Memoires 1957-1959
(1987)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 297]
| |
Amsterdam4 april 1959De eerste die ik nà aankomst opzocht in Café Scheltema was vriend Hofland. Hij gaf me het pamflet POLITIEK (maart 1959) van zes pagina's en VII hoofdstukken. Ook kreeg ik de tekst van de Open Brief. De documenten gingen over alles, behalve het conflict met Indonesië of Nieuw-Guinea. Dat vraagstuk scheen in de verkiezingen nauwelijks of geen rol te spelen. Hij vertelde dat Frits Behrendt in het Algemeen Handelsblad een spotprent had getekend, waarbij hij Nikita Khruschev engelenvleugeltjes had gegeven. Prinses Wilhelmina zegde prompt haar abonnement op, aangezien ‘het teken van het engeltje heilig was’. Hoofdredacteur Steketee had zich naar Den Haag gespoed om na te gaan wat er aan het hof te lijmen zou zijn. | |
5 april 1959Henk nam thuis, in Ouderkerk aan de Amstel, anderhalf uur tape met me op, om een aantal feiten over de sabotage van de regering en de diplomatieke dienst jegens mijn journalistieke activiteiten vast te leggen. Hij vond de tekst van mijn lezing in Tennessee overigens uitstekend en vlijmscherp. Er had ook iets over op het ANP-net gestaan. | |
7 april 1959Mr. dr. C. Smit publiceerde ‘Het Akkoord van Linggadjati’ zoals gebaseerd op de dagboek-aantekeningen van oud premier prof. dr. ir. W. Schermerhorn.Ga naar voetnoot149. Bij het lezen van dit treurige relaas viel ik, ondanks dat ik wist welke prutsers zich met het dekolonisatieprobleem van het voormalige Indië hadden bezig gehouden, van de ene verbazing in de andere. De Telegraaf schreef vandaag twee misselijke hoofdartikelen waarin Schermerhorn c.s. overladen werden met de schuld van al het falen in Indië. Je moet het lef maar hebben. Wanneer er één medium tot het débacle in Azië heeft bijgedragen, dan is het De Telegraaf zelf met de continu-dienst in anti-Sukarno ophitserij en wat dies meer zij. | |
[pagina 298]
| |
De heer Sudjoko van de Indonesische missie in Den Haag zorgde opnieuw voor een rel. Hoe het mogelijk was, dat deze incompetente man nog steeds werd toegestaan de betrekkingen - wat ervan over was - verder te verzieken, begreep niemand. Minister Luns en de heer Maramis waren elkaar op de nieuwsjaarsreceptie op het paleis in Amsterdam tegengekomen. Sudjoko had prompt hierop het gerucht verspreid, dat Luns met Djakarta wilde praten. De minister weersprak het verhaal en zei slechts jegens Maramis het overbekende Nederlandse standpunt te hebben herhaald. Een storm in een glas. Overigens is het best mogelijk, dat Luns opnieuw loog. | |
8 april 1959Wassenaar Gesprek met dr. M. van Blankenstein. Hij noemde Joseph Luns ‘de rotste minister van buitenlandse zaken sedert de tweede wereldoorlog’. ‘Van Boetzelaer van Oosterhout was natuurlijk ook een slappe man,’ aldus Van Blankenstein, ‘want die hield tijdens de onderhandelingen met Indonesië zijn mond stijf dicht. En dit terwijl hij een uitgesproken mening had. Trouwens Blom, toen secretaris-generaal van B.Z., was tegen de onderhandelingen van Luns in Genève. Hij wist hoe men. van Indonesische zijde over de minister dacht: ‘Een onmogelijke onderhandelaar, die absoluut nooit iemand laat uitspreken.’ Hij vervolgde: ‘Minister Beijen, nu ambassadeur in Parijs, die gisteren met De Gaulle lunchte, heeft tegen me gezegd: “Luns kijkt naar Drees en hij kijkt om naar Romme en denkt uitsluitend aan zijn eigenbelang en toekomst.” Beijen heeft zich altijd paars geërgerd aan Luns.’ ‘Schrijft u eens memoires,’ vroeg ik. ‘Kan niet,’ antwoordde hij, ‘ik weet teveel. Ik heb bijna al onze staatslieden in hun miezerige misère gekend, daar kan ik toch niet over gaan schrijven?’ Over de kabinetsformatie zei hij: ‘Paul Rijkens heeft me verzekerd, dat de K.V.P. bereid is Buitenlandse Zaken (Luns) op te geven in ruil voor Financiën en Economische Zaken. Dan zou de V.V.D. het ministerie B.Z. krijgen. Baron Bentinck in London zou een prima keuze zijn.’ C.L. Sulzberger (New York Times) schreef me vanuit Parijs om te bedanken, dat ik in lezingen zijn boek ‘What is wrong with U.S. Foreign Policy’Ga naar voetnoot150. publiciteit had gegeven. Ik kon me ook inderdaad met veel van zijn denken over het bedrijven | |
[pagina 299]
| |
van diplomatie verenigen. Vooral hoofdstuk II, ‘How cour policy is administered’ vond ik belangrijk. Sulzberger stelde een ontmoeting voor in Parijs. | |
9 april 1959John van Haagen was als steeds alert, intelligent en sensible. Hij zag er prima uit bovendien. Eén van zijn voornaamste problemen was, dat hij eigenlijk noch in de marine noch thuis een werkelijke gesprekspartner had. ‘Mijn maat, Bruinooge, komt hier binnenvallen en begint over een tweetrakkertje. Daarom lees ik maar zoveel mogelijk. En in de tram pieker ik over Greet en de boys. Of ik ga in de tuin werken.’ Steeds wanneer ik hem ontmoet, realiseer ik mij, dat wanneer hij welgestelde ouders had gehad, hij nu een advocatenpraktijk, of de hemel mag weten wat zou hebben gehad. Hij zei er achter te willen komen of de V.S. mij nu eindelijk zakelijker en harder hadden gemaakt. | |
10 april 1959Er is een nieuw kabinet gevormd met professor Jan de Quay als premier en Luns, als vanouds, op B.Z. Volgens De Telegraaf is de V.V.D. te bescheiden geweest met twee zetels genoegen te nemen. Om 16:00 ontmoette ik Emile van Konijnenburg in Hotel ‘De Wittebrug’. Hij viel met de deur in huis en wist te melden, dat ambassadeur J.H. van Roijen op het ministerie van Buitenlandse Zaken heftig schriftelijk had geprotesteerd, dat de K.L.M. mij vrije tickets had gegeven. (Eveneens werkte hier de lange arm van Pa Westerman mee en ander typisch Hollands geroddel.) Daarop was generaal Aler op het ministerie ontboden om de zaak van mijn tickets te bespreken. Deze had zich echter van de domme gehouden en gezegd van niets te weten. Vervolgens werd Konijnenburg op het matje geroepen, die natuurlijk onmiddellijk had begrepen hoe de affaire in elkaar zat. Resultaat, aldus Konijn: ‘Het amuseerde me allemaal in hoge mate.’ Zoals ik Van Blankenstein had voorgesteld om in Kopenhagen volgende maand met Sukarno te gaan spreken (die er veel voor voelde), deed ik Konijn hetzelfde voorstel. Verder vertelde Van Konijnenburg, dat de groep-Rijkens met vereende krachten aan het uitknobbelen was welke vriendelijke gestes Indonesië jegens Nederland zou kunnen maken. (Die veronderstelling maakte me steeds woedend: waarom niet eens nagedacht hoe Nederland openingen jegens Djakarta | |
[pagina 300]
| |
zou kunnen initiëren?) Hij wist te melden, dat het Indonesische kabinet had besloten de K.L.M. toch maar weer tegemoet te komen. Bij het wegvallen van de K.L.M.-activiteiten ten behoeve van de Garuda Indonesian Airways waren 35 Amerikanen in dienst genomen voor het servicen van de Lockheed-Elektratoestellen. Die 35 Amerikanen kostten evenveel als 300 Nederlanders. In de late middag ontmoette ik andermaal de voorzitter van de zogenaamde Ondernemersraad voor Indonesië, de heer Van Oldenborgh. Voor de Arrondissementsrechtbank in Bremen zou worden uitgevochten of Indonesië het recht had de tabakshandel naar West-Duitsland te verleggen. Zairin Zain, de Indonesische ambassadeur in Bonn, afgestudeerd in Leiden en opgeleid door Van Roijen, speelde het spel samen met Freiherr von Mirbach, de Westduitse ambassadeur in Djakarta. Ik legde Van Oldenborgh uit hoe Zain tegenover de affaire stond. Het antwoord luidde: ‘We voelen ons door Indonesië bestolen. We voeren dit proces niet voor ons plezier. Ons werd ten onrechte iets ontnomen. De exportcijfers van Indonesië tonen voldoende aan, hoe ze eraan toe zijn. Ik heb waarachtig geen leedvermaak. Indonesië is zelf door die actie tegen ons tien jaar achterop geraakt.’ Logeerde bij Martin Portier. Ik vroeg hem: ‘Ben ik eigenlijk nog steeds je beste vriend?’ ‘Je lijkt wel op de apostelen, die nà drie jaren met Jezus te zijn meegelopen hem vragen, bent U onze Heer?’ | |
11 april 1959Emile van Konijnenburg was van mening dat De Telegraaf langzamerhand wellicht rijp was om overtuigd te worden, dat er geen brood meer zat in het pro-Nieuw-Guineastandpunt. Ik belde dus vanmorgen de heer Brandt van De Telegraaf, met wie ik in 1955-1956 in contact had gestaan. ‘Ik heb niet de minste interesse in wat u hebt te vertellen. Verkoopt u de informaties maar aan Vrij Nederland!’ riep hij me toe. Ontmoette de heer Koets van Het ParoolGa naar voetnoot151.. ‘Nadat de gevangene Schmidt door Indonesië was vrijgelaten, schreef ik een hoofdartikeltje, dat ik het van de procureur-generaal Suprato van het Hoge Gerechtshof een moedige daad vond. Maar één week later werd Suprato ontslagen. Dat is geen regeren. Dat is een regering, die onder druk staat van het volk op straat. Met | |
[pagina 301]
| |
een dergelijke regering zijn geen afspraken te maken. In de kringen van mijn eigen partij, de P.v.d.A., zijn ze nu helemaal overtuigd, dat we Nieuw-Guinea alleen nog maar kunnen internationaliseren,’ aldus Koets. Bij vertrek zei hij nog: ‘Doe mijn persoonlijke groeten aan Subandrio.’ Sprak met Piet van BelGa naar voetnoot152. in zijn speelgoedwinkel. ‘Wanneer je straks in Ankara de oude heer zou omhelzen, dan is de hele rombonganGa naar voetnoot153. een paar dagen aardig tegen je, omdat ze toch weten, dat ze je weer gauw kwijt zullen zijn. Ik herinner me, dat toen jij naar Indonesië kwam in 1956 Willem LatumetenGa naar voetnoot154. tegen me zei: “Nu zul je de enige andere Nederlander zien, die net zo'n idioot is als jij.” Want Wim, ze vinden ons stapelgek, dat we ons uit vriendschap voor Indonesië inzetten.’ Ik antwoordde: ‘Ja en uit persoonlijke vriendschap voor Sukarno, want ik begrijp en deel zijn uitgangspunten en heb vertrouwen in zijn leiderschap.’ ‘Ik begin me af te vragen,’ aldus Piet, ‘of de oude heer de zaak nog wel aan kan of in de hand heeft.’ Ik zei, dat ik die zorgen deelde, maar me tevens afvroeg of ik niet was beïnvloed door alle negatieve publiciteit in het buitenland. Daarom dus wilde ik Sukarno ook snel weer ontmoeten. Met de heer A.K. Parée afgesproken, dat ik lid zal worden van de Nederlandse Federatie van Journalisten. Hij zat zelf in het bestuur en meende, dat dit mij tenminste enige bescherming tegen de wandaden van de overheid zou bieden. Vanavond hoorde ik Ella Fitzgerald in het Concertgebouw in ‘Bewitched, bothered and bewildered’, een favoriete song van Albert Hilverdink. | |
12 april 1959Schreef een pittig briefje aan ambassadeur Van Roijen dat ik zijn démarche in verband met de K.L.M.-biljetten en het betrekken van generaal Aler bij de affaire, niet namGa naar voetnoot155.. Ook telefoneerde ik met Van Blankenstein om Van Roijens nieuwste stunt over te brengen. Hij waarschuwde me, dat hoofdredacteur Stempels van de N.R.C. ‘laaiend’ was, dat ik de N.R.C. in mijn rede in Tennessee had genoemd. Ik belde hem. ‘Feitelijk is het wel juist, dat u voor ons hebt gewerkt,’ zei Stempels, ‘maar het was op zijn zachtst gezegd bijzonder | |
[pagina 302]
| |
onaangenaam voor ons.’ Ik probeerde hem uit te horen welke druk Luns, Van Roijen of B.Z. op hem uitoefende inzake mijn activiteiten. Stempels: ‘Ik ben heus niet bang voor de regering: de regering zou wel eens last met mij kunnen krijgen.’ Overigens was Stempels er vóór indien ik Van Blankenstein in Kopenhagen bij Sukarno zou binnen brengen. | |
15 april 1959De journalist Leo Hanekroot beklaagde zich er tegenover mij over, dat hij alléén nog in het Financieel Dagblad over Indonesië kon schrijven. Zijn vorig jaar verschenen brochure, gericht tegen ‘de irrationele argumenten van Luns’, had hem de das om gedaan. Er kwam terwijl we spraken telefoon binnen, dat Eduard van Beinum was overleden. Hij moest toen weg. In Den Haag had ik een boeiend gesprek met mr. dr. C. Smit. Prof. Schermerhorn had reeds vier jaren geleden zijn dagboek over Linggadjati willen uitgeven, maar prof. Röling had hier toen tegen geadviseerd, omdat de oud-premier volgens diens redenatie geen memoires tijdens zijn leven kon publiceren. Tenslotte was hij een regeringspersoon geweest. Smit vertelde verder, dat hij had weggelaten, dat de heren Beel en Jonkman in mei 1947 in Djakarta arriveerden met een ontslagbrief voor de landvoogd, dr. Van Mook. Zij kwamen echter dermate onder de indruk van diens onmisbaarheid, dat de ontslagbrief tenslotte niet aan Van Mook werd overhandigd. De heer Smit benadrukte, dat hij vooral in zijn Schermerhornboek had willen doen uitkomen hoe het buitenlandse beleid, dus bijvoorbeeld ten aanzien van Indonesië, leed onder de druk van de binnenlandse politiek. Toen hij ontdekte, dat ik Louis Fischer, de Amerikaanse schrijver, kende, vroeg hij om Fischer namens hem vooral te vragen of naar zijn mening professor Schermerhorn tègen de politionele actie was geweest, ‘want volgens Fischer zou Van Mook hèm hebben gezegd, dat Schermerhorn wel degelijk met de politionele acties akkoord was gegaan’. Met Emile van Konijnenburg gebruikte ik de lunch op het terras van Hotel de Wittebrug. Zelfs hem zie ik nu met andere ogen. Tot dusverre had ik als vanzelfsprekend aangenomen, dat ik hem kon vertrouwen. Maar, zoals ik hem nu ken, is dit niet noodzakelijkerwijs het geval. Hij zei bijvoorbeeld, dat generaal Aler na diens bezoek aan het ministerie van Buitenlandse Zaken geen verdere stappen had ondernomen hoe ik aan mijn tickets kwam. (Ik kreeg immers reductie-biljetten, omdat Frieda K.L.M.-stewardess was?) Ik wist dat hij | |
[pagina 303]
| |
onwaarheid sprak, want er was vrijwel onmiddellijk bij de K.L.M.-directeur in New York, de heer Koeleman, een urgentie-telegram binnengekomen om inlichtingen. Opnieuw een ontmoeting met ir. Hein Vos van de Partij van de Arbeid. ‘Onze partij streeft naar een opener houding,’ zei hij, ‘dit moet u Sukarno in Kopenhagen niet verhelen. Met de motie-Burger proberen wij Nieuw-Guinea te internationaliseren. Dit moet de President weten. De partij kàn op dit moment niet doorzetten. De meerderheid verzet zich nog steeds tegen overdracht aan Indonesië. Dit begrip groeit wel in K.V.P.-kringen, maar ook in die partij zal men hooguit tot internationalisering over willen gaan. Veel hangt van Indonesië zelf af. Vanmiddag hoorde ik weer een bericht over de radio over vermoorde vakantiegangers nabij Bandung. Ik meen het, wanneer ik u uit de grond van mijn hart zeg - en brengt u dit over aan Sukarno - dat het afwezig zijn van rechtszekerheid in Indonesië thans een werkelijke oplossing volkomen onmogelijk maakt. De Indonesische regering heeft het bestuursapparaat niet in de hand. Er wordt niet zichtbaar geregeerd en dit is voor een land als Nederland onaanvaardbaar.’ Vos benadrukte: ‘Wereldpolitiek behoort vóór nationale politiek te gaan. In de politiek gelden de credo's: 1) houd een rechte lijn in het denken en blijf wakker op je eigen niveau; 2) wacht op het juiste moment.’ In Rotterdam sprak ik met mr. P. Sanders, de voormalige secretaris-generaal van de Commissie-Generaal voor Nederlands-Indië. ‘Mijn buren aan de overkant noemen me vanwege Linggadjati nog altijd een landverrader,’ zei hij meesmuilend. Ik opperde, dat een vooraanstaande P.v.d.A. er met Sukarno in Kopenhagen zou gaan spreken. Hij noemde de namen van de heren Patijn en Samkalden. Hij voegde me toe: ‘U doet als het bedrijfsleven, u gaat dwars door de politiek heen.’ Sanders wist eveneens te melden, dat hoofdredacteur J.J.F. Stokvis van De Telegraaf tegen een zijner amices had gezegd: ‘Zouden wij Indonesië dan toch verkeerd hebben behandeld?’ Tijdens een bezoek aan burgemeester De Loor van Delft telefoneerde deze met oud-premier Schermerhorn om een afspraak voor mij te maken. ‘Je bedoelt, die knaap, die indertijd in Djakarta...?’ vroeg de oud-premier. ‘Inderdaad,’ antwoordde De Loor. Schermerhorn weigerde. ‘Ik rijd straks met hem naar Den Haag,’ zei de burgemeester, ‘en dan zal ik hem nog wel eens over u spreken.’ Er ging niets boven naar waarheid geïnformeerde socialistische premiers, als Drees en Schermerhorn. | |
[pagina 304]
| |
Intussen vertelde Henk Hofland bezoek te hebben gekregen van de B.V.D. om hem te waarschuwen voor betrekkingen met de eerste secretaris van de Sovjet-ambassade in Den Haag. Henk gaf een meesterlijke beschrijving over de man in kwestie en hoe hij zijn missie had aangepakt. De waarschuwing luidde, dat de ambassade hem, Hofland, voor spionage zou gaan gebruiken. Paul van 't Veer deelde me mee, dat zijn hoofdredacteur, de heer Voskuil mij niet wilde ontvangen, want er was een brief van de Nederlandse ambassade in Washington bij hem binnen gekomen - Van Roijen dus wéér - dat ik mij in de V.S. uitgaf als correspondent voor het Vrije Volk. Ik was razend. In de trein zag ik het kamerlid Scheps, die in de eerste klas een broodje en een banaan zat te eten. ‘Ik ben zeer anti-Amerikaans geworden. Denkt u dat ik onze jongens op Nieuw-Guinea wil zien sneuvelen tegen Amerikaanse wapens, die aan Indonesië werden geleverd?’ Hij sprak over ‘de rechteloze bende in Indonesië’ en wilde met ‘landverrader’ Sukarno nooit iets te maken hebben. Toen ik hem even later voorstelde, in Kopenhagen met Sukarno te gaan spreken, zei hij doodgemoedereerd daar wel iets voor te voelen. Hij zou er met Hein Vos over spreken. | |
18 april 1959Bonn, Hotel Bergischer Hof Bezocht ambassadeur Zairin Zain in Königswinter. De Indonesische ambassade is prachtig gelegen aan de voet van de Drachenfels met uitzicht op de Rijn en Bad Godesberg. Hij zei de plek zelf te hebben uitgekozen. Hij liet me even wachten en excuseerde zich. Hij had gerust want hij lijdt aan suikerziekte en angina pectoris. Ik had veel kranten meegebracht. Hij informeerde meteen naar de achtergronden van de kabinetsformatie, wist dat de heer Blaisse zich als candidaat minister voor B.Z. had teruggetrokken. ‘Jullie Telegraaf heeft mij de afgelopen weken al twee maal tot aanstaande minister van B.Z. gebombardeerd,’ aldus Zain. ‘Mijnheer Lulofs schrijft maar raak. Het is duidelijk, dat Den Haag mij hier weg wil hebben, want al ben ik dan misschien niet van een school voor carrièrediplomaten, ik ben hier actief en werk hard voor Indonesische belangen. Moet u zich voorstellen, toen mijn Nederlandse collega, de heer Van Vredenburgh, mij als nieuwe ambassadeur | |
[pagina 305]
| |
een beleefdheidsbezoek kwam brengen, sprak hij allereerst in het Duits met mij. Ik heb gezegd: “U kunt gerust Nederlands spreken.” Meestal duurt zo'n bezoekje een kwartier. Hij bleef toch een uurtje.’ Hij vertelde, dat de heren Zeeman (Nederlandse Handels MaatschappijGa naar voetnoot156., Van Oldenborgh en De JongeGa naar voetnoot157. bij hem in Bonn waren komen spreken om Indonesië er toe te bewegen de nationalisaties van de cultures en bedrijven terug te draaien tot tijdelijke overnames. Zain was direct naar Djakarta gegaan en had om te beginnen gepleit om de tabak, thee en palmolie blijvend via Nederland te laten lopen. ‘Toen wij daarop een eerste partij ter waarde van 80 miljoen inderdaad weer via Nederland lieten gaan, werd prompt dit bedrag ingehouden en niet aan ons getransfereerd. U begrijpt, dat met dergelijk methodes ik zelf kans liep moeilijkheden in Djakarta te krijgen. Op het ogenblik smoezen uw zakenlieden in Bremen over een schikking in der minne, maar dan zullen ze toch eerst die 80 miljoen moeten transfereren. Hollanders schijnen er eigenlijk nog altijd vanuit te gaan, dat het een eer is wanneer ze met je willen praten.Ga naar voetnoot158.’ Hij nodigde me uit voor een voortreffelijke rijsttafel. Mijn verwondering over zijn gastvrijheid opmerkende zei hij: ‘U bent hier op Indonesisch grondgebied. U bent hier niet in Holland, waar ze je tegen etenstijd wegsturen. Trekt u uw jasje maar uit.’ We spraken over de Nederlandse politiek. Ik noemde Van Blankenstein, Samkalden, Vos, Sanders. ‘Aan de P.v.d.A. hebben we helemaal niets,’ zei de ambassadeur. ‘Ze denken nog altijd in Den Haag, dat de nationalisaties van 1957 door de regering van te voren waren beraamd, maar dat is niet zo. Die zaak is gewoon uit de hand gelopen bij ons. Trouwens, toen minister Subandrio in de U.N.O. sprak over maatregelen ‘short of war’ tegen Nederland heb ik direct tegen hem gezegd, ‘we mogen de financieel-economische kant der dingen niet uit het oog verliezen! Bovendien, door de snelle reactie van generaal Nasution, die zei: “Wanneer we nu weer vrouwen en kinderen gaan pesten, waar blijven we dan?” heeft de regering in 1957 erger voorkomen.’ Tegen 20:30 reed de Mercedes van de ambassadeur voor de | |
[pagina 306]
| |
trap van de ambassade, Zain zette me zelf af bij het bootje naar Bad Godesberg. | |
19 april 1959Stapte in Frankfurt uit om Albert Hilverdink te ontmoeten, die daar bij een Duitse vriend verbleef. Deze vriend had nog een tweede permanente amice, een 22-jarige neger, militair in het Amerikaanse leger. Bertie vond de situatie maar matig en ergerde zich aan details, dat zijn vriend, wanneer hij een plaat van Da Falla opzette, vroeg ‘Is dat Chopin?’ Bertie danste in Parijs. Hij had bovendien de school voor schoonheidsspecialist aldaar afgelopen. ‘Ik kan tot mijn 40ste dansen en dan heb ik mijn diploma's als “beautician” om op terug te vallen,’ meende hij. In de avond nam ik afscheid. Ik was in tranen. Ik had nog naar een kerk uit gekeken om een kaars te kunnen branden. Ik kende Berties leven zo helemaal en vond het eenzaam en triest. Als Bhaskar. Als Erwin. Misschien als mezelf, want zijn tranen echt voor anderen of voor ons zelf? Ik zei tegen Bertie, dat ik altijd achter hem zou staan. Maar kan ik die woorden wel waar maken? | |
20 april 1959Rome, Excelsior Hotel Bij aankomst kreeg ik een lift van Alain Vidal-Naquet, de privé-secretaris van de Franse ambassadeur, Gaston Palewski.Ga naar voetnoot159. Ik bleef de eerste nacht bij hem in zijn penthouse aan de Tiber. Hij kende Alfonso Matthis en Paolo Bennicelli. Deze laatste bleek last van polio te hebben gekregen en kon zelfs één arm niet meer gebruiken. Vandaag bezochten we monseigneur Hemmick. Hij ontving ons hartelijk, als altijd. Hij was weer vol herinneringen. Koning Frederik van Denemarken had hem weer bezocht en hij verhaalde hoe hij Tyrone Power voor de derde maal in de echt had verbonden. Zijn appartement kostte nu 25.000 lire in de maand en hij verwachtte in 1960 een verdere verhoging. Monseigneur Hemmick vertelde, hoe een vriend van hem sex had met een jongen van een Amerikaans oorlogsschip, toen de deur van de auto werd opengemaakt en een politieman hem betrapte. Later had de agent de Amerikaan in dezelfde auto sexueel gebruikt en ze hadden de man samen voor het plaatselijke politiebureau afgezet. ‘Het is niet zo eenvoudig om in | |
[pagina 307]
| |
Italië een werkelijke homosexueel te vinden, maar bijna alle mannen zijn bi-sexueel,’ zei monseigneur Hemmick. Even later kwam een 22-jarige jongen binnen, die ik zeer aantrekkelijk vond. De monseigneur zou hem een betrekking bezorgen. Ik wilde W.F.L. graaf van Bylandt, de ambassadeur bezoeken, maar hij bevond zich op zijn buiten nabij Florence. Wel had ik een lang gesprek met de Indonesische ambassadeur dr. Abu HanifahGa naar voetnoot160. Van Bylandt had hem bezocht, maar bij het binnen komen gezegd: ‘Laten we maar niet over de situatie spreken, want bij jullie en bij ons spelen de politieke partijen een belangrijke rol, waar jij en ik niets aan kunnen veranderen. Ik had het ook liever anders gezien.’ Hanifah had nog geen tegenbezoek aan Van Bylandt gebracht. Sukarno had hem gevraagd naar Rome te gaan om de blunder van zijn voorganger Mohammed RasjidGa naar voetnoot161. weg te werken. Hanifah: ‘Willem Drees was een teleurgesteld man nadat de Unie tussen Nederland en Indonesië werd verbroken. Ik heb er toen eens een gesprek over gehad met koningin Juliana, toen ik in Den Haag was als hoofd van een goodwill-missie. Ik heb zelfs eens een halve dag met Luns gesproken. We zaten in een restaurant in Zandvoort. Ik noem hem ‘my most loyal enemy’. Luns zei: ‘De rechtervleugel van de K.V.P. is gewoon krachtiger en ik kan dus niet met jullie spreken en onderhandelen. Twee jaar geleden heerste er in Indonesië nog altijd een sfeer van “het moet toch wel eens weer goed komen met de Hollanders”. Maar die gedachte leeft nu niet meer, althans niet in de oorspronkelijke betekenis ervan. Ik heb tegen Schurmann in de U.N.O. gezegd: “Nederland heeft nergens in de wereld een band en goodwill als in Indonesië, waar tien percent van de bevolking nog Nederlands spreekt, maar wanneer jullie er bij ons worden uitgeschopt worden jullie een derderangs-mogendheid.” Ik verbaasde me er zelf over, dat Schmidt geruisloos uit het land werd gezet en dacht, dan is de stemming jegens Nederland blijkbaar toch verbeterd. Maar toen Schmidt na terugkomst zijn mond niet hield en allerlei verklaringen ging uitgeven, toen werd het in Djakarta weer moeilijker om iets goeds van Hollanders te zeggen.’ Hij vervolgde: ‘Ik heb geweigerd om in 1955 in Genève met Luns te gaan onderhandelen. Ik was ervan overtuigd, dat Den Haag geen echte overeenstemming wilde bereiken. Maar | |
[pagina 308]
| |
Mohammed Roem en Anak Agung Gde Agung, die dus voormalige voorstanders van een federaal Indonesië waren, hadden nog altijd het grootste vertrouwen in hun Hollandse vrienden en zij incasseerden een fataal echec. Daarom was Sukarno dus ook geladen jegens hen. Zij liggen er nu op KEMLUGa naar voetnoot162. danook helemaal uit.’ Ik dacht aan dr. Suwandi's opmerking: ‘Het is niet fair om Anak Agung Gde Agung op te laten draaien voor de kloterigheid van de Nederlanders.’ Hanifah: ‘Misschien zijn Hollanders aan de ene kant wel een beetje boers, maar zij hebben in ieder geval die Indonesiërs, die Holland en Hollanders niet kennen, niet de kans gegeven om in jullie hart te kijken. Ik ben tenslotte een republikein en niet een federalist, als Anak Agung en de anderen.’ Haalde Alain af bij het Palazzo Farnése, de Franse ambassade in Rome. Hij stelde me voor aan de militaire attaché, generaal Dorange, met wie ik over Irian-Barat sprak. Hij ritselde een complete lunch met vis, krab en rijst en andere heerlijkheden, die we in zijn flat gebruikten. In de avond dineerden we bij de Franse luchtmacht-attaché en madame Campana. Dorange was er met een jeugdige vriendin, die meedeelde een toilet te dragen van 250.000 lire, dus tien maanden appartementhuur voor monseigneur Hemmick. Twee obers en een meisje uit de Elzas serveerden de maaltijd. Generaal Dorange vertelde eens in de oorlog de Purple Heart van de Amerikanen te hebben gekregen. Maar een dag later was een Amerikaanse generaal het lintje weer komen ophalen, omdat die onderscheiding uitsluitend aan Amerikanen mag worden verstrekt. ‘Ik kreeg toen een mooie reiskoffer van ze cadeau, wat eigenlijk ook wel praktischer was,’ zei de generaal. Gisteren had hij uit Parijs een telegram ontvangen: woensdag arriveert generaal zo en zo op het vliegveld van Rome, wilt u een audiëntie bij de Paus regelen, want hij moet de volgende ochtend om 11:00 weer vertrekken.’ Hij had overigens geen flauw benul hoeveel inwoners Indonesië had. Zijn tafeldame, mevrouw Monterrat, echtgenote van de directeur van het Franse lyceum in Rome, dacht 3 miljoenGa naar voetnoot163.. Deze dame zei eveneens getroffen te zijn geweest bij een bezoek aan Amsterdam, dat de nostalgie van de koloniën hoogtij vierde en veel Nederlanders nog naar Indonesische restaurants gingen. | |
[pagina 309]
| |
21 april 1959Met Alain Vidal-Naquet bij monseigneur Hemmick gedineerd. Bij kaarslicht geanimeerd contact gehad. ‘Ik heb eigenlijk een hekel aan journalisten,’ zei de buitengewoon kamerheer van de Paus. ‘Als eerste Amerikaan benoemd in een hoge positie aan het Vaticaan, ben ik de Paus die dagen gaan bedanken. Bij die gelegenheid vroeg de heilige vader of Amerikaanse militairen en marinemensen hem aardig vonden, wanneer hij hen in audiëntie ontving. Je moest die dagen langzaam spreken bij de Paus, dus ik zei: ‘Yes-they-do-like-you very much.’ Een verslaggever van de Herald Tribune belde me de volgende dag en ik vertelde dit aan hem. Prompt verscheen een kop in de krant: ‘Paus vraagt zich af of G-I's hem aardig vinden.’ Willem, wanneer je ooit bij mijn leven een letter over me schrijft, zal ik je laten ‘excommunicatis vitandis’. Hij zei geen memoires te zullen schrijven: ‘Daarvoor ben ik niet belangrijk genoeg geweest.’ Nederland verloor de tabaksaffaire in Bremen. | |
22 april 1959Vertrek uit Rome. Alain zou me wegbrengen, maar eerst moest hij oud-president Vincent Auriol van Frankrijk uitgeleide doen en nadien zou koningin Elisabeth van België onverwachts om 15:00 een bezoek aan ambassadeur Palewski brengen. We lunchten nog samen in ‘The Colony’ waarna hij me zijn kamer in het Palazzo Farnèse liet zien, rijkelijk gedecoreerd met gobelins. Hij belde het personeel om de uniformen gereed te maken. Daarna liet hij de werkkamer van de ambassadeur zien en de salon, waar Elisabeth zou worden ontvangen. Hij toonde me een schilderij van drie blinde muzikanten waar hij van hield. Ook wees hij op een paneel met drie engeltjes, waarvan er één de penis van een ander zoende. Ik keek nog eens in Alains bruine ogen en begreep, dat ik op hem gesteld was geraakt. Pak Wiarto van de Indonesische ambassade had me gezegd: ‘Vidal-Naquet is belangrijk: hij heeft het vertrouwen van zijn ambassadeur.’ Alains vader is chirurg. Zijn moeder vond eens een brief, toen hij in de luchtmacht diende, van een collega militair, die zo gevoelig was geschreven, dat zij eerst dacht dat hij een maitresse had. Er was voor de zoveelste maal verwondering hoe snel je je aan iemand hecht en hoe het mogelijk is, dat je verdrietig bent, wanneer je een ander mens, die je slechts enkele dagen hebt gekend, weer moet verlaten. President Sukarno heeft in een rede van 20.000 woorden de 527 | |
[pagina 310]
| |
aanwezige leden van de Grondwetgevende Vergadering in Bandung geadviseerd, dat Indonesië diende terug te keren tot de Grondwet van 1945. De voorlopige grondwet moest worden opgeheven en er was ‘een dringende behoefte aan ingrijpende en revolutionaire herzieningen van het sociale- en staatssysteem. Democratie moest worden gekoppeld aan leiding.’ Daarmee bedoelde hij zijn ‘geleide democratie’-conceptie, die hij reeds sedert 1957 propageerdeGa naar voetnoot164.. Bernard Kalb constateerde in de New York Times, dat Sukarno's nieuwe systeem ‘would lead to increased power for the President and the military and would represent a blow to the political parties. He demanded also a reduction of the number of political parties and a curb on their powers.’ Ik kende de argumenten maar al te goed. De erfenis van het overgenomen Nederlandse systeem werkte gewoon niet in een ontwikkelingsland van deze omvang met alle problemen, voortvloeiend uit eeuwen lang door West-Europa gekolonialiseerd te zijn. Daarbij kwam dan ook nog de tragische uittocht in 1957 van de laatste tienduizenden deskundigen en mensen, die zich met ontwikkelingshulp bezig hielden als gevolg van het onzinnige conflict om Nieuw-Guinea. | |
23 april 1959 (dagboek)Ankara, ‘Turist Otel’ Na één dag te hebben doorgebracht in Istanbul, nam ik een vroege vlucht in een Vickers Viscount van ‘Türk Hava Yollari’ en was hier reeds om 09:00 in de ochtend. Haalde een perskaart, Basin Kartu, 229/59 en ontving op het ministerie van Buitenlandse Zaken de informatie over het bezoek van Sukarno. Op de Indonesische ambassade ontmoette ik de zaakgelastigde en de pers-attaché. Ik begreep, dat de voormalige diplomatieke vertegenwoordiger in Djakarta, de heer Hagenaar, nu Nederlands ambassadeur in Turkije was. Op weg naar het postkantoor werd ik subtiel gevolgd door twee Turkse sergeanten in uniform. Ze spraken me tenslotte aan en stelden voor naar een park te wandelen. Eén van beiden vond ik bijzonder aantrekkelijk: Zeki Pipanlar heette hij. Hij was voetballer. De ander had in Korea gevochten. We kwamen tenslotte op een terrasje terecht in een soort lunapark en dronken thee. Ze bleken anti-Nasser en anti-Arabieren in het algemeen. Er volgde een politieke discussie, waarbij ik het dus voor Nasser op nam. De straten waren versierd met banieren en vlaggen: ‘Selamat | |
[pagina 311]
| |
Datang Bungkarno.’ Het was een nationale feestdag en iedereen was op straat, vooral veel militairen. Onbegrijpelijk om in het hart van Ankara modderpaden te vinden en krottenwijken. De militairen zien er trouwens in het algemeen onverzorgd uit, gekleed in hobbezakken, wat nauwelijks uniformen zijn te noemen. Istanbul maakt meer de indruk van een moderne wereldstad. | |
24 april 1959President Sukarno arriveerde precies om 10:00, geëscorteerd door toestellen van de Turkse Luchtmacht op de Esenboga luchthaven. Hij werd verwelkomd door President Celâl Bayar, premier Adnan Menderes en minister van Buitenlandse Zaken Fatin Rüstü Zorlu, evenals een dijk hoogwaardigheidsbekleders. Er werden 21 saluutschoten afgevuurd. Ik fotografeerde de gebeurtenis compleet. De Indonesiërs hadden opnieuw een DC-6 van PANAM gechartered. Ik reed in de stoet mee in een taxi, een oude Chevrolet, gereden door een man, die zijn zoontje bij zich had. Om 15:00 was ik aanwezig toen President Sukarno een rede uitsprak voor het Turkse parlement. ‘Waarom ben ik naar Turkije gekomen?’ aldus het Indonesische staatshoofd. ‘Het antwoord is eenvoudig: om onze banden te versterken. Kolonialisme is de filosofie van isolationisme, van eenzaamheid. Maar het getij keerde zich ten onzen gunste. Door gemeenschappelijke inspanningen hebben we het kolonialisme verslagen. De revolutie, indien God het toestaat, zal voortgaan tot we ons doel hebben bereikt. Een revolutie leidt een eigen leven.’ Daarop sprak Sukarno over zijn ‘brainchild’, de Conferentie van Bandung in 1955, ‘waar 29 landen waren vertegenwoordigd, die samen 1.600.000.000 mensen vertegenwoordigden. Daar hebben we een “blueprint” voor de vrede opgesteld. Azië en Afrika behoren niet opnieuw betrokken te worden bij oorlogen. Ik besef, dat u en wij onze veiligheid op verschillende wijzen proberen te garanderen.Ga naar voetnoot165. Maar Bandung blijft een positieve benadering in het belang van alle mensen.’ Hij roerde de kwestie Irian-Barat aan zei: ‘De dag zal komen dat Irian bij ons land zal worden gevoegd en onder ons gezag zal worden gebracht. We kunnen begrip opbrengen voor de nostalgie van het verleden, maar voor ons was het kolonialisme een nachtmerrie. We hebben een gat geblazen in en door de muren van de gevangenis van kolonialisme.’ | |
[pagina 312]
| |
Sukarno beschreef de buitenlandse politiek van Indonesië als actief en onafhankelijk. ‘Het lijkt soms of de mens zich behagelijk voelt om gevaarlijk te leven, zoals via de koude oorlog en het nastreven van imperialisme. We zijn hier niet bij betrokken. Wij weigeren hier bij betrokken te raken. Wij zullen geen deel uit maken van blokvorming in deze wereld. Wij begrijpen wat Turkije in dit opzicht doet, maar uw buitenlandse zaken zijn uw zaak. Ik wil alleen proberen u duidelijk te maken, wat wij in Indonesië verstaan onder actief neutralisme. We zullen niet neutraal blijven wanneer het om de vrede in de wereld gaat. Daarom nemen we ook actief deel aan de beraadslagingen in de Verenigde Naties. We zullen ieder vraagstuk op zijn verdiensten afwegen, waarbij we het niet à priori eens zullen zijn met onze vrienden. We zijn geen machtige grote mogendheid, en we kunnen slechts weinig bijdragen in de militaire sector, maar we kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de mensheid in haar geheel. Het eindoordeel van de geschiedenis staat aan onze kant. De breuken tussen oost en west moeten worden overbrugd en geheeld worden. Ik weet het: co-existentie is een twijfelachtig woord. Laten we het liever samenleven noemen als de erkenning van het onvermijdelijke. Wij zijn er van overtuigd dat samen-gaan mogelijk is, daarom ook stellen wij ons op als makelaar tussen de machtsblokken. Dat een deel van ons land nog als een kolonie wordt beschouwd (Nieuw-Guinea) is een soort infectie. Wanneer landen met elkaar overhoop liggen zullen er problemen ontstaan, niet alléén in Europa maar in de hele wereld. Een natie is een eenheid. Eenheid behoort te worden bestendigd. Dat is een basisfeit van het internationale leven. Naties zijn de bouwstenen van de gemeenschap van mensen. Een natie is een organische eenheid, welke haar eigen leven leidt. Ik zeg u dit met de kennis en het gezag van fungerend President van de Republiek Indonesië.’ Na afloop van de redevoering kwam de Ambonese aide-de-camps van Sukarno, majoor D. Nanlohy, naar me toe. Ik kende hem uit 1957. ‘U bent dus hier,’ zei hij. ‘U weet het, ik heb de pest aan de Nederlanders, maar als u mijn vriend wilt zijn, okay.’ Hij vervolgde: ‘Heeft u gehoord hoe we de opstandelingen hebben gebeukt?’ Ik reed met hem mee naar het Ankara Palaz Hotel waar hij een kamer deelde met een ambassadeur. ‘We hebben Pope toch maar neergeschoten in zijn pikzwart geschilderde C.I.A.-bommenwerper. Twaalf maal werd Ambon op die wijze gebombardeerd.’ Ik overhandigde hem de vijf boeken, die Emile van Konijnen- | |
[pagina 313]
| |
burg voor Sukarno had meegegeven. ‘Terdege ter discussie’ van drs. C. van der Straaten, dr. R. Roolvink, S. Franken, ir. P. Telder en prof. dr. J. Verkuyl, ‘Nieuw Guinea: wereldprobleem’ van prof. mr. B.V.A. Röling, ‘Het Nieuw-Guinea vraagstuk’ van dr. J. van Baal, ‘Het Akkoord van Linggadjati’ van mr. dr. C. Smit en ‘Memoires’ van de oud-gouverneur van Surakarta, M.B. van der Jagt. | |
25 april 1959Zat om 09:00 in de hal van de villa te wachten, waar Sukarno logeerde. Een Turkse functionaris wist te melden, dat Sukarno in hetzelfde bed had geslapen als Prins Bernhard, toen hij hier was. De paleisfotograaf, mijn vriend Rochman, kwam me na een poosje vertellen dat Bungkarno in een slechte stemming was en dat ik beter kon vertrekken om hem op een ander tijdstip te ontmoeten. De nieuwe directeur van het presidentiële kabinet, de heer Tamzil, zou Rochman voor zijn interventie een reprimande geven. Om 10:30 woonde ik in het Hippodrome een militaire parade bij. De climax, waar ik op had gewacht kwam na 13:00 tijdens een receptie in het Ankara Palas Hotel. Gastheer was premier Menderes. Ik arriveerde ongeveer tegelijkertijd met de heer Hagenaar, die de nationale vlag op zijn auto voerde. Al gauw raakte ik in de balzaal, waar de receptie werd gehouden, in gesprek met de Sovjet-ambassadeur, de heer Rijov. Jay Waltz van de New York Times voegde zich bij ons. Sukarno, premier Menderes, President Bayar and dr. Subandrio zaten in een salon terzijde en van tijd tot tijd werden mensen aan de Indonesische president voorgesteld. Plotseling stond majoor Nanlohy voor me met de mededeling: ‘De oude heer wil je spreken.’ Het was voor mij een belevenis om na twee jaar mijn vriend terug te zien. Bungkarno stelde me voor aan de beide Turkse heren. ‘U weet niet, hoe blij ik ben u te zien,’ zei ik en vertelde, dat Frieda van mening was dat ik meer van hem hield dan van haar. De President vroeg hoe het met haar ging en bevestigde, dat hij mijn brieven steeds had ontvangen. Uit het gesprek kwam het plan voort om met Frieda in Kopenhagen een tweede ontmoeting te hebben. Ik wilde me verder niet opdringen en verliet buigend de salon. Intussen had zich in de V.S. een lynchpartij van een 23-jarige neger, Mark Parker voorgedaan, die op beschuldiging van ver- | |
[pagina 314]
| |
krachting van een 24-jarige blanke vrouw door negen blanken uit een gevangenis in Poplarville, Mississippi, was gehaald en vervolgens gelynched. De reportage over deze zaak van de United PressGa naar voetnoot166. was hartverscheurend om te lezen. In 1892 werden in de V.S. nog 162 zwarten en 69 blanken gelynched. In 1937 nog acht, in 1950 twee. President Eisenhower zond een telegram naar gouverneur J.P. Coleman en de F.B.I. werd ingeschakeld. Parker bleef onvindbaar. Hij werd dood geknuppeld. | |
26 april 1959 (dagboek)Istanbul Sukarno verbleef in het Topkapi-paleis. Fotograaf Rochman had me reeds gezegd, dat dr. Subandrio me zocht. Even later wenkte de minister. We maakten samen een wandeling, waar majoor Nanlohy zich even later bij aansloot. Ik stelde voor om enkele vooraanstaande P.v.d.A.-politici mee naar Kopenhagen te nemen, indien Subandrio bereid was met de heren te spreken. Hij wees dit plan onmiddellijk van de hand. ‘De toestand, ook thuis in Indonesië is zodanig, dat ik onmogelijk dergelijke gesprekken zou kunnen voeren. Het zou toch uitlekken. Ik zou alléén met vertegenwoordigers van de nieuwe Nederlandse regering kunnen spreken.’ Ik stelde daarop dr. M. van Blankenstein voor als gesprekspartner in Kopenhagen. ‘Met journalisten kan ik altijd spreken,’ antwoordde de minister. Nanlohy probeerde nog roet in het eten te gooien door er op te wijzen dat Van Blankenstein een P.v.d.A.-journalist was en dus eveneens in de oppositie zat. Ik verliet het paleis in een sombere stemming. Ook al waren velen uit de presidentiële omgeving als vroeger aardig en hartelijk geweest, anderen hadden niet onder stoelen of banken gestoken, dat men mij als Nederlander liever niet in hun gezelschap duldde. 's Middags zat ik op het terras van het Hilton-Hotel en had een cabin (C-6) aan het strand genomen om in te overnachten. In gemoede vroeg ik me af of ik me eigenlijk nog langer met Indonesië en Nieuw-Guinea bezig moest houden. Schreef brieven aan Bungkarno en Nanlohy en gaf ze aan een oude vriend, generaal Suhardjo Hardjowardojo, chef van het militaire huis van de President. Ik seinde Frieda dat ik terug kwam. Zij zou eveneens naar Amsterdam komen. In de wereld was van alles gebeurd. In Time las ik dat twee | |
[pagina 315]
| |
homosexuele gevangenen, Jerry Myles (44) en Lee Smart (19), een oproer hadden ontketend in de gevangenis van Deer Lodge, Montana en vervolgens zelfmoord hadden gepleegd. Ik probeerde me in te denken, wat er in de hoofden van die kerels was gevaren. John Foster Dulles, ernstig aan kanker lijdend, werd opgevolgd door Christian Herter. Vice-president Richard Nixon zou nog meer reizen dan voorheen gaan maken en in juli de Amerikaanse tentoonstelling in Moskou openen. In 1959 gold nog steeds een onwrikbaar Amerikaans standpunt, dat internationale betrekkingen dienden te zijn gegrondvest op Internationaal Recht. Nixon sprak voor de American Academy of Political and Social Science. Hij citeerde Senator Robert Taft: ‘I do not see how we can hope to secure permanent peace in the world except by establishing law between nations and equal justice under the law.’ Nixon pleitte bovendien voor versterking van het Internationale Gerechtshof in Den Haag.Ga naar voetnoot167. | |
[pagina 316]
| |
dr. Paul Rijkens. Ik besprak met hem de reis naar Ankara en somde mijn indrukken op, dat er momenteel geen land te bezeilen was met Indonesië. Hij zag de situatie als even hopeloos. Frieda had in het toestel naast Harison Salisbury van de New York Times gezeten, die op weg was naar Moskou voor een bezoek van drie maanden. Ik liet hem prompt omroepen. We spraken enige tijd samen. Er was veel post. Dr. F.A. de Graaf bedankte namens Prins Bernhard voor toezending van de tekst van mijn rede in Tennessee. Kamerlid J.H. Scheps schreef, dat indien hem daartoe een verzoek zou bereiken - om in Kopenhagen met Indonesië te spreken - hij dit niet zou afwijzen. Maar Subandrio had deze mogelijkheid dus afgesneden. Hoofdredacteur K. Voskuil schreef, dat ik me bij de Nederlandse autoriteiten in New-York zou hebben aangemeld als medewerker van Het Vrije Volk, evenals bij de Nederlandse ambassade te Washington. Van Roijen was dus weer op het oorlogspad: het verhaal was gelogen. Hoe dergelijke ‘racontars’ iedere keer weer in circulatie kwamen, mocht de hemel weten. Er waren nog meer bedankjes voor de Tennessee-speech, van Hugh S. Cumming, voormalig Amerikaans ambassadeur in Indonesië en thans Directeur van Intelligence and Research van het State Department (hij schreef de rede te hebben doorgezonden aan ambassadeur Howard P. Jones in Djakarta), van J. Graham Parsons, Deputy Assistant Secretary of State for Far Eastern Affairs in Washington, van William H. Stringer, Chief Christian Science Bureau in Washington, en vele anderen. Bernard Person, die van alles wat me in de V.S. sedert 1957 was overkomen nauwkeurig op de hoogte was, schreef me o.a. d.d. 18 april: ‘Dat dr. Van Roijen oorlog tegen je voert, kan je moeilijk verbazen, nadat je hem hebt geschreven, dat hij rijk en dom is!’ Hij zou Van Roijen die week in Washington spreken, ‘en ik zal niet verzuimen hem je groeten te geven’. | |
30 april 1959Zeist We logeerden bij mijn grootmoeder Poslavsky. We zouden mejuffrouw Buringh Boekhoudt mislopen, want zij schreef ons, dat zij voor één maand naar Florence was afgereisd. Ik had Henk Hofland geïnteresseerd om met me mee te gaan naar Kopenhagen. Hij had als altijd een zetje nodig. Ik belde Van Konijnenburg om druk uit te oefenen op de heer Meijer van het Algemeen Handelsblad om Henk te laten gaan. Henk zelf had reeds met Meijer, Van Galen en Besnard over zijn reis | |
[pagina 317]
| |
gesproken, maar noemde het gesprek over een bezoek aan Sukarno en Subandrio, zoals dat door de Handelsbladtop was gevoerd ‘belachelijk’. Intussen telefoneerde Van Konijnenburg inderdaad met Meijer, die zei van mening te zijn, dat het beter was, dat Van Konijnenburg Hofland bij de Indonesiërs zou introduceren, ‘want Oltmans heeft ons indertijd scherp becritiseerd’. Het einde van het lied was, dat Hofland helemaal niet ging. Het typisch Hollandse geklier van de boys onder elkaar kon niet op. Dr. P.J. Koets, hoofdredacteur van Het Parool, zond mijn stuk over Sukarno terug en schreef: ‘Ik heb het weliswaar met belangstelling gelezen, maar acht het toch voor publicatie in onze krant ongeschikt. Het is om te beginnen naar verhouding veel en veel te lang.Ga naar voetnoot170. Zo belangrijk is wat President Sukarno te zeggen heeft voor een Nederlands publiek nu ook weer niet. Deze grammofoonplaat is al zo vaak afgedraaid. Veel belangrijker is voor ons de reactie van Turkse zijde en daarover geeft u wel iets maar niet zo bijzonder veel.’ Koets, dit stond voor mij vast, was een kletsmeier. Ik liet hem verder schieten. Piet van Bel wilde niet mee naar Kopenhagen om zijn oude vriend Sukarno op te zoeken, ‘want ik ben bang dat ik hem ter plekke zou beloven weer naar Djakarta terug te komen.’ | |
1 mei 1959Veel gekrakeel in de pers over het Amerikaanse besluit om vijftig gevechtstoestellen en tien turboprop-transport-vliegtuigen aan Indonesië te leveren. Luns liet namens de regering De Quay een verklaring uitgeven, dat Washington verantwoordelijk was dat deze gevechtsarm uitsluitend voor zelfverdediging en binnenlandse veiligheid zou worden gebruikt en niet voor aanvallen op Nieuw-Guinea. | |
2 mei 1959Malmö, Savoy Hotel Voor vertrek waren we nog in Rotterdam bij John en Greet van Haagen geweest. Hij was vol van een bezoek van Prins Bernhard aan zijn marinebasis. We hadden gelunched met A.K. Parée. Ondanks milde oppositie van de heer Vrolijk van de Nederlandse Vereniging van Journalisten was ik lid geworden. Van Blankenstein had met Max Maramis over naar Kopenhagen gaan gesproken. De heer Ernst van der Beugel had hem in ieder geval aangeraden af te reizen. Maar hij stond | |
[pagina 318]
| |
er op, dat hij moest worden uitgenodigd. Daar was dus geen sprake van. Hij bleef als Hofland thuis. | |
4 mei 1959Kopenhagen, Hotel Axelborg Soms hebben we het gewoon prettig, maar Frieda kan er met haar verstand niet bij, dat ik echt een paar uur op een dag alléén wil zijn. Om te lezen, om te wandelen, om piano te spelen: om alléén mijzelf aan mijn hoofd te hebben. Ze zag, dat ik een brief van Alain Vidal-Naquet uit Rome beantwoordde. ‘Is that the latest one?’ vroeg zij. ‘What ever happened to Bhaskar?’ was de volgende hint. Toch waren er oergezellige momenten, wanneer we ergens gingen eten, of in ‘Tivoli’ wandelden. Maar hoe zou ik ooit werkelijk van haar kunnen houden, zolang bijna alles tussen ons au fond scheef zat? In de voorgaande drie delen memoires heb ik herhaaldelijk een poging ondernomen mijn opvatting over de betekenis van man en vrouw duidelijk te maken. E.M. Forster bracht dit probleem eens terug tot de woorden ‘only connect’. Het vraagstuk was voor mij gecompliceerder. Hoe een koppeling, resulterend in een betekenisvolle geslachtsgemeenschap tot stand te brengen met een vrouw, die weliswaar aan alle denkbare biologische voorwaarden tot in de puntjes voldeed - en dus ook mijn ‘body’ in werking stelde - maar met wie het onmogelijk was gebleken een geloofwaardige zielssymbiose te vormen? | |
[pagina 319]
| |
sterk zou ik het woord ‘duurzaam’ willen toevoegen. De lange termijn zou het in al mijn relaties, vooral dus ook met vrienden, winnen van het korte moment van wellustige bevrediging. Liever een waarachtig vriend, zonder sexuele gratificatie, dus voor altijd, dan een heer of dame, waarmee het in bed aangenaam verpozen was, maar wanneer eenmaal de euphorie van het eerste uur was uitgeleefd, men op een nette manier van elkaar probeerde af te komen. Wanneer men zich echter voorstelt een kind in het leven te zetten, als de kroon op de ‘entente cordiale’ met een vrouw, dan hangt veel, zoniet alles af, van de duurzaamheid van de relatie. Een punt zetten ‘pour besoin de la cause’ is, wanneer men de vrouw in kwestie als toekomstige moeder ziet, een gebrek aan respect en liefde. | |
[pagina 320]
| |
van mijn vriendschappen meer addertjes onder het gras dan we elkaar wilden toegeven. Zij zinspeelde bij herhaling op deze betrekkingen met mijn vrienden, ofschoon zij er niets van had te vrezen. Begrijpelijk overigens, want over de hele linie waren die contacten anders, maar ook intiemer. Zij begreep dit misschien en voelde dat ze mij niet op dezelfde manier wist te bereiken als mijn vrienden. Voor mij ontbraken de allervoornaamste ingrediënten voor de liefde, dus bij die omstandigheid had sex geen zin. Die wonderlijke verstrengeling van geest en lichaam, daar heb ik maar éénmaal iets van gevoeld in mijn leven en dat was in de jaren tachtig en beleefde ik met een jongen. Daarover later. | |
5 mei 1959 (dagboek)Kopenhagen Om 07:00 arriveerden Frieda en ik in het ‘Hotel Angleterre’, waar Sukarno logeerde als gast van de Deense regering. We ontbeten in het restaurant tot luitenant-kolonel Rachman Mashur, adjudant van de President, ons kwam halen. We spraken met dr. Suharto, de arts van Bungkarno, die over de gezondheid van de President opmerkte: ‘Voorlopig heb ik geen werk.’ We wachtten in een vestibule. Een Deense detective opende en sloot steeds met een sleutel de toegang tot het presidentiële appartement. Even later zei Mashur: ‘Eerst de minister van Buitenlandse Zaken en dan u.’ Dr. Subandrio ging naar binnen. Ook Chaerul Saleh en de Indonesische ambassadrice in Brussel gingen even later naar binnen. Tien minuten later was het onze beurt. ‘Ik ben dus “Soeki”,’ zei de President tegen Frieda, die van mij wist dat zij hem zo noemde. ‘Neem een stoel, Wim.’ Ik overhandigde hem een album met alle foto's uit Turkije. Hij bladerde er in. ‘Heb je de mensen niet opgenomen?’ vroeg hij. ‘Verderop, bij uw bezoek aan het Mausoleum.’ Ik vroeg of de heer Tamzil hem de boeken had gegeven, die ik in Ankara had overhandigd. Hij wist er niets van. We spraken over mijn lezingen in de V.S. Ik benadrukte, dat ik ‘kangen’Ga naar voetnoot173. was naar Indonesië terug te komen, maar dat het langzamerhand onmogelijk was gemaakt in de Nederlandse pers nog aan het woord te komen. Dat ook dr. Koets mijn artikel over het bezoek aan Turkije niet had willen plaatsen. Ik onderstreepte, dat ik nog altijd een éénmansactie voerde, die feitelijk door niemand werd gesteund, en al helemaal niet door de overblijf- | |
[pagina 321]
| |
selen van de groep-Rijkens.Ga naar voetnoot174. Ik zei, dat mijns inziens die groep diende te worden geheractiveerd, en dat mede met het oog daarop Emile van Konijnenburg naar Kopenhagen zou komen. Toen we weg wilden gaan vroeg Sukarno aan Frieda: ‘Wim is een goede kerel, is hij ook een goede echtgenoot?’ ‘Soms, als hij thuis is,’ antwoordde zij. Minister Chaerul Saleh was binnengekomen en de deur was al weer op slot gedaan. Ik vroeg of iemand wilde helpen, waarop Bungkarno zei: ‘Jij weet toch hoe je alle deuren open maakt, Wim.’ Sukarno had ook nog naar Piet van Bel geïnformeerd, en of hij nu minder last van aambeien had. Ik zond een telegram aan het A.N.P. in Den Haag over de ontmoeting met de Indonesische PresidentGa naar voetnoot175. en deed hetzelfde met de Associated Press. In de middag arriveerden de heer en mevrouw Van Konijnenburg. ‘Ik moet Sukarno direkt spreken,’ aldus Konijn, ‘want mr. G.B.J. Hiltermann staat in de startblokken om nog vanmiddag om 17:00 naar Kopenhagen te komen, mits hij morgen samen met mij zal worden ontvangen.’Ga naar voetnoot176. President Sukarno gebruikte echter de lunch op Fredensborg-paleis met de koning en de koningin en zou pas om 15:00 op het gemeentehuis van Kopenhagen worden ontvangen. Het was dus onmogelijk. Konijn belde Hiltermann in Amsterdam en stelde voor, dat de ontmoeting verplaatst zou worden naar 12 mei 1959 in Rome.Ga naar voetnoot177. Tegen mij: ‘Luns is gewoon bang voor Hiltermann, wanneer hij via de radio zijn bek zou open doen.’ Hiltermann had zich bij Van Konijnenburg beklaagd over mijn rede in Tennessee. ‘Waarom zeg je je kritiek niet,’ had Konijn geantwoord. ‘Oltmans probeert op zijn manier het vaderland te dienen en indien je het met zijn methode niet eens bent, zeg het hem.’Ga naar voetnoot178. Omstreeks 17:00 keerde Bungkarno in het Hotel d'Angleterre terug, zag Konijn en mij wachten en kwam direct op ons af. ‘Mijnheer Van Konijnenburg, wat ben ik blij dat ik u zie,’ zei de President, ‘maar ik moet me nu gereed maken voor een | |
[pagina 322]
| |
receptie van onze gezant, dus excuseert u mij. Komt u morgenochtend samen.’ Hij wees ook naar mij. Konijn straalde. Majoor Nanlohy vroeg ons mee te gaan naar zijn kamer. Hij had een ernstig probleem om zijn zwager, die in Rotterdam zat uit Nederland weg te krijgen en Max Maramis verdomde het om een zogenaamde ‘surat keterangan’ af te geven. Hij telefoneerde Maramis opnieuw hierover en werd razend, toen Maramis blijkbaar opnieuw nul op het request gaf. Inmiddels was een steward van het gecharterde Pan American toestel met twee koffers binnengekomen en Nanlohy kwam twintig dollars te kort met afrekenen. Konijn trok onmiddelijk een biljet en keek mij vragend aan. Ik knikte. Hij betaalde. Konijnenburg bood daarop aan de zwager uit Nederland naar Rome te vliegen, alwaar hij zich bij het presidentiële gezelschap zou aansluiten. We suggereerden verder dat hij ambassadeur Zain, die ook in Kopenhagen was, om een geleidebrief voor zijn zwager zou vragen. Nanlohy vroeg welk geloof Konijn had. ‘Protestant,’ zei hij. ‘U weet, wat dit bij ons betekent,’ antwoordde de majoor. ‘Ik zend u voortaan ieder jaar een kersten nieuwjaarskaart.’ Hij vertelde ook, dat premier Nikita Khruschev een vliegtuig zou sturen, opdat Bungkarno via een stop in Moskou aan de Zwarte Zee wat zou kunnen rusten, alvorens naar Budapest en Rome te gaan. Op de gang ontmoetten we dr. Subandrio, die aankondigde, dat ir. Frits Philips morgen ook een gesprek met Bungkarno zou hebben. ‘Nu wordt mij veel duidelijk,’ aldus Van Konijnenburg. We dineerden in ‘Tivoli’ en brachten met zijn vieren een genoeglijke avond door. Dat generaal Aler op zaterdagochtend ging golfen terwijl de rest van de K.L.M. werkte, vond Konijn fout. ‘Hoe hoger je komt in een business, hoe meer er op je gelet wordt.’ Hij hield opnieuw een pleidooi voor een samengaan van alle Westeuropese luchtvaartmaatschappijen onder de naam ‘Europair’, opdat er met de Amerikanen en anderen werkelijk geconcurreerd zou kunnen worden. De tweede man in zijn bureau bij de K.L.M. heette Krediet en was drager van de Militaire Willemsorde. Prins Bernhard kwam na een vergadering van de Raad van Bestuur altijd even om de hoek naar hem kijken. Hij vroeg zich af waarom prinses Wilhelmina haar boek ‘Eenzaam, maar niet alléén’ niet ‘Alleen, maar niet eenzaam’ had genoemd. Sprekend over Nieuw-Guinea en het gesprek dat Hofland voor mij met de heer Boekwinkel van Paris Uitgevers Maatschappij had gearrangeerd, kwamen we tot de konklusie dat er een brochure zou moeten verschijnen, ‘Wat kost Nieuw-Guinea?’ Dit project zou door de | |
[pagina 323]
| |
groep-Rijkens verder dienen te worden uitgewerkt. Van Konijnenburg sprak ook dikwijls over zijn voortreffelijke relatie met Albert Plesman, die hem tenslotte bij de K.L.M. had gehaald. Ik entameerde bij Van Konijnenburg het verloop van mijn toekomst. ‘Zou de heer Rijkens, nu jullie toch weten hoe ik mij voor de nationale zaak heb ingespannen, niet kunnen zorgen, dat ik bijvoorbeeld bij Unilever kan komen?’ vroeg ik. ‘Ze komen wel bij jou, omdat als je in de kwestie Nieuw-Guinea gelijk krijgt ze uiteindelijk zullen inzien, dat je konsekwent bent gebleven.’Ga naar voetnoot179. Hij adviseerde vervolgens, wanneer ik er van zou worden beschuldigd een meeloper van Sukarno te zijn: ‘Dan zeg je, ik kan niet blind spelen. Om te kunnen spelen, moet ik weten hoe de kaarten liggen.’ | |
7 mei 1959Kopenhagen De Van Konijnenburgs, Frieda en ik waren tegen 08:00 in het d'Angleterre Hotel. Majoor Sabur, aide-de-camp, mijn oude vriend, wachtte ons op. Hij had geen dienst maar wilde ons zien. Majoor Nanlohy kwam gehaast naar ons toe en vroeg ons ons toch maar niet met de reis van zijn zwager te bemoeien, want dat zou veel problemen met zich mee kunnen brengen. Tegen 08:45 waren we op de eerste étage buiten het presidentiële appartement, waar we ook werden begroet door dr. Subandrio, de Deense premier H.C. Hansen, ambassadeur Zairin Zain en ir. Frits Philips. Een curieus gezelschap dus, waaronder vijf Nederlanders. Ik was er trots op er bij te zijn.Ga naar voetnoot180. Luitenant-kolonel Mashur kwam naar buiten en vroeg de Konijnenburgs en ons als eersten naar binnen te gaan. We waren met zijn vieren alléén met Sukarno, wiens eerste vraag mevrouw Van Konijnenburg gold: ‘Laat u zich nog altijd door een schoonheidsspecialiste behandelen?’ Hij vroeg Frieda naast hem op de bank te komen zitten. Konijn viel met de deur in huis en zei, dat in Nederland de zaak aan het omzwaaien was en de kansen voor een regeling van de geschillen er over zes maanden beter voor zouden staan. ‘Daar zit ik op te wachten,’ zei de President. Van Konijnenburg vond ook het aanstaande bezoek van | |
[pagina 324]
| |
Bungkarno aan het Vaticaan belangrijk, ‘want de nieuwe Paus Johannes beschikt over een andere mentaliteit dan pater Beaufort, de biechtvader van Luns. Laten we hopen, dat het dan met Luns is gedaan,’ aldus Konijn. ‘Ja, die Luns...,’ zei Bungkarno. ‘We kunnen niet blijven praten, praten, praten ins blaue hinein,’ zei de President. ‘U kent de voorwaarde, de overdracht van Irian-Barat.’ Van Konijnenburg antwoordde iets in de zin van Hollandse koppigheid, waarop Sukarno zei: ‘Maar ik kan ook koppig zijn. Toch, wanneer de kwestie Irian is opgelost zal ik de eerste zijn om een bezoek aan Nederland te brengen.’ Een Deense functionaris kwam zeggen, dat de heer Philips wachtte, maar ons gesprek zette zich geanimeerd voort. Van Konijnenburg begon over Hiltermann, maar Sukarno antwoordde: ‘Wanneer ik het woord interview hoor, heb ik al geen zin meer.’ Daarop nam ik het gesprek over en bepleitte, dat Hiltermann nu eenmaal een factor was in de publiciteit en dat het nuttig zou zijn in ieder geval een gesprek met hem te hebben. We spraken over een mogelijke ontmoeting van Hiltermann met Sukarno in Rome. Bungkarno antwoordde glashard: ‘Komt u maar alléén naar Rome, mijnheer Van Konijnenburg, ik reis zonder mijnvrouw.’Ga naar voetnoot181. ‘Maar ik ben zeer gelukkig getrouwd,’ zei Konijn. ‘Dat straalt van mevrouw af,’ antwoordde de President. ‘Ik zal pas weer naar Indonesië komen,’ zei Van Konijnenburg, ‘wanneer het conflict om Nieuw-Guinea is opgelost.’ ‘U bent niet alléén welkom, maar ik vertrouw volledig op u,’ zei de President. ‘Kan ik door gaan met u vanuit Amerika brieven te schrijven?’ vroeg ik. De President: ‘Natuurlijk. Ik lees je brieven 's avonds in bed, wanneer ik mij rustig kan concentreren.’ En daarop zei hij heel lief tegen Frieda, als klap op de vuurpijl: ‘Krijg jij maar gauw een kind!’ Er volgden nog wat grapjes en in uiterst plezierige stemming verlieten we de presidentiële suite na afloop van de audiëntie. Zichtbaar nerveus gingen na ons de heer Philips en premier Hansen naar binnen. Wij stonden nog na te praten, toen ir. Philips alweer naar buiten kwam. Hij was nog steeds zenuwachtig en keek schichtig om zich heen, als wilde hij niet worden ontdekt. Hij vertelde met het Philips-vliegtuig naar Kastrup te zijn gevlogen. (Ik wist al, dat hij in kamer 332 had geslapen.) ‘Ik heb de President voorgesteld,’ aldus de heer Philips, ‘dat we vier Nederlanders, die zij vertrouwen eens rustig met een Indonesische delegatie laten praten om tot een oplossing te komen.’ De President had vol- | |
[pagina 325]
| |
gens Philips geantwoord: ‘Bespreekt u dat maar met Van Konijnenburg. Vraagt u maar aan hem wat hij over me denkt, want hij kent iedere haar van me.’ De Philips-voorzitter zegde Konijn toe met hem contact te zullen opnemen om deze gedachte nader uit te werken en men zou in Rome bijeen kunnen komen. Maar hij vroeg ons gezamenlijk met de meeste klem met geen woord te reppen over zijn aanwezigheid in Kopenhagen en gesprek met het Indonesische staatshoofd. ‘Ik had eigenlijk nog met dr. Subandrio willen spreken,’ aldus Philips. ‘Zal ik het even regelen?’ vroeg ik. ‘Ach nee, laat ik toch maar zo geruisloos mogelijk vertrekken,’ antwoordde hij. Op dàt moment, ondanks Van Konijnenburgs herhaalde aandringen om toch vooral niets over Philips naar buiten te laten komen, stond voor mij vast, dat Frits Philips een lafbek was. Ik nam mij voor zijn bezoek in de publiciteit te brengen. Bovendien vroeg ik aan generaal Suhardjo Hardjowardojo, waarom Philips slechts zo uitermate kort met de President had gesproken. Toen hij de uitspraak deed: ‘Wat ons bij Philips betreft, mijnheer de President, zou Nieuw-Guinea morgen aan Indonesië mogen worden afgegeven,’ had President Sukarno geantwoord, ‘dat moet u niet aan mij komen vertellen maar aan de heer De Quay of aan Luns.’ Daarop had Bungkarno op zijn horloge gekeken en gezegd dat hij verwacht werd voor een bezoek aan het Deense bedrijf Christiani & Nielsen, en zich dus excuseerde. In zijn MemoiresGa naar voetnoot182. schreef de heer Philips later: ‘Bij ons overheerste echter nog altijd de politiek van mijn vriend, mr. Luns, maar meer en meer betwijfelde ik of zijn opvatting, dat wij voorlopig in Nieuw-Guinea moesten blijven wel juist was.’ Hij verhaalde hoe hij alléén zijn zwager, ir. P.F.S. Otten, in vertrouwen had genomen naar Sukarno te zullen gaan en zijn bezoek via de Deense regering had geregeld. Na thuiskomst had hij met mr. S.J. Baron van Tuyll van Serooskerken en zelfs met minister Luns gesproken (‘Hij vond, dat ik zoiets nooit had mogen doen’), maar ik ga er vanuit, dat al die ‘openheid’ van de heer Philips een gevolg was van het feit, dat ik zijn bezoek op de vóórpagina van de Volkskrant had weten te krijgen, de krant dus van Romme en Luns zelf. Het gevecht om het laten uitlekken van het Philips-bezoek is illustratief voor de machinaties achter de persvrijheid in Nederland anno 1959. | |
[pagina 326]
| |
Teruggekeerd in Amsterdam nam ik onmiddelijk contact op met Henk Hofland. Hij was het er mee eens, dat Philips in de krant thuis hoorde, maar wilde er op mijn gezag alléén niet aan, dus de primeur zou twee dagen later naar De Volkskrant gaan. Wel belde hij A. Kersting, manager van het Associated-Pressbureau, die er achteraan ging. Ook lichtte ik Hans Beynon van De Volkskrant in, die eveneens het eventuele A.P.-bericht wilde afwachten. Om 22:00 meldde Beynon, dat de A.P. op het net had doorgegeven, dat Sukarno in Moskou was gearriveerd, maar geen woord over Philips in Kopenhagen. Bij navraag via Kersting bleek dat de heer Philips persoonlijk in alle toonaarden had ontkend ooit in Denemarken te zijn geweest. Daarop verstrekte ik A.P. meer gegevens: dat Philips in zijn eigen toestel naar Kastrup was gevlogen en in kamer 332 van het d'Angleterre Hotel had geslapen. Pas na middernacht, nadat het A.P.-bureau in Kopenhagen de gegevens bevestigd had gekregen, ging Philips door de knieën en gaf hij toe in het landsbelang naar Sukarno te zijn gegaan. Al had de man het nu persoonlijk bevestigd, Kersting aarzelde nog volgens Beynon om het bericht op het net mee te nemen. Telefoneerde Henk. Beynon: ‘Ik zie geen kans jouw naam in de krant te krijgen. De A.P. gaf het bericht door dat jij bij Sukarno was geweest, maar ze willen er niet aan.’ Van Konijnenburg keerde eveneens uit Kopenhagen laat in de avond terug. Hij wist overigens niet waar ik mee bezig was. ‘Nog wel bedankt voor al je hulp en ook je advies om direct naar het d'Angleterre Hotel te gaan, samen met mijn vrouw. Dat was een uitstekende tip, mijn compliment.’ | |
8 mei 1959De ochtendbladen publiceerden geen woord over Philips bij Sukarno. Om 11:00 ontmoette ik P.M. Smedts van Vrij Nederland. We gingen naar de kroeg voor een gesprek. Ik bepleitte een hoofdartikel in de geest van ‘moedig initiatief van Frits Philips, met niet praten kom je er nooit uit.’ ‘Ik beloof niets,’ zie Smedts, ‘maar ik zal met Van Konijnenburg en Van Blankenstein bellen en zien wat ik kan doen.’ Telefoneerde met Hiltermann, die zei: ‘Wanneer Sukarno er prijs op stelt wil ik wel naar Rome gaan.’ De rest van de dag was besteed aan bellen met Kersting van de Associated Press of hij al had besloten de Philips Kopenhagen affaire op het net te zetten. | |
[pagina 327]
| |
9 mei 1959Hans Beynon was er in geslaagd op de voorpagina van De Volkskrant vanmorgen de informatie over Philips te publiceren. ‘Volgens de Associated Press werd eveneens de Nederlandse journalist Oltmans in particuliere audiëntie door Sukarno ontvangen.’ Hans had woord gehouden. Mijn opzet was geslaagd. Philips en Oltmans bij Sukarno. Waarom verschenen thans geen hoofdartikelen in De Telegraaf, dat Philips een landverrader was om met Sukarno te gaan spreken? Omdat de Telegraaf columnisten, Pasquino, Gerretson en de anderen, die zich zo gaarne als superpatriotten opstellen in wezen simpele en lafhartige zielen zijn. In wezen zie ik ze als anti-Nederlandse massa-misleiders, die zich voornamelijk weten te handhaven via het manipuleren en misleiden van brave burgers, die niet beseffen dat zij eenzijdig en oneerlijk worden voorgelicht. Philips was een te machtige mijnheer om onder schot te nemen. Schermerhorn of Oltmans schrobberen was een eenvoudiger aangegelegenheid. Mijn mening over Frits Philips was, mede door het bange gelieg rond zijn demarches bij Sukarno permanent gevestigd. Mij dunkt: wanneer Frits Philips zich niet meer kon permitteren een mening te hebben of deze bij De Quay en Luns naar waarheid naar voren te brengen, waar blijven we dan? Ik begreep dat hij voornemens was inderdaad de premier en de minister te bezoeken, maar ik vroeg met af wat hij kon vertellen nà hoogstens 3 tot 5 minuten bij Sukarno binnen te zijn geweest. Hoe kon hij er in hemelsnaam bezwaar tegen hebben, dat zijn bezoek bij Sukarno was uitgelekt? De psychiater, Paul Tabori, heeft eens benadrukt, dat mensen de meeste domme streken uithaalden, omdat zij de waarheid en werkelijkheid voor zichzelf verborgen hielden.
(wordt vervolgd) |
|