Grenzen aan de groei. Deel 2
(1974)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd50 gesprekken over het rapport van de Club van Rome
[pagina 310]
| |
Ehsan NaraghiEhsan Naraghi werd op 13 september 1926 in Kachan, Perzië geboren. Hij promoveerde in de sociale economie aan de universiteit van Genève in 1947. In 1952 deed hij aldaar zijn doctoraal sociologie. Na enige tijd in Perzië werkzaam te zijn geweest behaalde hij opnieuw een doctoraal in de sociologie, ditmaal aan de Sorbonne in Parijs in 1956. Van 1957 tot 1967 doceerde hij aan de universiteit van Teheran en vervulde tal van functies in de onderwijssector in Perzië. In 1968 werd hij benoemd bij de u.n.e.s.c.o. in Parijs en sedert 1969 is hij directeur van de afdeling jeugd-activiteiten van de u.n.e.s.c.o. Hij publiceerde verschillende boeken, waaronder Contribution méthodologique a l'elitude de population dans les pays à statistiques incomplètes en Sciences sociales et leur développement historique. Ik heb begrepen dat de u.n.e.s.c.o. het als een van haar doelstellingen beschouwt om de dialoog tussen de jeugd en de wereld te onderhouden en te bevorderen. Dit staat onder meer ook in de in 1969 uitgekomen brochure Partnership with youth. Zijn er in deze sector in de laatste vijf jaren vorderingen gemaakt? Om te beginnen heeft men leren inzien en begrijpen, dat men de problemen van de jeugd niet kan scheiden van die van de rest van de maatschappij. Men dient vraagstukken als opvoeding, onderwijs, wetenschap, cultuur, politiek in de maatschappelijke context te bezien. Er bestaat niet zoiets als een jeugdprobleem, dat naast de rest van de maatschappij zou staan.
Maar mevrouw Valentina Tereshkova van de Sowjet-Unie is bijvoorbeeld van mening, dat de jeugd in haar land van jongs af aan wordt doordrongen van het feit dat de Sowjet-maatschappij de jeugd dringend nodig heeft. Kinderen worden een sense of purpose bijgebracht. U spreekt dus waarschijnlijk nu niet over de situatie in de socialistische landen. Ik kom daarop terug. De u.n.e.s.c.o. heeft dus ingezien, dat het jeugdprobleem het gehele maatschappelijke stelsel betreft. Vanaf 1970 zijn wij danook een nieuwe periode binnengegaan. Wij behandelen vraagstukken van de jeugd thans als maatschappelijke problemen. De jeugd, en dit moet u vooral inzien, is geassocieerd met alle dimensies van het maatschappelijke en politieke leven. Sedert 1970 zijn onze activiteiten er alle op gericht deze met de jeugd te verbinden. Wanneer wij symposia organiseren, bijvoorbeeld zoals nu, in juli l974, over de plaats van de kunstenaar in de huidige maatschappij, dan zullen een aantal jonge artiesten hieraan deelnemen.
U probeert dus representatief te zijn voor iedereen. In een mate waarin dit mogelijk is. We hebben hetzelfde gedaan op conferenties met wetenschapsmensen betreffende de wereldcrisis en het milieu. Het rapport van de Club van Rome is hier eerst uitvoerig besproken. | |
[pagina 311]
| |
Wilt u zeggen, dat de u.n.e.s.c.o. een vergadering organiseerde, waarbij de Club van Rome-problematiek werd doorgepraat? U weet dat ook jongeren reeds vijf of zes jaar geleden behoorden tot hen die zich het meest ongerust maakten over de toekomstige ecologie. Wij hebben hen uitgenodigd. Zeer interessante discussies zijn gevolgd. Het rapport van die debatten maakte in die tijd reeds grote indruk in kringen die zich met deze problematiek bezighouden.
Dat rapport was dus een voorloper op het m.i.t.-rapport. Inderdaad. Tijdens de Milieuconferentie in Stockholm in 1972 hebben wij een parallelconferentie georganiseerd, om ook de jongeren een kans te geven hun standpunt in deze kwesties te uiten. Wij doen dit nu ook op het gebied van onderwijs. Wij voeren voorbereidend werk uit over onderwijsvraagstukken in de hele wereld. Jongeren uit alle landen hebben hier onder auspiciën van de u.n.e.s.c.o. uitvoerig over gediscussieerd, welke debatten werden vastgelegd in de brochure Apprendre à être.
In de jaren zestig geloofde men in de Verenigde Staten dat juist de scholen en universiteiten de avant-garde zouden vormen bij het betrekken van de jeugd in maatschappelijke problemen, of bij het leiding geven aan de jeugd naar meer verantwoordelijkheid jegens de samenleving. Er is niet veel van terechtgekomen. Laat ik u eerst antwoorden op uw vraag betreffende de socialistische landen. Wij zijn van mening, dat in de ontwikkelde landen of de ge-industrialiseerde en kapitalistische landen een reeks spontane reacties en handelingen van de jeugd plaatsvinden, die dikwijls niet te voorzien zijn. Vrij spontane uitingen, die men niet moet proberen in een vooropgezet plan te persen, waarvan je de beweging vooral niet van tevoren moet proberen te programmeren. Wij geloven trouwens, dat wat de jeugdbewegingen in socialistische landen tegenwoordig karakteriseert, een toenemende mate van aarzeling of weigering van jongeren is om tot een organisatie te behoren. De jeugd weigert meer en meer zich met een staatsorganisatie te identificeren.
En in China? Dat is een andere zaak. Dat is een totaal aparte wereld. De Chinezen lijken tevreden te zijn met zichzelf. Dat is in zulk een mate een andere wereld, dat men zou kunnen stellen dat die samenleving niets met de rest van de wereld heeft te maken.
Wordt de jeugd in China geraadpleegd? Het is een wereld in evolutie, in revolutie, in permanente verandering. Het is beter die ontwikkeling enkele jaren te laten rusten. Daarna kan men een beter beeld krijgen. Op dit moment weten wij gewoon niet genoeg van de situatie in China. Waar wij beter over kunnen oordelen is de jeugd in de ontwikkelde landen. Waartegen komt deze jeugd in opstand? Zij komt in het | |
[pagina 312]
| |
geweer tegen een systeem van verontmenselijking. Zij vinden dat dit systeem niet aan hun verlangens beantwoordt. Ik zou willen zeggen - zoals men dit in de sociologie uitdrukt - dat er een soort touwtrekken tussen de maatschappij en haar ‘establishment’ en de cultuur is ontstaan, zoals deze zich met haar ideeën heeft geëvolueerd. Het maatschappelijke systeem stemt niet meer overeen met de ideeën die er groeien. Deze ideeën worden door jongeren tot uitdrukking gebracht. Zij willen verder gaan dan wat zij als een onderdrukkend systeem aanvoelen. Daarom ontstaat een confrontatie tussen beide groepen. De jeugd geeft hier uitdrukking aan. Waarom is in westerse landen juist een belangrijk deel van het protest uit scholen en universiteiten gekomen? Omdat het maatschappelijk systeem juist in deze landen nog zeer onbuigzaam blijft. Met het oog op de toekomst is dit vooral de meest behoudende kant van de zaak. Het wezen van het onderwijs, ook op de universiteiten, berust nog steeds op dezelfde oude en verjaarde waarden. De jongeren merken wel degelijk dat er iets niet klopt, dat het systeem niet meer in overeenstemming is met de evoluties in de wereld. Daardoor ontstaan heftige reacties en revoltes. Dus opstandigheid tegen een systeem, dat als te onderdrukkend en te onbuigzaam wordt aangevoeld, en ook is. In algemene zin zou men kunnen stellen, dat de jeugd in westerse landen, misschien soms op wat verwarde en wellicht primitieve wijze, een beetje onbewust zelfs, uitdrukking geeft aan de onvolmaaktheden van de maatschappij. Wanneer u bepaalde auteurs uit de jaren vijftig leest en hun denkbeelden over de westerse samenleving bestudeert, vindt u bijvoorbeeld bij de Amerikaanse socioloog David Riesman, of bij de Fransman Jacques Ellul, dezelfde aankondigingen van kritiek, van revolte tegen de mechanisering, tegen een eigen leven van de machine. Ook de Franse socioloog Georges Friedman sprak toen reeds van de automatisering van de mens, het in stukjes verdelen van de arbeid als gevolg van de mechanisering, en daardoor het versnipperen van de persoonlijkheid. Dat werd reeds twintig jaren geleden gezegd. In haar totaliteit is de menselijke samenleving te mechanisch geworden. Friedman heeft in de jaren vijftig reeds gesproken over een solidaire maatschappij, de solidaire massa, de eenzame mens te midden van de machines. En plotseling heeft de jeugd in de jaren zestig deze zelfde gedachten tot uitdrukking gebracht op een natuurlijke wijze in een evolutie, die bijna revolutionair genoemd zou kunnen worden. Maar het grote publiek zag dit niet. Voor de samenleving was eerst de komst van strijd, door de jeugd gevoerd, nodig om te begrijpen dat er een diep gevoel van onlust in de westerse samenleving heerste. De denkers en sociologen hadden dit reeds eerder aangevoeld. De mechanisering was excessief. Het gigantisme, de grote complexen, de multinationale industrieën, dat waren ontwikkelingen, die op een dag tot een reactie moesten leiden. De jeugd heeft dit uitgedrukt. In het Westen revolteert de jeugd tegen een zekere indirecte, maar zeer perfide onderdrukking. Niet dat dit een onderdrukking | |
[pagina 313]
| |
door het politieapparaat zou zijn, maar zij geschiedt door het gemechaniseerde complex, de selectie.
Wij spreken nu steeds over de superrijke landen maar ik denk, naar u luisterende, voortdurend aan de honderden miljoenen analfabeten en zeer arme mensen in de Derde Wereld. Hun problemen worden hier niet uitgedrukt. Wie luistert er naar hen? Laten wij hen in 's hemelsnaam geen ‘zwijgende jeugd’ noemen. In ontwikkelingslanden is nu een groot aantal jongelui, die de scholen hebben bezocht, maar die werkeloos zijn en die beroepsproblemen voor de toekomst hebben, zoals in Egypte...Ga naar voetnoot1
Gedurende mijn jongste reis naar India, heeft Mohit SenGa naar voetnoot2 mij over een rampzalige toestand in deze sector gesproken. Inderdaad, desastreus. In deze landen zitten wij met de slechts aangepaste scholen, die mensen misvormen in plaats van vormen. Neem de jeugd in Afrika. De huidige onderwijssystemen misvormen jonge mensen. Ze worden weggehaald van het platteland en in grote steden gegooid, waar de werkelozen zich opeenhopen, waardoor op haar beurt de misdadigheid zich verder ontwikkelt.
Dit is precies wat volgens Mohit Sen in India gebeurt. Ik was onlangs op een wereldcongres over problemen van onaangepaste kinderen. Men was het erover eens dat in de ontwikkelingslanden de vraagstukken van jeugddelinquentie toenemen. Iemand was zelfs van mening, dat de groei van misdadigheid in arme landen evenredig was aan de toename van het aantal automobielen. Wanneer in een bepaalde stad een miljoen auto's liepen en het er over een jaar twee miljoen zouden zijn, zou men het aantal jeugddelinquenten eveneens met twee kunnen vermenigvuldigen. Dit wil dus zeggen, dat er een vorm van barbarisme en wilde ontwikkeling plaatsvindt. Jongeren, zonder leiding, zonder bescherming in de zogenaamde moderne beschaving. Maar een ontwikkeling, die planloos aan haar lot wordt overgelaten is immers een vorm van barbarisme. Jongeren in de steek gelaten door de Umwelt, zonder leiding, zonder cultuur, gede-cultureerd, acultureel, zonder enige medewerking van de maatschappij, dat vormt immers een situatie, die op het menselijke vlak tot een catastrofe leidt. De jeugd zal het slachtoffer zijn. Wanneer jongeren protesteren of zich hiertegen verdedigen worden zij lichamelijk of intellectueel nóg eens het slachtoffer van anderen. Zo ontstaat een protesterende jeugd op politiek gebied, waarop onmiddellijk een heksenjacht wordt geopend. De toekomst van de wereld zal danook afhangen van de manier, waarop regeringen erin zullen slagen een milieu te scheppen, of een politieke en maatschappelijke situatie in hun landen te scheppen, waarin aan de dringende verlangens van de jeugd | |
[pagina 314]
| |
tegemoet kan worden gekomen. Dat is het probleem van de toekomst, de problemen van de jeugd in de ontwikkelingslanden, en vooral ook de gevaarlijke situatie voor de jongeren in steden in die landen. De jonge boeren, die op het platteland blijven zijn betrekkelijk beschermd. Bijvoorbeeld door tradities en het gezinsleven. Ondanks de heersende armoede, ondanks de onwetendheid en ongeletterdheid zijn zij toch in zekere zin beschermd. De niet-beschermde jongeren bevinden zich in de steden. Daar is geen structuur. Er zijn geen opvangmogelijkheden. De stadsjeugd wordt niet in het maatschappelijk systeem ingepast. Zo ontstaan de misdadigheid en het vandalisme. Jeugd, die naar de steden trekt en geen mogelijkheid krijgt aan het maatschappelijk verkeer deel te nemen wordt twistziek, of revolutionair. Momenteel neemt deze ontwikkeling over de hele linie ernstige afmetingen aan. In 1972 alleen al werden in de wereld vijftig universiteiten om deze redenen gesloten.
In een van uw toespraken hebt u eens gezegd, dat u het gevoel had, dat er een soort broederschap tussen het gehele menselijke ras groeiende was. Maar hoe versoenen zich de enorme culturele en psychologische verschillen tussen de jeugd in de wereld? Japanse jeugd functioneert immers fundamenteel totaal anders dan bijvoorbeeld Afrikanen. U weet dat het menselijke ras een soort vatbaarheid voor gevoelsindrukken heeft. Als kinderen van verschillende landen met elkaar spelen, dan drukken zij zich niet uit in éen specifieke taal. Zij spelen direct met elkaar. Instinct en natuur doen kinderen handelen. Jeugdigen, die nog niet door het leven werden aangetast, hetzij door bepaalde belangen, door onderwijs of opvoeding, door een zeker gevoel van etiquette of conventie, die zijn natuurlijker. Het gevolg van dit natuurlijk-zijn is dat zij voor elkaar openstaan, wat niet het geval is bij volwassenen. Hierbij komt de uiterst belangrijke ontwikkeling in de verandering van ideeën door middel van de moderne massamedia, waaronder televisie. Dit heeft een formidabele, onmeetbare evolutie veroorzaakt. Of zoals Marshall McLuhan zegt: de aarde is een planetair dorp geworden. Wie zijn de voornaamste en allereerste produkten van dit wereld-dorp? De kinderen! De jongeren, die thans 20 jaar oud zijn en in dit nieuwe wereld-dorp zijn opgegroeid. Niet de mensen van 50 of 60 jaar, want die hebben die nieuwe situatie niet in die zin beleefd of gekend. Het is de jeugd, die de aarde op een geheel nieuwe wijze heeft leren kennen. Zij is zich van de aarde op een geheel nieuwe wijze bewust geworden. Zij zijn het die dit voor het eerst hebben aangevoeld. Zij zijn het die reageren. Het gaat om hen. Als er een ruimteraket wordt gelanceerd handelen Egyptische, Amerikaanse, Zweedse en Nederlandse kinderen op een zelfde wijze. Zij zijn er allen in geïnteresseerd. Je moet tegen kinderen over de hele wereld over bepaalde dingen spreken: dingen die hen allen gemeenschappelijk interesseren. Zoals Jules Verne zei: over alles wat het souterrain van het geïnteresseerd-zijn betreft, de wereld, de ruimte van de interesse. Je moet spreken over datgene wat hun belangstel- | |
[pagina 315]
| |
ling om de wereld te ontdekken betreft. Bovendien zijn alle jongeren van alle beschavingen op sociaal niveau tegenwoordig bijzonder gevoelig voor de idee van Recht. Dat is een gemeenschappelijke trek van de ganse jeugd over de hele wereld geworden. Volwassenen worden later in het leven immers cynisch. Ze zeggen, dat ze realistischer zijn, maar het is de jeugd die in haar idealisme en naïviteit naar recht verlangt. Of het nu de Sowjet-jeugd, de Amerikaanse of Indiase jeugd betreft, op dit punt zijn ze allemaal in elkaars gezelschap.
Gelooft u, als Denis Gabor, in de mogelijke volmaaktheid van de mens? Nee, ik geloof van niet. Ik denk dat deze volmaaktheid afhangt van de levensvoorwaarden van de mens. Ik geloof dat die voorwaarden daar tegen zijn. Terzelfder tijd geloof ik, dat de jeugd, die een gevoel uitdrukt door een instinct op de toekomst gericht, ons stuwt naar een unitaire wereld, vooral een solidaire wereld, waarin de mensen veel dichter tot elkaar zullen staan. Het menselijke ras is immers een ondeelbaar ras. Maar men moet een solidariteitsgevoel ontwikkelen.
Dat is de vraag waar alles om draait. Inderdaad. Dat is het, nietwaar? Abraham Lincoln heeft al in de dagen van de burgeroorlog tussen het noorden en het zuiden in de Verenigde Staten gezegd, dat de Amerikanen onmogelijk éen volk zouden kunnen zijn dat voor de helft uit slaven en voor de andere helft uit vrije mensen zou bestaan. Dat is immers niet mogelijk. Men kan slaaf zijn of vrij mens. Men kan geen in tweeën gedeelde natie zijn.
Maar een belangrijk gedeelte van de mensheid... Ik weet het. Een derde van de mensen is analfabeet en twee derde van de mensheid leeft in welvaart en is geletterd. Wij kunnen ons niet permitteren om te zeggen dat wij, de anderen, gecultiveerd staan tegenover de rest van de wereld. Dat is het nu precies. De wereld is ondeelbaar, solidair. Wanneer wij spreken over religieuze of culturele waarden, dan zijn deze alle onderling met elkaar verbonden. Zelfs in alle opzichten. Het laatste voorbeeld: u hebt als Nederlander de energiecrisis ondervonden. Wat heeft die aangetoond? Dat de wereld absoluut inter-afhankelijk is, dat de welvaart van Europa voor een groot deel afhankelijk is van energie, die niet in Europa zelf aanwezig is. Wanneer wij er niet in slagen een mondiaal evenwicht te vinden, zal Europa zich blijvend in een situatie van energietekort en risico bevinden. Als de andere landen u, in Europa, niet helpen, is uw hele welvaart...
Wat men in Japan omschrijft met het tekenen van bloemen op water. Inderdaad. Toch geloof ik, dat de les die we hieruit kunnen trekke door de jongeren al is geleerd. Want wat zegt de jeugd al jarenlang? De hippies en de anderen, wat hebben zij gezegd? Wij willen | |
[pagina 316]
| |
bescheiden leven en van de natuur genieten, en niet de natuur verder vernietigen. Die arme hippies, die men tien jaar geleden nog belachelijk maakte, van hen begrijpt men nu, na het uitbreken van de energiecrisis, dat zij fundamenteel gelijk hadden en dat ze de zaken juist zagen. De toekomst van de wereld ligt in een zekere terugkeer tot de natuur, tot een eenvoudig, aanzienlijk minder verkwistend leven. Neemt u de toekomst van het papier of het boek. Er is een schrijnend tekort aan papier, aan bossen die reeds voor een groot deel zijn verwoest, en men is gewoon niet meer in staat voldoende hout te leveren. Hetzelfde geldt voor een groot aantal produkten, wanneer men doorgaat met verspillen, zoals men tot dusverre heeft gedaan. De theoretici zijn het erover eens dat tot dusverre 50 percent van 's werelds energie in het Westen werd verspild. Terwijl juist energie zo kostbaar is. Toen de jeugd in uw land, Nederland, of in Engeland of Amerika communes begon te vormen en aankondigde dat zij eenvoudig wilde leven, dat een leven met een tot het uiterste opgevoerde consumptie niet langer mogelijk was, hadden we naar deze jongeren moeten luisteren. Zij hadden gelijk. Wat zij zeiden was verstandig, ook al wordt dikwijls gezegd dat jongeren geen ervaring hebben. Het was bovendien de eerste keer in de beschaving, althans bij die van het Westen, dat de jeugd zulke problemen aan de maatschappij voorlegde. De volwassenen zeggen: amuseer je, studeer, werk, denk aan de toekomst. Maar de jeugd stelde de vraag: welke toekomst? Produceren? Waarvoor? Ontwikkelen? Waarvoor? Wat moeten we op school doen? De jeugd stelde doelbewuste vragen. Het was de eerste keer dat jongeren dit soort vragen stelde.
Gelooft u bij uw ervaring in de u.n.e.s.c.o. oprecht, dat de invloed van jongeren in uw beleid en besluiten doorklinkt? Ik geloof van wel. Ik geloof dat ideeën van jongeren bij de u.n.e.s.c.o. werkelijk een rol spelen. Dat wil zeggen, dat wij ons niet alléen van de aanwezigheid van jongeren verzekeren, maar de jeugd ook aanwenden, als gist, die men bij het meel voegt om de geest te verjongen, om gereed te staan die frisheid op te vangen, die tenslotte de opening betekent naar het volle leven. Ik ben de laatste om te stellen dat de jeugd bij alles à priori gelijk heeft. Geen enkel ras, geen enkel volk, geen enkele leeftijd bezit het recht van de volle waarheid. De moderne jeugd pretendeert dit ook niet. Het gebeurt, niet zelden, dat zij hun ongelijk bekennen met dezelfde oprechtheid of in dezelfde beweegtrant waarmee zij de zekerheden van ons ouderen bestrijden. Maar ik heb de indruk, dat zij hun aangeboren zuiverheid bewaren. Ik weet niet met welk instinct zij de situaties van de toekomst aanvoelen of voorvoelen met een opvallende juistheid van observatie en anticipatie, die wij ouderen niet meer schijnen te hebben. Zij zijn als vogels die grote vluchten over continenten maken, die weten welke eilanden er achter de horizon liggen, zonder dat onze zeevaarders ze kunnen zien. Wij, die op volle | |
[pagina 317]
| |
zeeën varen zonder goed te weten waar of wanneer wij voet aan land zullen zetten, moeten die seinen van de jeugd aanvaarden als boodschappen en onszelf dwingen ze te ontcijferen en ze te begrijpen.
Wat is uw indruk uit uw contacten met zo veel verschillende jonge mensen uit vele werelden? Kijken zij met enig optimisme naar het jaar 2000? Een groot aantal van hen schijnt pessimistisch te zijn.
Ik vroeg Madame Gandhi: ‘Wat zegt u tegen de kinderen van India?’ Zij antwoordde in de geest van ‘de kinderen hebben door de geschiedenis heen altijd oplossingen voor de problemen gevonden en zullen het nu weer doen.’ U vraagt: Wat kunnen we doen?
Precies. Ik geloof dat een belangrijke taak ligt in de opvoeding van jongeren. En niet alléen in de opvoeding van jonge mensen, maar ook in de opvoeding van onze generatie. De ouderen vergeten maar al te gauw dat ook zij opvoeding nodig blijven hebben. Wanneer wij onze huidige methoden van opvoeden handhaven komen wij er nooit uit. We zouden ons aanzienlijk bescheidener moeten betonen in onze kennis, in onze manieren van handelen en tegelijkertijd nieuwe wegen bewandelen bij de opvoeding van de jeugd. Wij zouden moeten proberen te bereiken, dat jongeren aanzienlijk sneller de verantwoordelijkheid voor eigen leven op zich zouden gaan nemen. Niet dat wij ons van onze verantwoordelijkheden als ouderen zouden moeten losmaken. Want de mensen hebben elkaar nu eenmaal altijd nodig, ook nadat kinderen hun schoolopleiding hebben voltooid. Onlangs nog schreef ik een condoleancebrief aan een vriend van in de vijftig, die zijn moeder had verloren.. ‘Ik weet,’ schreef ik, ‘dat je moeder een bejaarde dame was, maar ik besef, dat het verlies van een moeder als het verlies van een deel van jezelf is.’ Wat ik bedoel is: zolang de mens een moeder of vader heeft, heeft hij steun op aarde. Maar het verlies van een ouder is als een draaikolk in de zee. Het vormt een onherstelbaar gat in het leven van de mens. Dit is wat ik noem de onderlinge afhankelijkheid van generaties. Het is een fout zoals men in het Westen doet, om de generaties in tweeën te splitsen. Men scheidt generaties, met als gevolg dat de ouderen alleen blijven en vereenzamen. Men zal dus de verantwoordelijkheid aan de jeugd moeten geven, maar tegelijkertijd als ouderen in hun nabijheid moeten blijven. Vooral niet zeggen: ‘Zie maar dat je jezelf redt.’ Of eigenlijk: ‘Red je zelf, maar ik ben dichtbij.’ Er moet een dialoog tussen de generaties zijn. De moderne maatschappij heeft die samenspraak verbroken. De scholen hebben tot de verslechtering van deze situatie bijgedragen. Zij hebben de gemeenschap verdeeld in ontwikkelde en niet-ontwikkelde mensen, in gediplomeerde en niet-gediplomeerde mensen. Zelfs hier, binnen de u.n.e.s.c.o., kent men de beroepsmensen, de deskundigen, | |
[pagina 318]
| |
de staf en aan de andere kant het administratief personeel, de secretaressen. Dikwijls zijn juist de secretaressen veel levendiger in de materie geïnteresseerd dan de zogenaamde professionelen. Al die scheidingen groeperen de mensen. In hun gevoeligheid merkt de jeugd dat dit niet de methode is, dat dit fout is. We zullen ons hele systeem goed onder de loep moeten nemen, vooral wat het onderwijs betreft. De jeugd weet deksels goed waarom het gaat. Zij weten wat zij zeggen, en weten wat zij in het leven willen. Hierin schuilt misschien een mogelijkheid om niet pessimistisch over de toekomst te zijn. Het gevaar zit immers in een opvoeding met een geest van idealisme, om de jeugd vervolgens ter zijde te houden, buiten het reële leven. Zo ontwikkelt men bij de jeugd door abstracties voortgebrachte ideeën. Komen zij later in het werkelijke leven dan ontstaat een schok. Men zou geleidelijk in het onderwijs de essentie van het werkelijke leven moeten invoeren. Misschien ook weer niet te snel, om niet het idealistische elan te breken dat jeugd kenmerkt. Voor mij is ieder jeugdig mens, op iedere leeftijd, een bron tot nadenken. Het kind dat je aankijkt, het kind dat loopt zou je moeten zien als een aanvulling van jezelf. Wanneer wij de jongeren met die ogen bezien, zullen zij zich door ons gesteund voelen.
En is er reden tot optimisme. Inderdaad. |