Memoires 1925-1953
(1985)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 239]
| |
8 november 1952, Basel‘Zag de film “Jeux Interdits” over kinderen, die een kerkhof van dieren aanleggen. Een tragisch verhaal met comische momenten. Het heeft me aangegrepen.’ ‘Inez Röell en Madame Fifi, haar kind, arriveerden uit Lausanne. We dineerden op het station en namen de nachttrein naar Amsterdam. We hadden een couchette. Het grootste deel van de nacht praatten we samen. Maar we lagen ook enige tijd in elkaars armen.’ ‘Mevrouw Röell wachtte ons op aan Centraal Station. Zij woont nu in een flat aan de Apollolaan.’ De eerste twee nachten, dat Inez in Amsterdam was bleven we samen. Ik voelde, dat ik daarna naar mijn eigen kamer terug moest gaan, wilde de zaak niet opnieuw uit de hand lopen. Inez huilde, toen ik haar een paar dagen niet zag. Maar 15 november besloten we naar Brussel te gaan. We logeerden in ‘Hotel Touring’ bij het Gare du Nord. De volgende dag brachten we samen een bezoek aan de familie de Ramaix op Château Bouillon in Baulers. | |
[pagina 240]
| |
lerlei manieren geïntrigeerd en rotzooi veroorzaakt. Ze is tot letterlijk alles bereid, wanneer ze weer begint te denken, dat Inez en ik uiteindelijk zullen trouwen. Zodra ze er dan toch weer achter komt, dat daar nu geen sprake meer van kan zijn, dan doet ze weer krengig en is ze volkomen onberekenbaar. Het is ellendig, want Inez is veel meer het slachtoffer dan de oorzaak van alle problemen. De moeder is een pest zonder weerga. Het is formidabel. Ik las die dagen opnieuw ‘De l'Amour’ van Stendhal. De woorden die ik niet kende zocht ik weer op. Wat me sterk aansprak werd onderstreept. ‘Le plaisir physique, étant dans la nature, est connu de tout le monde, mais n'a qu'un rang subordonné aux yeux des âmes tendres et passionnées.’ ‘Oui, la moitié et la plus belle moitié de la vie est cachée à l'homme qui n'a pas aimé avec passion.’ ‘En effet, le remède a l'amour est presque impossible.’ ‘l'Un des malheurs de la vie, c'est que le bonheur de voir ce qu'on aime et de lui parler ne laisse pas de souvenirs distincts. L'âme est apparemment trop troublée par ses émotions, pour être attentive à ce qui les cause ou à ce qui les accompagne. Elle est la sensation elle-même.’ Henk begint in een brief van 22 november 1952 eveneens over ‘De l'Amour’. ‘Stendhal ontwikkelt een theorie over de liefde, die hij ‘La Cristallisation’ noemt. Als je in de zoutmijnen van Salzburg een takje van een boom gooit, en het er na een paar maanden weer uithaalt, is het bedekt met zout kristallen, heel mooi en onherkenbaar geworden. Zo wordt ook het object van de liefde geperfectioneerd en na een paar maanden lijkt het beeld dat je van hem/haar in je geest hebt in de verste verte niet meer op de onnozele mens, die hij/zij was, toen de liefde begon. Met andere woorden, er is een soort drogbeeld ontstaan, want na verloop van tijd vallen de kristallen er weer af, en de naakte tak blijft over. | |
[pagina 241]
| |
ter. Je brief was mieters, goede kwaliteit, die bepaald wordt door de mate van onzekerheid, die erdoor bij mij wordt aangericht. ‘Ik heb het allang opgegeven om met iemand over je te praten, omdat ik altijd in conflict kom. Zelfs bij mijn moeder houdt op een gegeven moment het begrip op. Vroeger probeerde ik dat: deze of gene, met wie ik over je praatte, aan het verstand te brengen, dat je iets bijzonders bent, maar men heeft zo de pest aan het bijzondere, dat men het liever in gewone termen overbrengt, kwantitatieve, in plaats van kwalitatieve. En dan: ja, maar hij draagt zulke gekkejasjes, ja, maar ik geloof, dat hij een miet is, ja maar, hij betaalt zijn schulden niet, ja maar hij kan nergens blijven. En het grote wapen, de atoombom van de middelmaat: Heeft hij nu nog geen baan? Tegen zulke dingen kan ik niet op en daarom praat ik met niemand over je. Bij Röell heeft het misverstand vermomde vormen aangenomen, maar zij begrijpt er ook niets van, geloof dat - hoewel jij ook niets van haar begrijpt, lijkt mij, omdat je anders bijvoorbeeld niet zo diep zou zijn ingegaan op de ruzie waar ik bij was op het Roelof Hartplein. Daarbij waren jullie allebei van je eigen gelijk overtuigd, maar zij kon jouw gelijk niet begrijpen, terwijl, als je er moeite voor had gedaan, jij het hare wel. Eén passage in je brief is zéér bijzonder. Ik zal hem overtikken, terwille van de duidelijkheid, en boven mijn bed hangen, of tussen de boeken op de bovenste plank schuiven. Dit is helemaal geen grapje. Soms geneer ik mij, om iets, wat goed is geschreven, ‘goed’ te noemen, omdat daarmee de vent wordt miskend, die het heeft geschreven en die helemaal niet iets ‘goeds’ heeft willen schrijven. Het criterium voor zulk proza is: krijg ik een lichamelijk gevoel van adhesie, ergens tussen borst en middenrif? wat je hier schreef is op die manier goed, vind ik, en, zou je zeggen, het vraagt om lichamelijk contact, een soort stom primitivisme, zoals misschien in een vriendschap tussen twee analphabetische zoeloe's. Is verder niet uit te leggen. Je bent net zo geniaal als Nietzsche, niet: geniaal in de zin van goed woorden aan elkaar kunnen lijmen, maar betekenend: een soort algemeen formaat in consequentie, eerlijkheid, algemeen gevoel, of zoiets. Nietzsche verkocht vier exemplaren van Zarathustra, en misschien gaat het jou net zo, maar hij zei ook letterlijk: ‘Ik heb geleefd op een wijze, die mij een zo groot mogelijke voldoening heeft gegeven.’ (Friederich Oltmans) De meeste mensen doen hun dingen half, bijna iedereen doet alles bijna altijd half, terwijl hij het helemaal wil doen, en | |
[pagina 242]
| |
daarvan komt de rancune=onvrede. Jij bent de enige die ik ken, die zijn dingen helemaal doet en daarom ook geen rancune heeft. Criterium voor genialiteit: Is er rancune?’ 8 december 1952 meldden de kranten opnieuw dat er Koreavrijwilligers werden gevraagd voor het Nederlands Detachement bij de Verenigde Naties. ‘Ook zij, die nimmer in militaire dienst zijn geweest komen in aanmerking,’ aldus de mededeling. De Koreaanse oorlog had in december 1952 reeds twee miljoen doden, gewonden en vermisten opgeleverd, waarvan er 364.370 onder de UNO-troepen waren gevallen. Het Nederlandse detachement verloor tot op dat moment 94 doden, 497 gewonden en 4 vermisten. Er was dus nieuw kanonnenvlees nodig. Ik meldde me opnieuw aan. | |
9 december 1952 (dagboek)‘Ik ben naar Zeist gegaan en mijn moeder en zelfs mijn grootmoeder huilden toen ik hen vertelde ditmaal voornemens te zijn mijn dienstneming voor Korea door te zetten. Ik beriep me op het standpunt van de psychiater Van der Leeuw, die me opnieuw had verzekerd, dat het goed zou zijn datgene door te zetten, waar ik eigenlijk geen zin in had. Geen wonder dat hij dergelijke adviezen gaf, want ik zag hem slechts te hooi en te gras. Gelukkig arriveerde Toon Quarles om te bridgen, zodat we van onderwerp konden veranderen. Mijn grootmoeder en Toon wonnen trouwens altijd van mijn moeder en mij. Bertie vond het ook geen acceptabele oplossing. ‘Je bent laf,’ zei hij. ‘Je loopt weg. Maar ga jij maar naar Korea. Mijn zegen en drie cent heb je. Ik kan geen medelijden voelen voor mensen, die hun eigen ondergang zoeken. Ik zie je al in de modder kruipen en gymnastiek doen met een geweer boven je hoofd, of een vierdaagse mars maken van Assen naar Den Helder en in greppels slapen om te wachten op parachutisten, die met blanke bajonet op je afkomen. Je doet of je weer eens een Rivièra-reisje gaat maken. Je kunt de 2.000 gulden, die je aan schulden hebt best zelf terug verdienen. Ik ontmoette een militair in de stad, Rudy van D.W. We gingen naar mijn kamer en naar bed. Later hebben we nog een tijdje bij Pia Beck gezeten. | |
[pagina 243]
| |
met mijn mislukte relatie met Bertie heeft te maken. Hij is de enige geweest, die me juist wel al zijn liefde en vriendschap - zij het op zijn manier - heeft gegeven, toen ik dit het meeste nodig had. Nee, dat ik deze stap doe heeft met mijn jeugd, mijn opvoeding, mijn ouders, mijn familie, mijn altijd anders zijn dan anderen te maken. Tot dusverre gaf niemand me de affectie, die hij me gaf en die nagenoeg compleet was. En wat deed ik er mee? Ik gooide het weg als een rotte appel. Ik wil niet dat iemand hém deze stap ooit aanrekent.’ ‘Henk vindt me een lummel, dat ik dit doe.’ | |
15 december 1952 (dagboek)‘Time ‘Magazine vermeldt, dat een George Jorgensen zich heeft laten opereren en nu voortaan Christine Jorgensen zal heten. Gefeliciteerd Christine! Ik zou willen, dat ik jou zou kunnen interviewen. Ik heb in twee jaar geen betere mop gehoord. Hermaphroditisme, wat een aanfluiting! In ieder geval heeft dr. Kinsey weer wat te onderzoeken.’ ‘Bij “De Telegraaf” had ik o.a. een gesprek gehad met hoofdredacteur J.J.F. Stokvis, maar vandaag ontving ik een brief, dat ze “na ampele overwegingen” niet op mijn sollicitatie wilden ingaan.’ | |
18 december 1952, Buenos Aires‘Dear Wim, Inspire of many months that have gone by since I last wrote to you, I don't feel far away in spirit and I don't have the guilty conscience, that I probably should have. I presume it is, because of all your letters and the feeling that our friendship is still like it was before.’ Freddy Heath woonde in Villa Constitucion en werkte in de Acindar staalfabrieken. Na Adelita was er een tweede dochter geboren, Silvina. Het was maar goed, dat het tweede kind was gekomen, want ze waren ‘too gaga’ over het eerste kind, schreef hij. ‘At the factory, I am in charge of a shift of wire galvanizing. The work consists of passing 36 wires continuously through a series of baths of molten lead, acids and depositing zinc on the wire by an electrochemical process. Very modern and quite interesting. I have ten men working for me and work myself all morning or all afternoon or all night. I am passing from one section to the other till I know the entire factory | |
[pagina 244]
| |
quite well. I am really enjoying it very much, learning to speak to the ‘ouvriers’, fighting with the union, getting the usual rows from bosses, etcetera. It is all just a great game that ends when I get home and my real life begins. About two months ago, we bought a beautiful bit of land on the Parana river halfway between Villa and Rosario. It has a view in front of islands, quite wild. The river is almost one kilometer wide and the islands in front are the beginning of the delta that ends in Buenos Aires. Between us and the next “terra firma” are 50 kilometers of rivers, swamps, lagoons and islands: excellent fishing, shooting and sailing. We shall probably start building a house next year. And you, Wimpy. Are you happy now with your work? What music are you listening to? Thanks for your programs of Radio Nederland. When I saw the photo of Alphons Diepenbrock, I thought of all those peculiar Dutch characters you used to tell me of: Aunty, someone special you used to have tea with, Henk, and all the others. If they all look like Alphons, Holland must be a rather funny place.’ | |
19 december 1952 (dagboek)‘Ik bracht Mam naar de “Jagersfontijn” voor haar terugreis naar Zuid-Afrika. Ik logeerde ook in Zeist en heb lang op de rand van haar bed zitten praten. Zij had ook een bezoek gebracht aan dr. van der Leeuw. Alles was nu okay en mijn voornaamste financiële problemen zijn opgelost. Ze zei, dat ze me meer had willen geven, en dat ze er spijt van had in het begin van haar bezoek in Nederland jurken te hebben gekocht, “maar toen dacht ik nog, dat ik veel had,” zei ze tot mijn verdriet.’ ‘Nu ik naar Korea ga, vraag ik me af of ik haar ooit terug zal zien. Ik voel er meer en meer voor weg te gaan. Het zal me goed doen, want ik kan op deze manier niet doorgaan. Als ik maar niet sneuvel, want dat is het laatste wat ik zou willen. Ik weet, dat ik een verschrikkelijke tijd tegemoet zal gaan. Bertie heeft gelijk. Maar ik denk nu, dat ik dit nodig heb.’ ‘Iedereen huilde bij de boot. Mijn moeder drukte mijn grootmoeder op het hart goed voor haar “petite santé” te zorgen. Ik liet een foto met mijn moeder samen maken. Ze zag er lief uit in een mollen-bontjas en een leuk hoedje. 's Avonds liep ik tot diep in de nacht door de stad, als een straathoer eigenlijk, want ik hoopte een leuke jongen tegen te komen, maar vooral geen vieze op seks beluste aftrekker. Eindigde opnieuw alléén in bed. Er waren genoeg jongens die wilden, | |
[pagina 245]
| |
maar ik was denk ik, liever alléén.’ Waar ik om onduidelijke redenen nooit over schreef, merk ik thans in 1985, is dat ik, ook omdat ik dikwijls met de familie Hilverdink mee naar de mis was gegaan, de gewoonte had ontwikkeld kaarsen te branden, bijvoorbeeld in de kapel van het Begijnenhof. Ik heb dat jarenlang gedaan op momenten, dat de ‘nood’ het hoogst was. Toen Bertie in militaire dienst was en er uit wilde, heb ik dikwijls en soms dagelijks voor hem gebeden. Ook legde ik dan in de kerk steeds een briefje op een schaal en dan las de priester later voor, dat hij ook een gebed tot de Heer zei, ‘voor een militair in dienst in Assen’. Wanneer ik die uitspraak dan hoorde vanaf het altaar, gloeide ik van binnen. Idioot uiteraard, maar zó was het toen. Ook na het vertrek van mijn moeder spoedde ik me naar het Begijnenhof, zocht een stil plekje, brandde een kaars, en als ik dan in het licht van de vlam tuurde liepen de tranen altijd weer over mijn wangen. | |
20 december 1952‘Beste Wim, Antwoord op de warme brief, warm niet figuurlijk, maar letterlijk: van temperatuur. (Ik denk dat Mimi zulke potentiële temperatuurstijgingen per intuïtie bij je constateert, en daarom af en toe je bloed kan drinken. En jij haar nog kwalijk nemen, dat ze gebrek aan “largeur” heeft!) Ik zeg het je zo vaak. Je brief was meesterlijk, vooral het eerste stuk. Ik ben er altijd op uit, zo goed mogelijk te begrijpen, wat ik lees. Maar er zijn dingen, die je niet hoeft te begrijpen, omdat ze voor sommige mensen te evident zijn, en voor de hele rest altijd onbegrijpelijk blijven, “if you know what I mean”. Het is het gezicht in de brief, of in de stijl misschien, dat kan ik zo niet zeggen. In ieder geval, au fond zijn alléén zulke “gezichtenbrieven” de moeite waard en van de andere word ik ziek. Ik heb bijvoorbeeld verschrikkelijke moeite om een brief van... open te maken. Goed, dat was een theorie. Nu eerst feiten. | |
[pagina 246]
| |
Ik heb over die geslachtsveranderingen in “Time” gelezen. Ik had er al eens van gehoord, want mijn tante had een huisnaaister, die zich op eens als huis-naaier ontpopte. Ontpopte! Ik weet het niet. Ik geloof niet dat het véél voordeel heeft. Als ik naar het gezicht van de man kijk, en naar het gezicht van de vrouw, die hij later werd, vind ik, dat hij beter man had kunnen blijven. Je vindt een gezicht aardig, onder meer omdat het bij een geslacht past, denk ik. Jouw gezicht met meisjes toebehoren was mij waarschijnlijk lang niet zo vlug opgevallen. Aangenomen dat ik een miet zou willen zijn, maar geen miet kon zijn, zou ik toch nooit willen, dat je zoveel hormonen slikte, dat je een “low-cut” bloesje zou kunnen dragen. Het is een raar geval. Stel, dat ik je een zoen zou willen geven, zou ik dat willen aan jou als man en niet als een behormoonde vrouw. Ik vind zo'n metamorfose stukken minder acceptabel dan een toestand, die er nu eenmaal is. Het verschil tussen zoenen en naaien heb ik denk ik niet goed begrepen, tenzij met naaien wordt bedoeld na een keer op en neer bevredigd te zijn: orgasme. Het echte naaien is gelijk aan het zoenen, een soort bijzonder intiem, warm treuzelen, lief lief, geestelijk liever, dan lichamelijk plezierig. Dat ik met een vrouw niet goed kan communiceren door middel van woorden weet ik al lang. Maar (dit is een zeer zeldzame verklaring van mijn kant), Mimi naakt onder mij heeft zoiets liefs, weerloos, ik weet niet wat, “it can't be surpassed”. Dat is altijd een zéér bijzondere sensatie. Het is jammer, dat je in die situatie haar gezicht niet kan zien. Vrouwen lichaam, vrouwen ogen, vrouwen uitdrukking, het is allemaal even mieters, afgezien van het “ik de lol en jij de kinderen”. Mijn gevoel ten opzichte van vrouwen is in dit opzicht vergelijkbaar met het gevoel dat ik op Nijenrode had voor de muis, die Jaap Boot wilde belagen. Om dezelfde reden ben ik tegen hoeren, voor zover ze mij bevallen. Ik vind het een ramp, dat een lief meisje voor een vastgesteld bedrag onder een dik drankorgel gaat liggen. Als ik in de trein een echtpaar zie, waarvan ik de vrouw aardig vind, word ik nijdig op de man. Jalouzie, ridderlijkheid, vrouwelijke weerloosheid, dat heeft voor mij allemaal met elkaar te maken voor mijn gevoel. Maar het heeft op deze manier tenminste niets te maken met vriendschap.’ Intussen was in ‘Time’ een omslagverhaalGa naar voetnoot74. verschenen over | |
[pagina 247]
| |
mijn oude vriend uit Yale, de schrijver Thorton Wilder. Jammer genoeg vulde ik toen vele pagina's over gesprekken met Freddy, Erling en Tony, en geen letter over Wilder. Maar het feit, dat hij in Amsterdam met mijn moeder lunchte zegt iets van onze relatie. ‘Time’ noemde hem iemand, die zich voedde met contacten met mensen. Zelf zei hij van die ‘vraatzucht voor het leven’, dat hij handelde alsof hij 150 jaren oud zou worden. Ik herinner me, dat Gertrude Stein in Yale haar gedichten kwam voordragen. Wilder was met haar bevriend. ‘From the point of view of the European, an American is a nomad in relation to place, disattached in relation to time, and insubmissive to circumstance, destiny or God. It is difficult to be an American, because there is as yet no code, grammar, dealogue by which to orient oneself. Americans are still engaged in inventing what it is to be an American... for the American is the first planetary mind. Americans have the realization of the multiplicity of human beings and their geographical extension. Many problems which seem insoluble will be solved when the world realizes that we are all bound together as the population of the only inhabited star.’ Ook in januari 1953 spoedde ik mij weer van concert naar concert: de pianist Solomon met Eduard van Beinum in het derde piano concert van Beethoven; Willem Andriessen met van Beinum in het vierde pianoconcert van Beethoven; Stefan Askenase in het eerste pianoconcert van Chopin met Willem van Otterloo; Aafje Heynis in Monteverdi, Brahms, Reger, Fauré (tranen om de herinnering aan mijn moeder) en Vellones; en opnieuw een recital van Theo Bruins met de Etudes Symphoniques van Schumann, Jeux d'eau, Oiseaux tristes en Alborada del Gracioso van Ravel. Die concerten boden ‘vitaminen’, die me op de been hielden. | |
[pagina 248]
| |
in het volgende nummer. Voor mij was het of een mij onbekend, opgeschroefd, quasi academisch, opgeblazen, naar fraaie taal en woorden zoekend mannetje van de maan aan het woord was. ‘Critiek’ was voor mij onherkenbaar. Maar dat heb ik maar niet al teveel benadrukt, want Henk vond het zelf een meesterwerkje. Wat het mogelijk ook was, alléén het schoot in mijn brein absoluut geen kuit. ‘All men dream, but not equally. Those who dream by night in the dusty recesses of their minds wake in the day to find that it was vanity: but the dreamers of the day are dangerous men: for they may act their dream with open eyes to make it possible.’ ‘Wat vind je hiervan? Vermoedelijk gaat het een beetje langs je heen en voor mij een bewijs, dat deze zin je op je lijf is geschreven. Als je droomde ‘in the rusty recess of your mind’, zou je het waarschijnlijk veel beter begrijpen. Tot zover deze spontane mededeling! (Later vervolgde hij in dezelfde brief) ‘Ik zou je willen bezweren een studie te maken van dit ‘psychische verschijnsel’ dat ‘all men dream’. Ik ben er mee bezig. Hoewel de dingen mij steeds duidelijker worden, een werkelijk ‘clean cut’ beeld heb ik er nog niet van, maar ik hoop het ‘eens’ te hebben. Dit is voor mij veel belangrijker dan mijn studie en Mimi en de rest bij elkaar. Uit Lawrence's statement heb ik voorlopig de volgende waarheid afgeleid: droom is plicht, dat wil zeggen, te doen wat je droomt is je plicht en niet plicht een excuus om van je droom af te komen. Dat lijkt mij al een verhelderend inzicht, maar nog veel te abstract en te theoretisch. De vraag is namelijk, of je droomt, en wat je droomt. Hier sta ik met mijn mond vol tanden, in tegenstelling tot jou: dromend handelen. Zoals jij doet en handelt tegenover Bertie, ‘rucksichtslos’ in zekere zin, dat wil zeggen, je droomt niet ‘ideaal’ met je doen en laten. Je dromen is er niet identiek mee, wat maakt dat je kan schrijven: ‘Ik heb geleefd op een wijze, die mij de grootst mogelijke voldoening heeft gegeven.’ Daarom ben je een gelukkig mens, hoeveel ongeluk je ook kan overkomen. Wat dat betreft ben ik je antipode: ik geloof, dat ik niet eens fundamenteel ongelukkig kan zijn. En omdat ik dat niet weet daarom ben ik ontevreden - ongene- | |
[pagina 249]
| |
selijk ontevreden, als dat niet ‘tè’ klinkt. Ik heb veel ressentiment, erken ik: al mijn agressiviteit is er het gevolg van, en misschien schrijf ik ook alléén maar, omdat ik ressentiment heb. Ik merk het ook aan mijn smaak voor bepaalde mensen: ik bewonder Lawrence en Malraux, dat zijn avonturiers. En ik bewonder jou om dezelfde reden, maar ik voel me het meest verwant met mensen als Van Salomon (het midden tussen avonturier en rancune), Spandrell uit ‘Point Counterpoint’ en de man uit de mémoires uit het Sousterrain (heb je het eindelijk gelezen?). ‘Wer mit sichselbst unzufrieden ist, ist fortwährend bereit, sich dafür zu rächen.’ Die zin is goed op mij van toepassing. Als je behoefte gevoelt, dit wat duidelijker te lezen, ga dan eens naar een boekhandel en lees twee korte essays: in Vestdijk, Essays in Duo..., het stukje ‘De boosaardige verleider’ en in Busken Huet, ‘Lezen en laten lezen’, het stukje ‘De gevolgen van een mislukte jeugd’. Dat kostje bij elkaar misschien een kwartier, en het is zeer verhelderend.Ga naar voetnoot75. Een rancuneuze, een ontevredene en een avonturier hebben geloof ik, overigens veel gemeenschappelijk: anders zou onze verhouding niet kunnen bestaan. Maar de avonturier heeft de ‘absolute liefde’ (zijn droom) voor een mens of een zaak, dat doet er niet toe, die aan de rancune ontbreekt. De rancune neemt de plaats van de liefde in. Begrijp je dat, ben je het met mij eens? ‘I wonder what you will say about this.’ | |
28 januari 1953 (dagboek)‘Eindelijk arriveerde Theo uit Zuid-Afrika. Ik verdacht hem er van, dat hij poolshoogte kwam nemen. Hij bekommerde zich steeds om mij en schreef me regelmatig, in tegenstelling tot Hendrik, van wie ik nooit meer iets hoorde. We logeerden bij mijn grootmoeder in Zeist. We spraken tot 04:30 in de ochtend.’ | |
29 januari 1953‘Samen met Theo naar mijn grootvader in Amsterdam. Ik gaf hem mijn nieuwe ‘Monty-jas’ want hij had het voortdurend koud na vijf jaar onafgebroken Zuid-Afrika. We lunchten met mevrouw Röell wat een matig genoegen was. Theo was duidelijk op zijn qui vive en onthield zich achteraf, wat hem zo typeert, van commentaar.’ | |
[pagina 250]
| |
1 februari 1953‘Theo is naar Zeeland vertrokken om te helpen bij de watersnood ramp.’ | |
3 februari 1953‘Oproep voor de keuring voor Korea in de bus.’ ‘Theo was terug uit Zeeland. We lunchten met Bertie in de stad en namen een taxi met zijn drieën naar mijn grootvader en Sima. Ik woonde nu weer bij hen, want een kamer kon ik me niet meer permitteren. Theo kon het met Bertie prima vinden en scheen hem gewoon aardig te vinden. Theo gaf me een boek van Maugham, ‘The Moon and Sixpence’, (waar ik zéér van zou genieten).
‘Beste Wim, lummel’, ‘Ik sta verstomd. Niet om het feit, dat je iets wilt doen, maar wel omdat je dit doet. Maandag kom ik in ieder geval naar je toe. Waarom Korea, en niet Amerika, Zuid Afrika, Australië, of een moordaanslag op Drees? Ik vind Korea net zoiets als het vreemdelingenlegioen. Ik vind het NIKS. Henk.’ | |
6 maart 1953 (dagboek)‘Ik vraag me werkelijk af - met de grootste zorg - of Bertie mijn vriendschap nog nodig heeft, of hij nog altijd “a trifle” van me houdt en hoe het ons in het verdere leven zal vergaan. Hij zegt nu weer, dat hij me niet meer wil zien. Ik wandelde in het Vondelpark en huilde. Wat trek ik me zulke zaken toch verschrikkelijk aan. Misschien is Henk een stuk beter af, die zegt niet ongelukkige gevoelens te kunnen hebben.’ ‘Bertie koos onherstelbaar de homoseksuele richting. Mevrouw Röell benadrukte, dat zij van hem had begrepen, dat wat hem dikwijls radeloos maakte de zekerheid was dat ik honderd procent homoseksueel was, maar dit maar niet wilde inzien of erkennen. Lex Poslavsky zei me, dat hij verwachtte, dat Bertie in al zijn relaties met mannen na korte of langere tijd er toch weer genoeg van zou krijgen, dat de vriendschap dan als drukkend bij hem over zou komen met het gevolg, dat hij op den duur bij iedereen weg zou lopen.’ ‘Waar komt het gevoel, dat een relatie “teveel” is vandaan? Zou het komen, omdat hij in zijn diepste zelf voelt, dat hij zich aan iemand werkelijk gaat hechten en komt dit dan over als een inbreuk op de persoonlijke vrijheid? Deze zogenaamde vrijheid vormt immers de basis van het je vrij voelen | |
[pagina 251]
| |
op avances van onbekenden te kunnen ingaan wanneer het zo uitkomt, en wanneer het past als gevolg van een gunstige stand van de maan? Dan bevinden ze zich op het D.O.K., voelen zich tot iemand aangetrokken en hup, naar huis en de koffer in. Dit valt immers niet te rijmen met de overgave aan één vriend?’ ‘Ik ben eigenlijk doodsbang om naar Korea te gaan. Ik zal bidden. Dat heb ik trouwens altijd gedaan en dat zal ik altijd blijven doen.’ 10 februari 1953 had ik me namelijk reeds gemeld om 08:30 aan Nassauplein 35 te Den Haag voor keuring om dienst te nemen bij het Nederlandse Detachement bij de UNO. De medische keuring verliep rimpelloos. Toen kwam de psychiater. Die frommelde in mijn paperassen, keek eens naar me en zei: ‘Wat doet u in godsnaam hier?’ Ik lepelde mijn lesje met zogenaamde argumenten op, waar de dokter op antwoordde: ‘Aha, dus om geld, avontuur en... om een flinke kerel te worden. Nou, als ik u was zou ik de armen eens uit de mouwen steken en rustig thuis blijven. Denkt u er nog maar eens goed over na.’ Ik gaf hem gelijk en liet het plan varen. ‘Wanneer zal je weer je jasje aan mijn kapstok hangen? Ik heb je nieuwe adres ingeschreven en toen moest ik een beetje glimlachen, want de adressen die jij de laatste jaren heb gehad, vullen zowat een hele bladzij in mijn boekje! Laten we hopen, dat je nog eens ergens wortelschiet, want dat moet een mens toch op een gegeven moment doen. Dat we, zoals bij je laatste bezoekje, nooit eens eerder over je schrijf-liefhebberij hebben gesproken. Daar zou nog heel wat over te zeggen zijn. En wanneer ik tegen je zeg, hoe belangrijk zelfdiscipline is, dan bedoel ik misschien dit: Van schrijven geldt | |
[pagina 252]
| |
als van alle kunst de beroemde uitspraak: 1 procent inspiratie en 99 procent transpiratie. Natuurlijk komt het op dat ene procent aan, want niet ijver alléén kom je er niet, maar het vereist toch ontzettend veel hard werken en doorzettingsvermogen. De moed om honderd maal de boel te verscheuren en opnieuw te beginnen: het vereist ook een geweldig doordenken van het plan, dat ergens in je hoofd zit, een nooit je vlug of gemakkelijk van iets afmaken, een voortdurende zelf-critiek. Maar wanneer je dit kunt opbrengen zou dit enorm veel voor je kunnen betekenen.’ Iedereen kwam me 24 februari uitgeleide doen, zoals Quirine Hattink, Toon Quarles, Tante Meta de Vries, de beste vriendin van mijn moeder, en ook Henk en Mimi Hofland. Zij bleven het langst, maar toen vroeg ik ook hen maar weg te gaan. Mijn vrij uitgebreide bagage was aan boord gebracht. Ik was speciaal afscheid gaan nemen bij de familie Hilverdink, wat me erg zwaar viel. Ik besefte opnieuw hoe ik nog altijd aan Bertie was gehecht. In een laatste telefoongesprek met mevrouw Röell voegde ze me nog toe: ‘Die jongen is de vloek van je leven. Je hebt op het verkeerde paard gewed. Van hem vind je het niet erg, dat hij met andere jongens slaapt.’ Ik begreep, dat deze mevrouw niet in staat was, nu niet en nooit, om onderscheid te maken tussen wat er speelde en gespeeld had tussen Bertie en mij, en de mogelijkheid van een huwelijksrelatie met haar dochter Inez. | |
[pagina 253]
| |
kade bewoog, op de begane grond springen. Twee geüniformeerde douaniers kwamen aangerend. Ik had mijn schoudertas, papieren en paspoort bij me en kon me dus legitimeren. ‘Van grootmama ontving ik een lang en nauwkeurig gedocumenteerd rapport aangaande je beweegredenen om een grote hoeveelheid bagage een reis om de Kaap te laten maken, hetgeen me weer geheel in de sfeer van Zeist terugvoerde. Buitengewoon jammer overigens, dat deze ‘goederen verplaatsing’ van Amsterdam naar Amsterdam nog behoorlijk wat geld gekost heeft ook. Je had de hele rommel natuurlijk veel goedkoper in het Centraal Station kunnen zetten als je er persé een tijdje van af wilde, nog daargelaten de onmetelijke voordelen van de ‘gadeh’Ga naar voetnoot76. aan te halen. Hoe het zij, tegen de tijd dat deze brief in Amsterdam aankomt is de ‘Zuiderkruis’ alweer amper in Europa aangekomen. Tevens breekt de lente daar weer spoedig aan, dus behoren alle moeilijkheden spoedig weer tot het verleden.’ Mijn ouders waren sprakeloos en zwegen een aantal maanden als het graf. Zij hadden Theo, zoals mijn moeder het noemde, als ‘liaison officer’ aangesteld. | |
[pagina 254]
| |
spullen, behalve wat ik aan had, op de boot naar Afrika, en geen cent op zak, was enige koelbloedigheid vereist. Ik solliciteerde met een telefoonboek in de hand bij: de Amstel Brouwerij; B. ter Haar & Zoon, textielgroothandel; The American Express Coinpany; Handelsvereniging Dudok de Wit & Co; Van Leer's Vatenfabrieken N.V.; R. Mees & Zoonen; de Nederlandse Handelsmaatschappij N.V.; Oscar Rohte & Jiskoot N.V.; Beels & Co; De Clercq & Boon Hartsinck (denkende dat sinds de familie Boon Hartsinck buren van mijn grootmama in Bosch en Duin waren geweest, dat dit wellicht zou helpen); en bij de Assurantie Maatschappij Blom & van der AA. Na enkele gesprekken werd ik reeds met ingang van 23 maart 1953 bij Blom & van der AA aangenomen. Ik begon mijn werkzaamheden op een afdeling van ongeveer twintig dames en één heer: Bromfietsen Verzekeringen. | |
Dat ik weer aan de arbeid was stelde mejuffrouw Boekhoudt gerust. Zij schreef 29 maart 1953:‘Zou je, nu je weer een voet in de stijgbeugel hebt gekregen, eindelijk eens in het zadel komen? Ik wou alléén maar, dat je uit Amsterdam weg was, want daar zit je niet in de goede omgeving. Maar hoe dan ook - je weet wel, dat ik je toch altijd met belangstelling blijf volgen, al zijn je paden soms zo kronkelig, dat ik er niet meer bij kan. Vandaar ook mijn wat boze uitval van laatst.’ De enige, die direct begreep, dat ook het ‘bromfietsen-experiment’ in een flop zou eindigen was Henk Hofland. Hij had me voor ‘mijn vertrek naar Zuid-Afrika’ nog een reeks lange, zeer uitzonderlijke brieven geschreven. We zouden onze correspondentie dan ook spoedig hervatten. | |
[pagina 255]
| |
ware schaar van kinderen op de pastorie in West-Graftdijk, gemeente De Rijp in Noord-Holland. Hij stapte dus in Amsterdam af, op weg naar huis. Vooral mijn grootmoeder, Sima Sastro Pawiro, ontving hem met open armen. Zij zag hem terecht meer als een landgenoot dan als een Nederlander. | |
[pagina 256]
| |
enige mate gespierd en deed aan boksen, maar toch ook weer niet overdreven of met spierballen, zoals sommige walgelijke ‘bodybuilders’ kunnen hebben. Hij lag die nacht volmaakt rustig en met een zekere overgave in mijn armen. Ik voelde me in de zevende hemel en herinnerde me Frederik van Eedens subtiele woorden, ‘Een huivering van geluk doortintelde Johannes. Dat was een wonder! “Wilt ge mijn vriend zijn,” fluisterde hij...’ Eindelijk had ik dan toch in Martin precies de vriend gevonden, die ik al heel lang had gezocht. Ook was lichamelijk samenzijn dus mogelijk als voortvloeisel van de vriendschaps gevoelens, welke ik voor hem voelde opkomen en wilde hebben, terwijl homoseksualiteit tussen ons eenvoudig niet aan de orde zou komen. ‘Ik benijd je om je nieuwe leven in West-Graftdijk of De Rijp. Het is jammer, dat je niet wat meer over die bokswedstrijden hebt geschreven.Ga naar voetnoot79. Je schrijft niet wat je er van vond.’ | |
25 maart 1953‘Beste Wim, Twee minuten geleden heb ik uitgelezen: “Conjugal Love” van Alberto Moravia. Ik voel me zo miserabel, als ik in maanden niet heb gedaan. Het is een zo'n ontzettend goed boekje. Ik wilde graag dat je het leest.Ga naar voetnoot80. Ik kan er nu verder nog niets over zeggen, want ik ben er werkelijk diep van onder de indruk. Soms kon ik niet verder gaan uit dom verzet, en ik heb ervan gezucht en aan mijn haren getrokken - nooit tevoren zulke dingen gedaan bij het lezen. Mimi was heel blij met de brief, die je haar hebt geschreven. Het bevestigt ook weer mijn mening over jou en mijn definitie van genie. De “ik”, die hoofdpersoon is en het verhaal vertelt, droomt ervan de auteur te zijn van een meesterwerk en de volmaakte partner in een gelukkig huwelijk. Maar zijn boek is een mislukking. Even nadat hij zich dat heeft gerealiseerd, ziet hij zijn vrouw een soort perfecte coïtus uitvoeren met de dorpsbarbier. “Extremely vulgar,” zal je zeggen, mis- | |
[pagina 257]
| |
schien. Dan moet je het boek dus zeker lezen, om er achter te komen, wat een nederlaag er in werkelijkheid geleden wordt. Wat hij zichzelf heeft voorgesteld kan hij niet worden uit gebrek aan instinct, gevoels impotentie, en hij moet zich tevreden stellen met een troostprijs, “goodwill”. Ik vond het de rotste geschiedenis die ik ooit heb gelezen omdat ik besefte hoe gemakkelijk mij dit zelf zou kunnen overkomen.’ 10 maart 1953 was ik voor het eerst naar West-Graftdijk gegaan om kennis te maken met mevrouw Portier en sommigen van de broertjes en zusjes van Martin. Ook Jeanne, zijn vriendin, een meisje uit het dorp, kwam te voorschijn. Ze zei, dat hij die hele dag niet tegen haar had gesproken, want hij had me in Amsterdam niet kunnen vinden en was onverrichterzake naar Graft teruggekeerd. Ik bleef logeren en was teleurgesteld, dat hij nog laat in de avond naar het huis van zijn vriendin ging en dáár bleef slapen. ‘Broeders buiten en binnen onze grenzen! Toen resultaten van menselijk vernuft het onheil van de watersnood niet konden keren, stonden wij geconfronteerd met onze eigen machteloosheid. Diep bewogen door de nood hebt gij meteen gehoor gegeven aan het grote gebod van Christus: “Hebt Uw naaste lief als Uzelve.” Toen is in de harten een beginpunt gelegd voor een verbroedering der mensheid. Wij ervoeren toen de kracht, tevens de bevrijding die er uit gaat van het gevolg geven aan dit gebod. Tegenover deze kracht schrompelen vrees en wantrouwen ineen, verdwijnt zelfs haat... Wij | |
[pagina 258]
| |
reiken elkaar de hand en verwelkomen elk initiatief, dat op deze grondslag reeds is opgebloeid of nog zal ontluiken. Volgen wij Hem, wiens stem vanuit onze verbondenheid tot ons spreekt. Wilhelmina, Prinses der Nederlanden.’ Ik was die dagen met velen bewogen door de oproep van de grijze grootmama der Oranjes en stuurde een adhesiebetuiging naar haar secretariaat. | |
13 maart 1953 (dagboek)‘Vanmorgen zat ik met iemand in het American Hotel te praten, toen er opeens een baret in mijn schoot terecht kwam. Martin. Hij was me gaan zoeken toen hij me bij mijn grootvader niet vond. We gingen naar de film ‘Jeux Inderdits’, die nu in Amsterdam draaide en die ik hem wilde laten zien. Later waren we samen in het Begijnenhofje en brandde ik een kaars. Martin stond pal achter me.’ Ik herstelde contacten, ook met andere kennissen, en zag opnieuw Toon Quarles, Peter van Leeuwen Boomkamp, Vera van Panhuys, Egbert en Anne Kunst. Bertie vertoonde enige irritatie over mijn oplaaiende gevoelens voor Martin, die hij helaas als een ‘petjo’Ga naar voetnoot81. omschreef. Ik wist ook wel, dat het milieu van de Hilverdink's zeker van een ander intellectueel niveau was en dat Martin slechts de lagere school, of een Mulo had afgelopen, maar voor mij was een hart een hart. Dat was altijd zo geweest en zou altijd zo blijven. Toen mijn lieve moeder in 1974 onverwachts overleed woog de wijze waarop mijn interieurverzorgster, mevrouw Hornkamp uit Purmerend, haar medeleven betuigde, voor mij het zwaarst. Het was de vibratie van haar hart, die zo zuiver bij me over kwam, die me van de oprechtheid van haar woorden het meest overtuigde. Mevrouw Hornkamp kwam uit de Jordaan. Zij had haar gehele leven eerst kantoren schoongemaakt op de Keizersgracht en later had zij als dienstbode gewerkt bij families in het Apollolaan kwartier. Maar háár geloofde ik. Hetzelfde gold voor Martin. | |
[pagina 259]
| |
meer schrijven.’ Op de achterzijde van de envelop tekende zij een konijntje. | |
28 maart 1953 (dagboek)‘Martin logeerde hier. Van middernacht tot 03:00 over de Bijbel gebogen met hem zitten praten. Soms was ik zo moe van zijn gepraat, dat het licht van de schemerlamp mijn ogen scheen aan te tasten. Ik viel van tijd tot tijd in slaap om weer van Martins stem wakker te worden. Ik nam het mezelf kwalijk, dat ik niet uitgerust genoeg was, want ik wilde eigenlijk geen woord missen.’ ‘Om zeven uur maakte hij me wakker. Hij zei: ‘Ik heb van je gedroomd ‘kontjo’.Ga naar voetnoot82. Je was volkomen in het donker ergens in een eenzame woestijn waar het licht Gods niet was, dus zoals de wereld op zichzelf in duisternis is. Ik dacht, jongen, hoe kan ik je in God doen geloven. Ik had een compas en het was lichtgevend, met licht gevuld. Want licht is de heilige geest, is God zelf. Er was een wijzer (Martin stak zijn vinger op en maakte een beweging). Hij vroeg me: ‘Wat is dat die wijzer. Weet je dat?’ Ik keek hem natuurlijk stom aan. ‘Dat is Jezus Christus. Zoals ik geloof dat noord noord is, zo geloof ik dat de wijzer van dat compas Jezus is en dat de wijzer naar Hem wijst. Was dat compas er niet geweest, dan was je verdwaald en verloren, dan was je voor de gieren en roofvogels geweest. Wim, iemand zal er komen en jou leiden!’ Hij vervolgde: ‘Zo heb ik eens in het Jappenkamp gedroomd, dat ik een reus zag en een grote pikzwarte kerel. Ik werd bang. Ik voelde me als een kikker in het nauw gedreven door een slang (met nieuw élan), als een kat, die een duifje (hier bedacht hij zich), een vogeltje bespringt. Je kijkt, maar je kunt niets meer doen. Ik wist dat die zwarte man Satan was. En in mijn droom zei ik: “In de naam van de vader, de zoon en de heilige geest, ga weg Satan.” Hij kwam terug en nog eens, die keer. Toen was hij gevlogen. Hij is nooit meer bij me gekomen.’ ‘Zo droomde ik ook eens in het kamp, dat ik in bed lag, of in werkelijkheid op een plank lag, alles prachtig wit, met een grote ‘klamboe’.Ga naar voetnoot83. Er was een kabeltouw, door de top van de hemel van de klamboe naar de echte hemel. Ik was zo ontzettend blij toen ik dit droomde. De ouderling heeft me toen de betekenis van de droom uitgelegd. Hij was een oude Javaan, | |
[pagina 260]
| |
die vroeger een dronkaard en een dief was geweest en nu was hij tot de bijbel bekeerd en kende die uit hoofd. Ik ging altijd naar hem toe om hem alles te vragen. En dan antwoordde hij: ‘Als ik me niet vergis vind je het antwoord daar en daar. ‘Martin deed de ouderling in diens mimiek zelfs na.’ Ik bracht die ochtend mijn vriend, gekleed als altijd in uniform, met zijn Van Heutsz-baret, naar het bootje dat bij het Noord-Zuidhollands koffiehuis vertrok en achter het Centraal Station aansloot op de bus naar De Rijp. Ik zwaaide en keek hem na. Ik was tot tranen geroerd. | |
29 maart 1953 (dagboek)Ik droomde van Martin. Hij zat op een mooi wit paard en reed ergens in de buurt van ‘De Horst’, waar mijn moeder me tegemoet kwam. Ze droeg een rose jurk en ik gaf haar drie maal een zoen. Toen werd Martin door het paard er af gegooid. Van dromen begrijp ik absoluut niets.’ ‘Rüssels boekje over de ware eenzaamheid komt dikwijls in me op. Ik herinner me, dat hij zei, dat “du moment” dat je sterke liefdesgevoelens krijgt het er juist op aan kwam je van die emoties te distantiëren. Ik zit hier bij Blom & van der AA polissen uit te typen, maar Gide ligt pal naast me.’ ‘Martin heeft me duidelijk gemaakt te willen trouwen met Jeanne vóór hij naar Korea gaat. Hij voegde er aan toe: “Als ik dáár sneuvel, dan is zij tenminste voor haar leven verzorgd en maakt het zin, dat ik mijn leven heb geofferd.” Ik heb hem toen de vraag gesteld, of hij, indien hij op een andere manier dan in het leger geld kon verdienen, niet naar Korea zou gaan. Hierop antwoordde hij bevestigend. Ik ben bij dominee Oosterbaan in Haarlem geweest om na te gaan of Martin, met zijn doorleefde en geloofwaardige kennis van de christe- | |
[pagina 261]
| |
lijke leer en de bijbel niet op enigerlei wijze in kerkelijk verband zou kunnen worden ingeschakeld, zodat hij een inkomen zou kunnen verdienen, dat naar Korea gaan niet noodzakelijk zou maken.’ | |
30 maart 1953‘Beste Wim, Je brief was weer heel goed met een gedétacheerde toon. Je schrijft over “Conjugal Love”, alsof je het over een gezwel hebt, dat ergens aan mijn lichaam zit en waar in gesneden moet worden, een gevoel zo, van laat het me maar eens zien. Hierbij stuur ik je Moravia, plus een polemiek van W.F. Hermans, die hij geschreven heeft in antwoord op wat critici over een boek van hem hadden gezegd. Dat boek heet: “Ik heb altijd gelijk.” Het is voor jou niet te lezen, dus doe daar geen moeite voor.’ Henk. | |
2 april 1953‘Beste Wim, Vanmorgen belde mevrouw Röell mij op om te vragen of ik je op kantoor wilde bellen. Heb ik gedaan, maar geen gehoor gekregen. Per 1 Mei begin ik ge-exploiteerd te worden bij het “Algemeen Handelsblad” voor 200 gulden per maand, vier maanden lang. Het is natuurlijk erg “nuttig” omdat je “praktijk” opdoet. Maar ik vind het niet leuk. Ik vraag me af hoe het in het verzekeringswezen gaat.’ Henk. Bertie zag ik van tijd tot tijd, maar hij ging grotendeels zijn eigen weg en had nieuwe vrienden gekregen, die ik niet meer kende. Ik bleef zielsveel van hem houden, maar voorlopig zouden we zeker blijven botsen vanwege Martin. Met hem had ik voortdurend lange gesprekken, waar ik flarden van noteerde. Wanneer ik hem vroeg, wat hij zijn vrije weekenden het liefste deed, antwoordde hij onbevangen: ‘In Amsterdam bij jou zijn.’ Er bestond geen twijfel over dat onze ‘Seelenverwantschaft’ snel groeide. Hij zei bijvoorbeeld: ‘Eigenlijk passen we niet bij elkaar. We zijn geen ‘stel’. Jij bent ouderwets en klassiek. Ik hou van Hawaian muziek, ‘jive’, boksen en vechten. Het komt dus op aanpassen aan. Ik hoor hier, als Indische jongen, eigenlijk niet eens. Wat denk | |
[pagina 262]
| |
je, dat er zou gebeuren, wanneer ik in de kazerne kom en me niet zou weten aan te passen bij al die ‘belanda's’.Ga naar voetnoot85.
Ik vertelde Martin, dat ik in de stad een Surinaamse militair, Alwin Krolis, had ontmoet. Hij reageerde met: ‘Als je met jongens om blijft gaan zal je op den duur kapot gaan.’ Maar ik zou een paar jaar met Alwin bevriend blijven. Toen keerde hij naar het leger in Suriname terug. Hij trouwde. Toen ik in 1983 in Paramaribo terugkwam en naar hem informeerde, hoorde ik, dat hij was gestorven van verdriet over een ongeluk, dat zijn zoon was overkomen. Martin kon me onverwachts vragen stellen, zoals: ‘Wim, zeg me, wat is het verschil tussen vreugde en blijdschap? Bedenk maar, dat je in je leven eerst droefheid zult kennen en verdrietig zult zijn en pas daarna zal je worden getroost. Dan zal je werkelijke vreugde kennen. Je zal nooit gelukkig kunnen zijn zonder eerst diepe droefheid te hebben gekend.’ | |
14 april 1953, Ossendrecht‘Beste Willem, Ik heb de wacht overgenomen en wil je schrijven. Gebed verandert alles. Ik zit em ook te knijpen voor Korea, net als de andere jongens. Gelukkig en god dank, dat Hij mij lief heeft en mijn wegen gangbaar maakt en verlicht van de lasten. Je zult zien en meemaken, Willem, hoe wonderbaar Gods werk is. Ik hoop, dat je niet als de ongelovige Thomas zult zijn, want die geloofde niet in de opstanding van Christus. Dat je niet naar Afrika bent gegaan is immers ook Gods wil geweest? Dat je juist mij in Den Haag als vriend hebt gekozen is ook Zijn wil. Vind je dat zelf ook niet? Soms denk ik, wanneer ik je 1 Corinthe 1,2 laat lezen: jij hebt gestudeerd en veel gelezen, maar je begrijpt geen eenvoudige tekst uit de bijbel...’ ‘Ontvang een stevige vijf en moge Gods zege op je rusten, Martin’ Mevrouw Röell beklaagde zich bij mij, dat Charles, haar zoon, met het wetboek in de hand zou zitten uit te pluizen, hoe hij zijn moeder onder curatele kon laten plaatsen, ook omdat zij een fortuin zou hebben gespendeerd aan de zogenaamde ‘bevrijding’ van Inez uit de ‘val’ van Gonet. Zij scheen nog steeds van alles te bedenken om Inez in Nederland te krijgen. Ik was ervan | |
[pagina 263]
| |
overtuigd, dat Inez helemaal niet meer weg wilde uit Lausanne en nooit terug zou komen, voornamelijk omdat zij tussen twee kwaden, haar man en haar moeder, voor haar man - en Madame Fifi - had gekozen. | |
14 mei 1953‘Beste Wim, Het Handelsblad is dragelijk. Het werk is niet zo interessant, maar de mensen zijn wel aardig. Hans Hoefhagels, die hier ook op de redactie buitenland werkt, heb ik na de eerste dag niet meer gezien. Hij is op reis naar Athene. Ik zit in een grote lichte kamer met drie andere vrouwen mensen, Constandse, Aletrino en Lachman. Constandse is een soort superieure Hoefnagels, met ontzettend veel in zijn hersens. Hij is een jaar of vijftig. Overigens om hem als baas te hebben, niet ongeschikt. Aletrino lijkt wat op HabbemaGa naar voetnoot86. in manier van spreken en uitdrukking. Hij heeft zich gespecialiseerd in Europese vorstenhuizen en schrijft daar al twintig jaar lang elke zaterdag een stukje over in de krant. Lachman is 28 jaar, heeft grijze ogen. Hij doet denken aan Michel van Rossem van Sinoutskerke. Hij draagt de goede soort kleren. Hij heeft een moederbinding, volgens Aletrino. Hij spreekt met een beetje dédain over de rest van het gezelschap, wat overeenkomt met zijn kleren en manieren. Zijn moeder is een dochter van een bankier, Warburg, die zeer bekend moet zijn. Zonder Lachman zou het gezelschap aanmerkelijk vervelender zijn. | |
[pagina 264]
| |
Mijn werk bestaat uit het maken van berichten over de onderhandelingen in Pan Moen Jon in Korea en cholera-epidemieën in India. Verder heb ik een artikel geschreven over de integratie der communistische landen. Het kan niet anders, of er komt op een gegeven moment oorlog. Je brieven zijn de laatste tijd weer heel goed. Ze geven mij een soort “sense satisfait in majeur”. Ik ben er zeker van, dat je op een zeker ogenblik nog eens een heel goed boek zal schrijven. Je hebt er namelijk alles voor, stijl, subtiliteit en “iets” wat het goed zal maken.’ 16 mei 1953 danste Bertie in het ‘Nieuwe de la Mar Theater’ in een uitvoering van Spaanse dansen onder leiding van Maria Petrelli. Ik herinnerde me hoe hij, toen ik hem pas kende, een Javaanse dans met twee schoteltjes met brandende kaarsen uitvoerde. Dit was totaal anders, maar hij scheen opnieuw volmaakt in zijn element. Hij kreeg een groot boeket bloemen en verdween na afloop spoorloos. Toen ik hem zocht zei Maria Petrelli: ‘Hij is met zijn vriend mee.’ | |
[pagina 265]
| |
Ik: (keek somber). Hij: ‘Je bent natuurlijk verliefd op Bertje, anders zou je het niet zo erg vinden, wanneer hij eens hier of dáár is.’ Ik: ‘Ik houd van Bertie, daarom vind ik het nog veel erger, dan wanneer ik alléén verliefd zou zijn.’ Martin en Jeanne trouwden op 30 mei 1953 op het gemeentehuis in Graft. Netty von Baumhauer was meegegaan. Jeanne was in het groen met een wit sluiertje. Terwijl de acte van trouw werd voorgelezen keek Martin twee maal met zijn warme bruine ogen héél lang en indringend naar me. Ik deed mijn uiterste best mijn ‘cool’ niet te verliezen. Ik trad als getuige op en werd ‘inspecteur van verzekeringen’ genoemd. Hij zette zijn handtekening met mijn Parker pen en voor hij dit deed, keek hij me opnieuw een ogenblik recht en met véél affectie aan. Ik dacht ‘daar ga je.’ Jeanne was ongetwijfeld een lieve vrouw, maar ik betwijfelde of zij het klaar zou spelen deze, in wezen, in hart en nieren honderd procent Indonesische man, tot in lengte van dagen te boeien en in zijn puur Indonesische mentaliteit op te vangen. In 1953 was zij zelfs nog nooit in Amsterdam geweest. Hij was aan het andere einde van de wereld opgegroeid. Martin en ik namen haar voor de eerste reis naar de hoofdstad mee. Ook zijn moeder had liever gezien dat haar lievelingszoon een meer Indisch georiënteerde vrouw zou hebben gekozen. Lievelingszoon, niet alléén omdat haar man zijn leven voor hem had gegeven, maar omdat zij van alle kinderen zichzelf het meest in hem terug zag. De frappante gelijkenis tussen moeder en zoon verbaasde mij ook altijd weer. ‘Het is werkelijk een eeuw geleden sinds je iets van mij hoorde, maar door je Afrikastunt was ik werkelijk met stomheid geslagen. Niet dat ik boos was of zo, want dat stadium ligt al decennia achter mij, maar ik was stupéfait. Verreweg de meest teleurgestelde was je vader, die je zo lang niet meer had gezien, maar enfin, die episode is alweer historie.’ Ook mijn vader, die voor zaken in Port Elisabeth in het ‘zwartkops Mineral springs Hotel’ logeerde zond me een opzienba- | |
[pagina 266]
| |
rend lieve brief. Hij verontschuldigde zich in het Engels te schrijven. ‘Do not suppose, that I am not thinking of you. Every night I pray for the well-being of your mother and for Hendrik, you and Theo, as well as you can even if it may be a little dull in the beginning. Be patient, because this will pave the way for your career and social standing. In your leisure hours who will enjoy music and other important things much more after having done your job properly. As I noted from your letter, there seems to be not so great a difference between your feelings and mine towards the “clan” in Holland at present. I think, however, that I have been more succesful than you so far in concealing those feelings. I admit, of course, that for various reasons, it is far more my duty to conceal any feelings of disapproval in this respect than it will be your duty. Nevertheless, I solemnly advise you to train yourself in doing so and to regard the succesful concealment of your inner feelings of disapproval a succesful and precious victory over personal pride. Never mind what people, who are more or less indifferent to you, will be thinking of your new pose. Never send inconsiderate letters, because words will be understood wrongly. Only write short, polite and formal letters as being suitable. Be assured, that my sympathy will always be on your side, because I can't help feeling more or less the same way as you do. I did not think it advisable to tell you so before now. Yours affectionately, Daddy.’ Van deze brief in het bijzonder was ik met stomheid geslagen. Voor het eerst was mijn vader alléén en ver weg van mijn moeder in Kaapstad. Plotseling opende hij zijn hart voor me, zoals ik eigenlijk als kind al had gevoeld, dat hij in werkelijkheid was, dacht en voelde. Nu hij onbereikbaar was voor de directe invloed van mijn moeder openbaarde hij iets van zijn werkelijke gevoelens. Hij doelde kennelijk op de buitengewoon sterke banden en de reeds eerder gesignaleerde separatie problematiek tussen mijn grootmoeder, mijn moeder en mijn tante, een soort monsterverbond, waar vooral de kinderen van de drie dames de meest blijvende schade door zouden oplopen. | |
[pagina 267]
| |
Henk Hofland schreef me bij mijn verjaardag onder meer, dat het hem bezwaarde, dat ik een baan in de verzekeringen had. ‘Ik geloof, dat je er vlug mee moet ophouden. Als ik mij tenminste probeer voor te stellen hoe het is, van 09:00 tot 17:30, krijg ik een misselijk gevoel, ongeveer, zoals ik had, toen ik in dienst was in Weert.’ ‘Ik droomde over ‘De Horst’ en zag Mam in de werkkamer van mijn vader staan. Ik rende huilend naar binnen, omdat ik zo naar haar verlangde. Maar toen zag ik grootmama en Tante Jetty staan. Grootmama was als altijd geheel in het zwart gekleed, en scheldend en vloekend heb ik me op hen gestort. Ik schreeuwde: ‘Ik wil naast Mam zitten, ik heb er meer recht op dan jullie.’ ‘In de tram dacht ik over deze droom na. Het zou een thema voor een verhaal kunnen zijn, hoe mensen elkaar liefhebben en ondertussen, à la mijn vader, verschrikkelijke offers moeten brengen ten koste van hun diepste en ware gevoelens, waarmee ze dan in wezen de essentie van de problemen omzeilen of proberen te ontlopen. Hoe de strijd te beschrijven om de liefde voor één mens een leven lang vast te houden, en te verdedigen tegen de onverhoedse en onder-de-tafel aanvallen van derden? Geen wonder dat Gide spreekt van mensen, die als een paard met oogkleppen, ‘demi-blindée’ door het leven gaan. Soms ging ik, wanneer het in me op kwam, naar het Begijnenhof en brandde een kaars voor Martin. ‘Met hem kan ik immers alléén maar echt communiceren via God,’ schreef ik. Hij zond me veel brieven: vanuit Port Said, Colombo, Saigon van overal. Hij reisde op de ‘Felix Roussel.’ Ik schreef hem iedere drie dagen bijna één jaar lang. | |
[pagina 268]
| |
19 juni 1953 (dagboek)‘Netty von Baumhauer heeft, héél lief, mijn zegelring, mijn horloge, mijn Parker pen en nog een paar dingen uit de Bank van Lening voor me gehaald. Ik ben haar erg dankbaar, maar ik zie geen mogelijkheid haar in lange tijd terug te betalen.’ | |
21 juni 1953‘Verjaardag van mijn moeder. Ze is diep in mijn gedachten. Ik logeer met Netty von Baumhauer op de ‘Braamakkers’ in Loosdrecht. We zeilen met vrienden. Ik ben er niet echt bij, en zij voelt het. Ik denk aan Martin op zijn schip in de Indische Oceaan. Hij schreef aan zijn vrouw: ‘Van Willem droom ik het meest.’ ‘Mevrouw Röell belde op kantoor om te zeggen, dat ze had gehoord dat Netty verliefd op me was. Ze voegde er aan toe: “Ongetwijfeld een juffrouw met goede hersens, maar een ontzaggelijke flirt, veel wulps gedoe, om tegen iedere prijs aan een man te komen. Jij en ik flirten met elkaar in de geest, wat natuurlijk veel aardiger is dan andersom.” Ik hield van dergelijke telefonades altijd weer een akelige nasmaak over.’ | |
28 Juni 1953‘Mevrouw Röell is naar Zwitserland geweest, en Inez gaf een brief voor mij mee, die zij met groene lak en haar zegelring had dichtgeplakt...’
‘Chéri, Mijn engeltje, mijn huwelijk is werkelijk een bijzonder geval. Zou ik eens de zaak hier opbreken, dan is het “uniquement” omdat mijn plaats dan niet meer hier is. Begrijp goed “mon grand”: wat heb je er aan als ik met Libelle verhalen aan kom zetten dat ik weg zou gaan om jou. Dit is geen hardheid of onvrindelijkheid, maar als men eenmaal iets is begonnen moet men alles doen om het tot een goed einde te brengen. Blijkt na verloop van tijd, dat alles tevergeefs is, wordt er een | |
[pagina 269]
| |
streep onder gezet. Ieder mens, al is hij het nog zo weinig waard, waar men zoveel van zichzelf aan geeft, bindt, dan weet je zelf. Tot dat de bliksemstraal uit een heldere hemel komt, als hij komt. Je weet mijn gevoelens voor jou. Ik houd ook van François, maar anders. Het is daarom moeilijk jou iets te beloven, als ik het zelf nog niet goed weet. Mocht je van dat meisje gaan houden, laat niets je er dan van weerhouden. We zijn dan als twee lampjes in een grote duisternis en zullen elkaar ooit weer tegen komen. Je t'embrasse. Inez’ Ik begreep maar al te goed, dat deze brief een reactie was op de klets-en-stook verhalen, die de moeder arme Inez tijdens haar jongste bezoek aan Lausanne op de mouw had gespeld. Ik antwoordde haar uitvoerig, waarop zij me onmiddellijk een allerliefst telegram naar mijn grootvader zond. | |
2 juli 1953 (dagboek)‘Vannacht heb ik van je gedroomd,’ schreef Henk. ‘Net als Martin dus. Maar bij mij gebeurt het minder frequent. We hadden een paar uur met elkaar gepraat en namen afscheid ergens in een straat. Ik zei, Ik ga, en stak de straat over, naar de kant waar een paar autobussen stonden geparkeerd, waar ik achter wilde verdwijnen. Toen zag ik Bertie aan komen, aan jouw kant van de straat. Ik lachte en riep: Ik ben op de goeie tijd weggegaan, zie ik. Het is maar goed, dat hier bussen staan. Aldus de droom. Heel moeilijk te duiden,’ aldus Hofland.’ | |
6 juli 1953‘Met Netty naar Keita Fodeba's Afrikaanse neger theater in het Concertgebouw. Zalig, die negers. Ik dacht aan Alwin Krolis, en hoe hij vertelde over zijn Koreatijd en sexuele contacten met Koreaanse militairen. Eén danser trok me zéér aan. Ik volgde hem voortdurend, zijn bewegingen op het rhythme van de drums, zijn ogen, zijn blote lijf in ‘shorts’. Ik realiseerde me, dat ik toch nog zéér weinig van de wereld heb gezien. Ik wil over de wereld reizen en boeken schrijven. Schreef Somerset Maugham niet, dat wanneer een situatie hem teveel werd, hij zich dan inscheepte op een oceaan-stomer? | |
[pagina 270]
| |
8 juli 1953, Buenos Aires‘Dear Wim, You have really given me a great present with your letter, more than you probably realize. In the first place I see you are happy, have work and don't seem to be so mixed up with other peoples troubles or with your own. That's good. One has to be a bit selfish in this world. Then, it is nice to hear that an old friend keeps remembering me, and that we both remind ourselves of each other by music.Ga naar voetnoot87. I still have all the records we listened to at 109 Grove Street in Yale. Do you remember what a louzy janitor you were? I don't know why they didn't fire you, except that your charms had conquored the old deaf Scotsman, who lived downstairs. I hope you still use that old charm on your insurance clients. If so, you'ill be rich before you know it - good old Wim - you always were a scoundrel. I always remember the way you got those dollars from Archawski. Whatever became of him and his family?’ Freddy. | |
17 juli 1953, Tokyo‘Beste jong, Vanaf de 15de zijn we in Japan... Gisteravond speelde een Amerikaan op de piano. Ik kreeg een prop in mijn keel en mijn ogen werden vochtig. Ik denk steeds aan mijn vrouw. Ik tracht “piekerans” over thuis en jou te vermijden, maar het helpt niets. Steeds als ik vrienden, onverschillig of ze racist zijn, voor me heb gaan mijn gedachten naar Holland en denk ik juist sterk aan jou. Ik ben dan soms flauw tegen de jongens, omdat ik mijn gedachten aan jou, en ons geestelijk contact, niet kan onderdrukken. Begrijp je mij?’ Hij sloot een Lucky Strike sigaret in, waarvan hij zelf de eerste helft had gerookt. | |
28 juli 1953 (dagboek)‘Een heerlijke dag in Den Haag doorgebracht bij de van Lenneps. Met Frank naar “Le retour de Don Camillo” in het Metropole theater. Ik ontmoette bij hen Charlotte Star Busmann, een zeer attractieve jongedame, en de dochter van de gezant in Oostenrijk. Haar moeder was een Röell. Ik hield mijn hart vast, dat Frank over Inez zou beginnen. Maar Frank | |
[pagina 271]
| |
is tenslotte de zoon van een diplomaat. Onder vier ogen vroeg hij me, of het drama nu voorbij was. “Ongeveer,” antwoordde ik, “maar ik blijf achter Inez staan.” De vriendschap tussen Frank en mij is hecht en zal het altijd blijven.’ | |
30 juli 1953‘Nam afscheid van Frank van Lennep op Schiphol. Hij geeft altijd op een bepaalde manier een sterke hand.’ ‘Henk Hofland is overtuigd, dat ik geen dag langer bij Blom & van der AA moet blijven. Hij heeft al met dr. Constandse gesproken. Hij wil, dat ik op de redactie buitenland van het “Algemeen Handelsblad” kom werken.’ | |
31 juli 1953‘Volgens Henk is het 99 procent zeker, dat ik bij het “Handelsblad” kan komen.’ ‘God zegene de greep. Ik heb vandaag schriftelijk mijn werkzaamheden bij Blom & Van der AA opgezegd. Dan word ik nu dus journalist. Zou dat dan de redding kunnen zijn? Zo ja, dan was het in ieder geval uitsluitend en alléén Henk Hofland's werk.’
(wordt vervolgd) |
|