Ook Suharto rekende op het Korps Mariniers als volledig betrouwbaar. Zij hadden allemaal een paraopleiding gehad en droegen roze baretten. We filmden oefeningen, waarbij mariniers uit rijdende trucks sprongen, waarbij snelheden van 40 kilometer werden bereikt. Tanks en trucks met lanceerbuizen voor raketten werden in hoog tempo ingezet. Ook amfibievoertuigen namen aan de oefening deel. Een kolonel, met wie ik in het veld stond te praten, zei langs zijn neus weg: ‘We zijn bezig Sukarno af te zetten.’ Hij was een Indo, van wie ik een dergelijke opmerking kon begrijpen. Ik maakte een paar rollen foto's. Er waren zeer aantrekkelijke kerels bij. Ik had moeite dit niet te laten merken. Ik vond mijn vriend Sumarto terug. Ik leerde hem in 1957, in Gaza en Egypte kennen. Hij was in 1963 getrouwd en had nu drie kinderen. Hij kwam in uniform naar Hotel Indonesia. Hij was absoluut niets veranderd. Hij was ook de lieveling van zijn moeder gebleven. Net als mijn vrienden Bertie Hilverdink, Martin Portier en John van Haagen. Hoe kwam het toch dat juist jongens met een bijzondere relatie met hun moeder mijn vrienden waren, waarbij Martin, John en Marto alle drie bovendien getrouwd waren. Ik ontdekte al spoedig bij me zelf, dat ik nog precies zo van hem hield als tien jaar geleden. Hij zag er nog steeds lenig en goed uit. Doet iedere dag gymnastiek. Zijn ogen, zijn glimlach, herkende ik helemaal. Hij rookte en dronk niet. Fred Romein, die jarig was, begon over jagen. Deed Marto dus ook niet. Hij had zeven sprongen met een parachute gemaakt, zoals van alle Indonesische officieren werd verlangd. Hij was ook op Nieuw-Guinea geweest. Hij bouwde huizen voor het leger in Jakarta. Hij studeerde voor civiel-ingenieur. Zijn belangstelling ging uit naar research. Wat hij het meeste nodig had, zei hij, zijn boeken. Hij was nu kapitein en verdiende zeer matig. | |
[pagina 143]
| |
Af en toe liep hij Hotel Indonesia binnen om te zien of ik er was en dan zaten we bij het zwembad. We maakten foto's. Toen ik hem voor het laatst zag ging ik naar mijn kamer om hem de oranje trui te geven, die ik in Hollywood had gekocht. Hij had namelijk nog steeds de blauwe trui, die ik in 1957 in de Sinaï bij hem achter liet. Ik had veel langer bij hem willen zijn, veel meer met hem willen praten, maar nu liep onze reis ten einde. Jammer. Hij vertelde dat Bambang, van het Garuda I bataljon (Egypte, 1957) - die mij indertijd in Suez om mijn hals was gevlogen - gearresteerd was op verdenking bij de zogenaamde pki-coup van 30 september 1965 betrokken te zijn geweest. Ik vond dit vreselijk. Bambang was patriot en militair, en een sukarnist. Ik was mijn gouden Parkerpen kwijt en vond dit erg vervelend. Ik verdacht de jongen, die de kamer schoon maakte. Een paar dagen later kwam hij er mee aanzetten. Ik voelde me erg schuldig hem te hebben verdacht. Ik besprak mijn schuldgevoel met Loed en Fred. ‘Menselijk’ zeiden ze. Ik weet het niet. Zelf maak ik me er niet zo gemakkelijk van af. Schilder Rogeon was nog steeds in de wolken over zijn bezoek aan Bapak. ‘So many tried to see the president and never got there,’ zei hij me. Hij gedroeg zich ook natuurlijk en was zichzelf bij het staatshoofd. Ik vergeet niet gauw hoe ik met hem op zijn scooter naar het paleis reed. Hij wilde Bungkarno het verkeerde schilderij aanbieden. Ik stelde een ander voor en zei hem dat hij de president moest laten kiezen. Inderdaad koos Bapak het door mij geselecteerde tableau. Ambassadeur Schiff had samen met Bungkarno bij mevrouw Dewi in Wisma Jaso gedineerd. Hij heeft de president meegedeeld, dat diens uitnodiging aan Beatrix en Claus in mijn interview gedaan ‘zeer goed’ was gevallen. We filmden ook de minister van Binnenlandse Zaken, generaal Amir Machmud. De opname verliep prettig en vlot. Hij zag de kami-studenten als een positieve bijdrage om het sociale bewustzijn van het volk aan te wakkeren en de democratie te bevorderen. Ik vond dit geklets in de ruimte, want de kami werd gewoon door het leger ingeschakeld om egoïstische militaire belangen aan te zwengelen. Opmerkelijk vond ik ook dat deze generaal en minister zei over geen bewijzen te beschikken, dat de cia achter de coup van 1965 had gezeten. Haal je de koekoek! Bijna iedereen die hier over zou kunnen getuigen was opgepakt of vermoord. Van Konijnenburg had de Memoires van D.U. Stikker via de Ga- | |
[pagina 144]
| |
ruda naar Indonesië laten zenden. Ik haalde het boek (het pakje was open gemaakt) bij Chafas van de gia op en bracht het aan drs. Mohammed Hatta, die dit gebaar zeer apprecieerde. Op 21 oktober interviewde ik aan Djalan Sjamratulangi 1 de Kesatuan Aksi Mahasiswa Indonesia, de kami-studenten. We filmden Leo Batubara, een student Engels en rooms-katholiek; Ojong, een rechtenstudent uit het kami-presidium; M. Zamroin, student pedagogie, met een gewonde hand; Arif Pohan, student rechten, journalist en afkomstig uit Sumatra, en Cosmas Batubara, voorzitter van kami-massa-actie. Tenslotte was eveneens aanwezig Robert Sun, stafsecretaris van de rooms-katholieke studentenbond. Wat me verwonderde was dat de katholieke kerk zich blijkbaar stevig bemoeide met de anti-Sukarno-actie van het leger. De heren vertelden dat de kami diende te waken voor infiltratie van de pki, vooral bij demonstraties. Hiervoor was zelfs een soort kami-regiment opgericht.Ga naar voetnoot110 De kami scheen memo's naar ministers te sturen en wanneer er niet naar de studenten werd geluisterd, dan gingen de heren zelf naar de goedangs om benzine en rijst onder ‘het arme volk’ te verdelen. Ze wensten dat er een ‘schone’ economie zou komen en dat de corruptie werd weggevaagd. ‘Wanneer generaal Amir Machmud demonstraties verbiedt, dan houden we die toch,’ werd gezegd. Ze bleken wel Sukarno nog steeds als staatshoofd te erkennen, maar geloofden niet meer in diens leiderschap. Ze waren driemaal op het Istana Merdeka geweest om met Bungkarno van gedachten te wisselen, maar hadden absoluut niets bereikt. Mas Diarto zei later: ‘Je had moeten vragen, wanneer gaan jullie weer naar school en college lopen om te studeren?’ Het gesprek met de kami-studenten verliep hortend en stotend. Hakkelend schakelde men over van Engels naar Nederlands. En dan moest de camera weer stopgezet worden en was overleg tussen de heren onderling nodig. Eigenlijk kwam het interview niet van de grond en miste iedere authenticiteit. Dat is altijd het geval wanneer men het achter de mouw heeft. De groep kwam bij mij subversief en onsympathiek over. Cosmas Batubara was een probleemjongetje met een uitzonderlijk grote bek. Ik probeerde werkelijk een gesprek te hebben, en een analyse van de wereldsituatie te geven, vooral ook zoals Bungkarno de toestand zag. Ze wisten hier absoluut niets van en luisterden ook niet. Zij dachten alles al te weten en feitelijk wisten ze helemaal niets. Het was een drama, deze zichzelf overschat- | |
[pagina 145]
| |
tende Indonesische provo's, die niet anders dan was waren in de handen van de rechtse militairen. Ze gaven een krantje uit, maar ik maakte duidelijk, dat wat ze drukten tot het slechtste soort journalistiek behoorde dat ik ooit had gezien. Van Bungkarno wisten en begrepen deze oproerkraaiers absoluut nul komma nul. Geen wonder, dat de president hen tegen mij als ‘onbeschofte kerels’ omschreef. Het was eigenlijk veel erger dan dat. Kolonel Sutikno arriveerde om 07:00 uur in Hotel Indonesia. Hij en zijn bazen waren teleurgesteld, dat de nts nog niets van ons materiaal had uitgezonden. Carel Enkelaar telefoneerde om te zeggen dat Jan van der Kolk met hangende pootjes was terug gekomen en zeer negatieve verhalen over mij rondstrooide in Hilversum, zoals was te verwachten. Carel vond zelf, dat er nog niet veel waardevol materiaal bij zat. ‘Nou ja, Willem, als je reis mislukt, dan mislukt het.’ Ik vond dit klinkklare onzin. Maar Hilversum was van het begin af tegen, omdat die rotkliek geen buitenstaanders duldde. Mas Diarto zette uiteen, dat bij de verkiezingen van 1955 in zijn woonplaats, Solo, 165.000 stemmen op de pki werden uitgebracht. In 1965 waren het er 300.000, waarvan men er 30.000 tot de harde partijkern kon rekenen. Er zaten 1.500 pki'ers in de gevangenis, de grote vraag was nu: wat was er met de rest van die communisten gebeurd?Ga naar voetnoot111 Het scheen dat de Darul Islam op alle mogelijke manieren probeerde te profiteren van de huidige situatie, met extreemrechtse Islamitische ideeën. Van de vier miljoen inwoners van Jakarta waren honderdduizenden aanhangers van de pki. Niemand wist hoeveel van deze mensen werden gearresteerd en hoeveel er nog vrij rond liepen. Kolonel Sriamin, bij wie ik had gedineerd, gaf de schuld aan Bungkarno met zijn nasakom-ideaal. Dat zou de groei van de pki mogelijk hebben gemaakt. ‘Bungkarno denkt nog steeds dat theoretisch communisme waarde heeft,’ aldus Sriamin. ‘Maar hij zag over het hoofd, dat de pki in de praktijk van die opvatting van de president profiteerde. Bovendien de pki heeft nooit formeel Bungkarno's ideaal van de Pantjasila aanvaard.’ Ik sprak nog een uur met ambassadeur Schiff. Ik gaf hem een overzicht van de filmopnamen die wij hadden gemaakt. Hij was nog steeds van mening, dat het uitstekend zou zijn, wanneer Beatrix en Claus hier zouden komen. | |
[pagina 146]
| |
Jaap Kleiweg is een vreemde figuur. Hij komt altijd naar Bogor met Indonesische jongens. Hij zei dat er achttien boys bij hem woonden. Het zal me een vrolijke bende wezen. Toen ik naar zijn mening te lang naar een para keek zei hij: ‘Kijk er het moois niet af, Willem.’ Hij zegt veel naar Bogor te gaan, omdat Bungkarno nu zo eenzaam is. | |
23 oktober 1966Om 07:15 uur kwam Pak Tikno naar het hotel. ‘Ik kan wel huilen voor jou,’ zei hij. ‘Ik heb je binnengebracht. Tot afgelopen zaterdag was alles okay. Nu weet ik het niet.’ Hij was er niet meer zeker van dat ik generaal Suharto zou kunnen filmen. De crew begint nu ook al te kletsen dat ze alles wat ze filmden ook zonder mij hadden kunnen krijgen, inbegrepen Bungkarno. Ze zijn nu al vergeten dat de president zei: ‘Wim, ik kan jou niets weigeren.’ Wanneer een gefilmd gesprek met Suharto niet zou lukken had de nts volgens Fred en Loed net zo goed Jan Gerritsen kunnen zenden. Ik zal Bungkarno's hulp inroepen. Ik zal nooit vergeten, hoe Konijn en ik, na middernacht, voor de laatste maal vanuit de presidentiële bungalow op paleis Bogor in de klm-Mercedes vertrokken. We reden de lange laan uit naar de hoofdingang en keken om. Bapak en Ibu Hartini stonden ons onder de lampen van het terras uit te zwaaien. Het was, althans voor mij, een zeer ontroerend moment. Er gebeurt zoveel deze dagen. Eduard Schmidgall Tellings van de press office van de Amerikaanse ambassade en G.J. Claessen kwamen me in het hotel bezoeken. Zij willen weg uit Indonesië en zullen ook wel gaan. De liftjongen in het hotel noemt de kami-vlerken: ‘Rijkeluis zoontjes en niet van het volk.’ Hij heeft natuurlijk gelijk. Ik vroeg de kami jongens ons gesprek in Hotel Indonesia voort te zetten, maar ze zeiden bang te zijn om gezien te worden. | |
25 oktober 1966Mijn vriend Suparman Jusa van de mp's kwam me al om half acht in een jeep halen. We reden naar het paleis en liepen meteen door naar de adjudant in het bijgebouw aan de achterzijde. Bungkarno was op het terras in gesprek met de nieuwe Indonesische ambassadeur in Teheran. Later voegden de ambassadeur van Oostenrijk en minister Diah zich bij ons. Iedereen scheen op de hoogte te zijn van mijn confrontatie met Marshall Green. Bambang Widjanarko begon er ook over. | |
[pagina 147]
| |
Minister Diah kreeg terecht een schrobbering van de president. Er werd namelijk in zijn blad Merdeka geschreven dat Subandrio de doodstraf behoorde te krijgen. ‘Wat is toch de erecode van wartawans?’ vroeg Bungkarno! ‘Waarom schrijven jullie nu al dat Bandrio schuldig is, de uitspraak moet nog vallen? Hoe kan je schrijven dat Bandrio ter dood moet worden gebracht? Dan zijn de Hollanders nog beter geweest! Toen ik in de gevangenis zat, in 1927, schreef de Preanger Bode: Sukarno moet aan de hoogste boom worden opgehangen! Maar toen kwam professor Schepper uit Nederland en zei: “Jullie houden je koest. Jullie zullen het vonnis moeten afwachten”.’ Minister Diah keek verlegen voor zich uit. Een andere opmerking van Sukarno deze ochtend betrof de banden van Indonesië met de Sovjet-Unie en de kritiek dat president Sukarno te anti-Amerikaans was. ‘Toen Khrushchev hier was, zei ik hem dat wij honderd miljoen dollar nodig hadden. Hij keek naar Gromyko. Die knikte. Oké. Het was in orde. Wij kregen ons geld en wat wij nodig hadden. Moet ik die man dan soms haten?’ ‘U hebt niet genoeg gevraagd,’ merkte minister Diah en passant nog op. Diah vroeg mij overigens of ik een exemplaar van Wat zien ik? van Albert Mol wilde opsturen, want Van Konijnenburg had dit boekje aan de president gegeven. Het lag naast diens bed. Diah, de slijmjurk, benadrukte nu, en plein public, dat hij er ook in geïnteresseerd was. Ik geloofde geen woord van die man. De hypocrisie stond op zijn gezicht geschreven. Tijdens dit laatste ontbijt gaf de president mij een pil. ‘Eet, Wim!’ ‘Bapak, ik mankeer niets. Geen hoofdpijn, geen constipatie. Niets,’ antwoordde ik. ‘Eet die pil,’ herhaalde hij toen op bevelende toon. Ik aarzelde, nam de pil, hield die in de hoogte en zei: ‘Oké, voor koningin en vaderland eet ik uw pil.’ Hij lachte. 's Middags was ik opnames aan het maken met Mohammed Said Reksohadiprodjo. Plotseling werd ik koortsig en ziek. Deze aanval overviel mij zo acuut, dat ik meteen naar bed moest. Ik riep de hulp in van dr. Suwandi Mangkudipuro. Hij kwam ogenblikkelijk naar Hotel Indonesia. Toen ik hem van de pil van Sukarno vertelde begon hij te lachen: ‘Dat was een hormonenpil. Ik zal je een injectie geven.’ Later vanmorgen was er een plechtigheid op het Istana Merdeka. Bungkarno zou ondermeer een vierde ster aan vice-admiraal Muljadi uitreiken. Ook zou de nieuwe Indonesische am- | |
[pagina 148]
| |
bassadeur voor Afghanistan de eed afleggen. De hele regering en de top van het leger, inbegrepen generaal Suharto, waren naar het paleis gekomen. Ik besloot om een laatste poging te doen generaal Suharto voor de camera te krijgen. Ik wist dat hij er tegen was en nog nooit een tv-interview had gegeven. Via kolonel Sutikno had ik herhaaldelijk verzoeken ingediend, plus een ontwerp voor mogelijke vragen. Ik had ze samen met kolonel Sutikno opgesteld. Ik heb de doorslag van dit ontwerp bewaard. Het is gênant. Ik moet me door Sutikno hebben laten leiden. Ik vroeg Suharto commentaar te leveren op de pki-coup van 1965, ‘als een zwaar beproefd moment in de Indonesische geschiedenis.’ Terwijl ik met Bungkarno diep ervan overtuigd was, dat er niet werkelijk een pki-coup had plaats gehad! 30 september 1965 blijft voor mij, tot op dag van vandaag, een interne legeraffaire, van progressieve en conservatieve militairen. Van, enerzijds, officieren die de Amerikanen en Japanners terug wilden brengen en anderzijds, van officieren, die tegen de Amerikaanse oorlog in Vietnam waren en om die reden eerder geneigd waren in de richting van Hanoi en Peking te denken en handelen. Geen van beide groepen wensten de pki in de gelegenheid te stellen het nasakom-evenwicht, door Bungkarno tot stand gebracht, te laten verstoren. Ik had Suharto natuurlijk op de man af moeten vragen of hij verantwoordelijk was voor de moord op een miljoen Sukarno-aanhangers en communisten. Ik weet niet wat er met de film van dit interview is gebeurd, of deze bewaard is gebleven. Ik kan me niet voorstellen, dat ik Suharto niet buiten het concept om toch over de pki en de moorden op Sukarno-aanhangers heb gevraagd. Ook kan ik me niet indenken, dat ik voorbij zou zijn gegaan aan de rol van de cia, die er mijns inziens uit heeft bestaan de beide legerfracties (rechts en links) door een stroom van valse geruchten en klinkklare onzin tegen elkaar op te zetten. Ik kan nu niet meer nagaan hoe dit eerste tv-gesprek van generaal Suharto is verlopen. Er is slechts een kleurenfoto van bewaard gebleven die door Fred Romijn werd genomen.Ga naar voetnoot112 Bungkarno ging na het ontbijt eerst opnieuw naar de tandarts. Hij stond op en zei tegen de andere aanwezigen: ‘Jullie lullen | |
[pagina 149]
| |
maar door.’ Ik liep mee en vroeg opnieuw zijn hulp bij het verkrijgen van een interview met Suharto. Hij zei dat de generaal straks op het paleis kwam en hij er met hem over zou spreken. We passeerden de muziektent op het gras achter het paleis waar les aan kinderen werd gegeven. Hij vroeg de kinderen een lied te zingen en na afloop riepen zij: ‘Merdeka!’. Dat was een ontroerend moment. Later, toen de andere gasten vertrokken, vroeg Bungkarno aan mij om te blijven en hij ging zich kleden en prepareren voor komende plechtigheid. Zijn trouwe valet Tukimin was hem hier nog altijd behulpzaam bij. Ik ontmoette in die dagen ook de presidentiële fotograaf Rochman, die weliswaar niet meer op het paleis kwam, maar wel contact onderhield met zijn vrienden rond Bungkarno. Hij gaf me enkele exclusieve foto's van Bungkarno. Toen de president in uniform terug kwam zaten we gelukkig alleen achter op het terras. Bunkarno was bereid een paar woorden in het boek met reproducties van zijn schilderijenverzame- | |
[pagina 150]
| |
ling te schrijven. Ze waren nu nota bene voor een appel en een ei in de boekwinkel van Hotel Indonesia te koop. Deel 1 neem ik straks zelf mee naar Holland, de andere vier delen verzend ik als vracht via Chafas van Garuda Indonesian Airways. Bungkarno bezat ook twee tableaus van de schilder C.L. Dake Jr. Mijn vader had me op mijn veertigste verjaardag het doek cadeau gegeven, wat hij van mijn grootvader had gekregen. Ik ontdekte generaal Suharto tijdens de plechtigheid voor admiraal Muljadi. Ik ging naar zijn adjudant en regelde, dat ik met hem kon spreken. Op een tactisch moment stapte ik op de generaal af, en pleitte voor een tv-gesprek. Hij dacht na en bleek een man van weinig woorden. Ik vond hem buitengewoon Javaans en eigenlijk zeer sympathiek. Ik moest enkele minuten als Brugman kletsen voor hij zei, eigenlijk nog wat aarzelend: ‘Besak djam sembilan di rumah saja,’ dus morgen om negen uur in zijn huis, Djalan Tjendana 8. ‘U bent een engel,’ liet ik me ontvallen. Een Indonesiër, die naast hem stond en het gesprek had gehoord - die ik ook wel ken, maar de hemel mag weten wie het was - zei onder algemeen gelach, ‘een manlijke engel.’ In ieder geval had ik Gods hulp gevraagd bij deze reportageopdracht en nu zouden we tenminste kunnen vertrekken met Suharto op film. De crew was blij. Ik telefoneerde Pak Tikno, die perplex was omdat het alsnog gelukt was. Dit was nooit mogelijk geweest als Bungkarno me tijdens de militaire parade niet reeds aan Suharto had voorgesteld, voorzien van de opmerking dat ik al jarenlang niet naar Indonesië had mogen komen. Wat feitelijk betekende dat Subandrio dit had verhinderd. We zouden de generaal op de dag van ons vertrek filmen. Ik nam vanmorgen afscheid van president Sukarno. Ik vertelde dat ik generaal Suharto toch nog zou filmen. Ik vroeg hem of hij, indien Amerikaanse televisiemaatschappijen hem wilden filmen in de toekomst, dan aan hen zou willen vragen om mij uit New York te laten overkomen. Dan zou ik niet alleen weer terug kunnen komen, maar ook een tv-opdracht kunnen binnenhalen. Misschien had ik dit niet moeten doen. | |
26 oktober 1966Vanmorgen was ik de eerste buitenlandse journalist die door generaal Suharto voor een televisie-opname werd ontvangen. We waren al voor 09:00 uur bij het huis van de generaal. Kolonel Sutikno Lukitodisastra ontving ons en wees ons de weg. Op de binnenplaats van het ruime, moderne huis, door een Chine- | |
[pagina 151]
| |
se zakenman aan de generaal geschonken, stond een kooi met een orang utan. Zoiets, een dier in een kooi, zou bij Bapak ondenkbaar zijn. Aan de achterzijde werden verdiepingen bijgebouwd. In de zitkamer was langs de hele lengte van de muur een plantentuin aangelegd. Er stonden twee opgezette tijgers en er lag een tijgerhuid op de grond. Suharto en prins Bernhard zouden veel te bespreken hebben. Er stond een reusachtig aquarium, veel protseriger dan dat op het paleis. Een geschenk van Mercedes Benz. Het embleem was er op bevestigd. Generaal Suharto was vriendelijk, en wat nerveus. Hij zei niet veel. Hij sprak zacht. De geluidsman was ook zenuwachtig. Later bleek dat een kraaiende haan op de binnenplaats, het leek wel op de haan die kraaide nadat Petrus Jezus Christus drie keer had verloochend, de woorden van de juntaleider dermate hadden overstemd dat een aantal meters film verloren gingen. Ook sloeg een muurklok op een gegeven moment tien slagen, waardoor nog meer gemompel van Suharto onverstaanbaar werd. ‘Wij zijn te weinig waakzaam geweest in de politiek. Wij geloofden vroeger dat de pki werkelijk streed voor de belangen van het volk, samen met andere sociale groeperingen. Dit bleek echter duidelijk niet het geval te zijn. Wij zijn tweemaal voor een gebeurtenis geplaatst welke door de communistische partij werd veroorzaakt.Ga naar voetnoot113 Wij zullen dit voor een derde keer moeten voorkomen. Wij zullen dan ook alles in het werk stellen om te voorkomen dat de pki in Indonesië zal herrijzen. Wij zullen moeten zorgen, dat die krachten, die trouw zijn aan onze grondwet, kansen zullen krijgen.’ ‘Hebt u er wel eens over nagedacht, wat de communisten met ons zouden hebben gedaan, wanneer niet het leger maar de pki bij de coup zou hebben gewonnen?’ Aldus Suharto die de zaak eenvoudig omdraaide. De moord op de zes generaals moest bewijzen, dat er een communistisch bloedbad op handen was in 1965.Ga naar voetnoot114 Ik belde ambassadeur Schiff, dat het was gelukt de reis te besluiten met het interview met generaal Suharto. Hij noemde dit ‘een prachtig succes’ en ‘een mooie slotapotheose.’ Ik stuurde bij vertrek een kort telegram naar Suharto en een lang afscheidstelegram naar Bungkarno. Er was zoveel gebeurd waar ik niet aan toe kwam te noteren deze laatste dagen. Op zondagochtend, 23 oktober, kwam Pak | |
[pagina 152]
| |
Sriamin mij met zijn zoon Lulu halen. We reden naar de heldenbegraafplaats van Kalibata. Ik wilde bij de graven van Wim Latumeten, hij ligt naast generaal Pandjaitan die één dag voor mij was geboren, 9 juni 1925, en ambassadeur Sukardjo Wirjopranoto zijn geweest. In het voorbijgaan merkte ik ook de graven van Sutan Sjahrir, generaal Yani en generaal Parman op. Kolonel Sriamin stond er op dat ik het gastenregister tekende. Daarna gebeurde iets onverwachts. Ik wilde nog mijn oude vrienden de Darmadji's bezoeken. Zo gezegd zo gedaan. Imam was groot geworden en brutaal als voorheen. Ik zal hier nog uitvoerig op terugkomen, want ik ontdekte een doos van pandora aan corruptie. Ik ontmoette mijn oude vriend, de militair Basuki Slamet. Ook hij zei, dat Bambang bij de coup betrokken was geweest. Kolonel Sutikno bevestigde dit trouwens en voegde eraan toe dat hij verdiende doodgeschoten te worden. Ik haatte die kant en die mentaliteit van Sutikno's persoonlijkheid, wat absoluut niet van zijn gezicht was af te lezen. Trouwens, wie zou van de glimlach van generaal Suharto aflezen, dat hij in koelen bloede honderdduizenden mensen liet neerknallen? Ook Pak Darmosugondo van Radio Republik Indonesia was in de gevangenis vanwege linkse sympathieën. Dit sloeg nergens op. In de bar van Hotel Indonesia dronk ik een glaasje met Jeffrey Williams van de Associated Press. Ik gaf hem informatie over mijn ontmoeting met Marshall Green. Bij ons vertrek zei hij: ‘Did you see the guy, who almost dropped from his chair trying to overhear us? That was the chief of security of the us Embassy.’ Ik liep onmiddellijk terug naar de bar en vroeg de betrokken man of hij tot het personeel van de Amerikaanse ambassade behoorde. Dit bevestigde hij. ‘Why didn't you ask to sit with us at our table? This way you missed half the story. Anyway, I will tell Indonesian intelligence what you are doing here.’ Ik belde hierover de secretaresse van Green, Miss Slak, en informeerde kolonel Sriamin en later kolonel Sutikno, evenals het bureau van generaal Sudirgo. Bij vertrek van Kemajoran wees kolonel Sutikno een man aan met een grote neus, die met ons toestel naar Singapore vloog. Hij volgde ons overal, ook tijdens de tussenstop in Singapore en bij het teruggaan naar onze zitplaatsen. | |
[pagina 153]
| |
zus Anne, deden ons uitgeleide, of liever duwden mij af naar Holland. Tikno zei, dat generaal Suharto tevreden was geweest over het verloop van het interview gisterochtend. Dit gesprek was inderdaad op de valreep de kroon op onze reis geweest. Penny zat met grote ogen naar me te staren. Zij zag er niet zo goed uit en was eigenlijk broodmager. Werkte zij te hard? Voor mij was ze, mager of niet, een schoonheid. Vooral voor wat zij, althans jegens mij, uitstraalde. Ik had haar te weinig gezien deze dagen.Ga naar voetnoot115 Iwan Tirtaamidjaja kwam ten afscheid nog een nachtje bij me in Hotel Indonesia slapen. Zalig. Ik begrijp mijn grootvader zo uitstekend dat zijn tweede vrouw, Sima Sastro Pawiro, een Indonesische moest zijn. Tijdens de stop in Singapore sprak ik een uur met Mas Ruslan Abdulgani. Hij zou, op doorreis naar New York zijnde, een paar dagen in Amsterdam blijven. Jaap Kleiweg kwam ook even naar Kemajoran om afscheid te nemen. Hij zei gehoord te hebben, dat de kami-studenten me nu, vanwege mijn pro-Bungkarno uitlatingen jegens hen, als een agent van de ica, de Chinese Inlichtingendienst beschouwen. Ook omdat ik met generaal Amir Machmud over de herkomst van de kami-camouflage jassen had gesproken, waarvan Bungkarno wist dat ze via Honolulu het land waren binnen gekomen. Er scheen vandaag in de Indonesische bladen een verslag van mijn gesprek met Amir Machmud te staan. De kami-idioten zullen van de koude kermis thuis komen met hun geliefde legerbondgenoten. Ik ben samen met de Darmadji's ook nog naar het huis van generaal Ashari, die met Harisanto's zuster is getrouwd, gegaan. Het was een groot, vrij luxueus huis, bewaakt door militairen. Ik vond Santo's zuster niet lief. Ze leek mij vooringenomen, berekenend en koel. Ze reageerde vriendelijk, maar haar aardigheid overtuigde me niet. We spraken even over de affaire Verrips. ‘Dat was een boef,’ zei generaal Ashari. Toen die naam viel verstomde het gesprek helemaal. Gisterochtend was ik opnieuw even bij de Ashari's. De generaal was in een ziekenhuis opgenomen met een nierbloeding. Nu was Santo's vader er ook. Hij was uit Semarang gekomen voor het huwelijk van Santo's jongste broer. Hij was een beetje een dikzak, maar wel met een lieve blik in zijn ogen. Hij was zoals ik me hem uit To's verhalen had voorgesteld, kalm, waardig, au fond als Santo zelf. | |
[pagina 154]
| |
Santo's vader zei: ‘Santo's plaats is hier, in Indonesië, niet daar in Amerika.’ Santo's zuster vertelde dat de gezondheid van zijn vader er onder had geleden dat Santo zo lang in de vs was gebleven. Kennelijk lag de hoop van de vader bij zijn oudste zoon. Generaal Ashari had zondag al gezegd dat men de hulp van de heer Ginsberg had ingeroepen om Santo ertoe te bewegen naar Jakarta terug te gaan.Ga naar voetnoot116 Ik vertelde zijn vader dat Santo een intense, innerlijke strijd over Marguerita, zijn Duitse vriendin, had gevoerd, maar nu toch gelukkig met haar was geworden en met veel succes werkzaam was. Ook informeerde ik zijn vader dat mijn vader moeite had ondernomen om Santo in Delft ingeschreven te krijgen. Ik voelde me zeer tot de vader van Santo aangetrokken. Ik kreeg brieven voor zijn zoon mee. Nu moet ik eerst het verhaal van de ontdekte corruptie schrijven. Men zou dat als de eerste manifeste corruptieaffaire van het nieuwe generaalsregime kunnen omschrijven. Zondag, op de terugweg van de erebegraafplaats Kalibata, reed ik met kolonel Sriamin langs de woning van de Darmadji's, die ik uit New York kende. Hij was nu een hooggeplaatste functionaris van het Indonesische deviezeninstituut. Toevallig kwam ter sprake, dat een zekere Louis Worms, een Nederlander, zich in Indonesië bevond. Worms werd door de Indonesische autoriteiten in de gaten gehouden vanwege ongebruikelijke financiële transacties. Ook de inlichtingendienst hield Worms scherp in de gaten. ‘Wij houden zijn post in. Hij schijnt een deal te willen sluiten met generaal Ibnu Sutowo van de Pertamina. Wij vertrouwen het niet. Maar ik kan er weinig tegen doen. Ik wil mijn land dienen. Wij trachten corruptie te bestrijden. Maar Ibnu Sutowo is machtig. Ik heb geen zin om een kogel in mijn kop te krijgen. Toch wil ik mijn plicht doen tegenover het land.’ Ik zegde toe met Worms te gaan praten. Het nts-team had mij reeds eerder attent gemaakt op de aanwezigheid van Worms bij het zwembad van Hotel Indonesia. Ze zeiden: ‘Dat is die makelaar in schroot, weet je wel?’ Ik had nooit van Worms of van een schrootaffaire gehoord en wist absoluut niet wie hij was. Die zondagavond ging ik om 22.30 uur naar kamer 349 van Hotel Indonesia en ontmoette Worms, in kamerjas, bij de deur. Hij lag al in bed, maar liet mij binnen. Hij noemde het uit de lucht gegrepen en kwaadsprekerij, dat generaal Ibnu Sutowo corrupt zou zijn. Wat de vermeende onregelmatigheden met het schip Elisabeth Broere betrof: Misschien was er dan wel | |
[pagina 155]
| |
acht ton tussen schip en kaai gevallen, maar ambassadeur Sudjarwo in Den Haag en de consul-generaal in Amsterdam Natadiningrat wisten ook van wanten. Vervolgens opende Worms zijn diplomatenkoffertje. Hij zei dat hij voor een uitermate belangrijke zaak in Jakarta was, maar dat hij niemand te spreken kon krijgen. ‘Krijgt u post?’ vroeg ik. ‘Nee, dat is juist erg vreemd.’ Ik vertelde hem dat hij een goede kans liep gearresteerd te worden. Waarop hij geagiteerd een door de heer Rijken van het Verolme-concern getekende brief aan generaal Ibnu Sutowo toonde, waarin een levering van tankers ter waarde van 320 miljoen gulden werd voorgesteld. De Nederlandse regering zou in principe met de zaak akkoord gaan en zou de lening garanderen. Hij zei ook andere belangrijke brieven van de Nederlandse regering bij zich te hebben. Ik nam onmiddellijk contact op met zowel kolonel Sutikno als met de heer Darmadji. Deze laatste was bereid Worms voor een persoonlijk gesprek te ontvangen, opdat hij uiteen kon zetten niet bij corruptie inzake de Elisabeth Broere betrokken te zijn geweest. Die avond keerde Worms in Hotel Indonesia terug en hij zei in het bijzijn van Loed Hentze en Fred Romijn: ‘Meneer Oltmans, ik ben u onvergetelijk dankbaar. Wat u hebt gedaan is een miljoen waard!’ Ik zei verheugd voor hem te zijn, maar dat ik het een dubieuze zaak bleef vinden dat hij zaken wilde doen, namens Verolme, met de meest beruchte en corrupte generaal in Indonesië. Worms gaf mij een brief mee voor zijn echtgenote. Het zal me benieuwen hoe deze affaire verder verloopt. Er zit een buitengewoon smerig luchtje aan. Er was een financieel probleem met de nts. Ons geld kwam maar niet, vooral nadat ik Jan van der Kolk naar huis had gestuurd. Ik moest de nts tenslotte dreigen dat we met achterlating van het gefilmde materiaal terug zouden reizen, waarna er plotseling een bedrag van 3.000 dollar werd overgemaakt. Ik kon vanuit Jakarta niet overzien hoe men vanuit het nts-wespennest onze reis bleef saboteren, maar dat zou ik thuis wel uitzoeken. Zondagmiddag had ik ook nog een botsing met Miss Berry Barnay, of hoe ze ook mocht heten. Ze had met de crew aangepapt en verwachtte dat ik vroeg of laat zou verschijnen. Toen dit gebeurde, zei ik haar dat ik haar absoluut niet vertrouwde en niets met haar te maken wilde hebben - wat Fred en Loed zielig voor haar vonden. | |
[pagina 156]
| |
Er blijven nog meer losse aantekeningen in mijn dagboek liggen. Niets aan te doen. Ik had, die weken in Indonesië, helaas te hooi en te gras genoteerd. |
|