Memoires 1966-1967
(2002)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina VI]
| |
Voor Bertie Hilverdink | |
[pagina VII]
| |
InleidingDit deel begint met het overlijden van mijn vader. Hij viel op een avond dood van zijn stoel, wat voor mijn moeder een absolute verschrikking moet zijn geweest. Toch geloof ik dat mijn vader, die als buitengewoon rechtschapen man door het leven ging, dit heengaan van het ene op het andere moment volmaakt heeft ‘verdiend’, om deze zonderlinge notie in dit geval te gebruiken. Mijn twee broers en ik waren producten van ouders die beiden de ellende van echtscheidingen van onze grootouders hadden beleefd. Zij waren te midden van gebroken harten opgegroeid. Ze zouden elkaar daarom de gelofte gestand doen dat hun verbintenis onverbrekelijk zou zijn. Dat was deze dus ook. Maar ik ben altijd van mening geweest dat deze duurzame eed door onze ouders onderling gezworen en vervuld ten koste is gegaan van ‘openingen’ naar ons toe. Vandaar ongetwijfeld de voor hen diep tragische gebeurtenis dat we alle drie na de oorlog in dezelfde oktobermaand van 1948 ons ouderlijk huis De Horst in zekere zin ontvluchtten. Mijn broers begaven zich per auto van Bosch en Duin dwars door Afrika naar Kaapstad. Ik vertrok naar Yale in de vs. Een moment uit velen herinner ik me van mijn vader in het bijzonder. Hij reed me in zijn Austin van de bungalow in Huis ter Heide naar de trein in Den Dolder, toen hij me andermaal op het hart drukte dat we de torch of live kregen aangereikt om deze aan een nieuwe generatie door te geven. Het moet voor mijn ouders, vooral mijn vader, die de laatste stamhouder van de familie was, een diepe teleurstelling zijn geweest dat zij drie zonen hadden maar geen kleinkinderen. Broer Hendrik bleef ongetrouwd. Ik ondernam een poging tot een huwelijk, welke mislukte. En Theo huwde, maar zou kinderloos blijven. Met ons drieën eindigde het geslacht Oltmans dat tot 1640 in Oost-Friesland kon worden getraceerd. Mijn vader hechtte zeer aan dit soort zaken. Zelf vind ik genealogie hooguit amusant, maar verder van nul en generlei werkelijke waarde. Ik heb over de zogenaamde erfelijkheid door de generaties heen andere gedachten er op na gehouden dan mijn vader. De genen zijn de erfelijkheidsdragers van het menselijke lichaam, die bij iedere bevruchting in een nieuwe combinatie samen komen Charles Lumsden en Edward O. Wilson van de mit in de vs hebben bovenstaand proces vergeleken met het schudden van een spel | |
[pagina VIII]
| |
kaarten. Zij schreven: ‘We ontvangen de helft van onze genen van iedere ouder een vierde van iedere grootouder en zo zet zich dit wiskundig opklimmende cijfer voort. Een voorouder die tegen het einde van de achttiende eeuw heeft geleefd laat ons in directe afstamming ongeveer één procent van zijn genen na.’Ga naar voetnoot1 Ik vermoed dat mijn vader, evenals alle mensen, die bijvoorbeeld in de rij staan om naar de Gouden Koets te gapen, zich in de verste verten de irrelevantie van zogenaamde eeuwenoude afstamming, niet bewust zijn. Waarom ik dus, zoals mijn vader vroeg, geen behoefte had aan het doorgeven van de torch of life, zal in de komende delen herinneringen verder duidelijk worden. Een ander voor mij in hoge mate belangrijke ervaring in dit deel memoires was mijn laatste bezoek aan Sukarno, wat bovendien (tot 1990 althans) mijn laatste reis naar Indonesië zou worden. Ik geloof hier inderdaad een stuk ooggetuigenverslag te hebben opgetekend dat wellicht en zeker voor Indonesië in de toekomst van enige historische waarde zal blijken te zijn geweest.
Willem Oltmans |
|