Kompleete werken. Het slot Loevestein in 1570. Deel 2
(1887)–J.F. Oltmans– Auteursrecht onbekend
[pagina 80]
| |
Negen en veertigste hoofdstuk.‘Al asalto, soldados! animo, adelante!’Ga naar voetnoot1) riep nu Perea, aan de gracht de soldaten verzamelende. Hij durfde den storm niet langer verschuiven; want het had reeds drie uren te Woudrichem geslagen. Zijn hoed met roode vederen rustte fier op zijn hoofd; zijn rapier hield hij in de hand, en aan den linkerarm droeg hij een rondas. Hij scheen gereed om ook den storm te beproeven; het voornemen om te overwinnen of te sneuvelen was te lezen in zijn blik, die zijne vijanden met verwoesting dreigde. Aan zijne zijde stond Velasquez; wiens wonde hem verhinderde een schild te voeren; op zijn edel en droefgeestig gelaat was bedaardheid, maar geen bloeddorst te lezen, en indien hij mede den storm ondernam, was het mogelijk om den Boodschapper te redden. Tevergeefs had Perea naar zijne ruiters omgezien; want gaarne had hij hen rondom zich gehad, op wie hij als op zijn staal kon vertrouwen. Hij zag hen niet; en te trotsch en te ongeduldig om naar hen te wachten, stond hij den Anspessado toe, die hem dit reeds vroeger verzocht had, om met zijn volk aan den storm deel te nemen. De voorste soldaten waren van planken, ladders en rijs voorzien. Toen liet zich weder het ‘Adelante, soldados!’ hooren, terwijl de schalmeien en trommen het krijgsvolk aanmoedigden, en de Spanjaarden zetten zich in beweging, terwijl Perea, die zich geen tijd gunde, totdat zijn volk het gat in het ijs bedekt had, daarover heen in den muur sprong en door Velasquez gevolgd werd. Terstond | |
[pagina 81]
| |
werden de stormladders in den muur geworpen en weinige oogenblikken daarna voegde de Anspessado zich met de musketiers bij hem. Weinig tijds nadat het lossen der zinkroeren en het gekletter van wapenen te kennen had gegeven, dat de Boodschapper niet voor niets zich verwijderd had, begon het gevecht in de bres, terwijl de Snijder met Perea, en de Wapensmid met Velasquez handgemeen werden; doch al waren deze twee Spanjaarden niet in staat geweest, zich met hun staal een weg in de kamer te banen, zoo zou toch het steeds voortrukkende voetvolk hen, ondanks zich zelven, vooruitgedrongen hebben. Lang stond het gevecht gelijk; de Snijder stelde zich te weer als een bezetene; en zoo men hem al van onvoorzichtigheid en wreedheid kon beschuldigen, gaf hij evenwel blijken van moed en bekwaamheid, die men niet van hem had kunnen verwachten. De Wapensmid, met gesloten helm, zwaaide de strijdbijl met vaardigheid en het ‘Leven de geuzen! achteruit met de Spanjolen!’ dat het geschreeuw der musketiers overstemde, verried, dat de belegerden den moed niet verloren, en, het gevaar beseffende, waarin zij zich gewaagd hadden, den grond voet voor voet wilden verdedigen. Toen riep Perea weder het ‘Adelante por la bandera!’ en een stoot van den Snijder op zijn rondas opvangende, bracht hij dezen een steek toe. Ofschoon het staal afstiet, dat zich op het harnas van den Snijder boog, verloor deze echter door de krachtige hand, waarmede het gevoerd werd, zijn evenwicht en was genoodzaakt om zijn rechtervoet achteruit te brengen, om op de been te blijven; zijn vijand trad nu weder vooruit. De Snijder gaf een gil van woede, en hij brulde als een tijger, die, zijn onvermogen gevoelende, op zijne luimen ligt om zijn vijand onverhoeds en van ter zijde te bespringen. Terwijl hij dus des Spanjaards hoofd en borst met zijn zwaard bedreigde, bracht hij voorzichtig de linkerhand aan zijn zinkroer, dat met een haak aan zijn lederen gordel hing, en terwijl hij den mond van het geweer naar den buik van zijn tegenpartij keerde, trok hij het af. Perea echter weerde het zwaard met zijn kling af, | |
[pagina 82]
| |
en dekte zich met zijn rondas. Een kogel, die op onderscheiden ijzeren platen afstuitte, waaruit het vervaardigd was, viel er machteloos bij neder. Velasquez hield zich langen tijd tegen den Wapensmid staande; want de Anspessado, die naast hem stond, en met wien hij den vorigen dag gemeenzaam gesproken had, ving met zijn bardezaan menigen slag op, die voor den hoofdman noodlottig zou geworden zijn. Deze verijdeling van zijne pogingen maakte, dat de Wapensmid zijne slagen naar een andere zijde deed nedervallen. Mogelijk wenschte hij liever, dat een andere hand den Spanjaard mocht vellen, van wien Uilenburg zooveel goeds verhaald had. Nu verhinderde de Anspessado zijn wapen niet meer om zijne vijanden te treffen, en hij zwaaide de bijl met kracht en behendigheid; het deed zijn maker en de keus van den Wapensmid eer aan; want toen het op het borstharnas van een der soldaten nederkwam, drong het scherpe der strijdbijl er door heen in de borst van den Spanjaard, en wierp hem stervend aan de voeten van zijn vijand neder. Maar waartoe ook moed, vaderlandsliefde en nooddwang een mensch in staat mogen stellen, hoe standvastig de geuzen ook streden, zoo heeft toch iedereen niet meer dan zijn eigen leven te verliezen. Reeds waren er twee van hen gevallen, en de overigen allen gewond. De Spanjaarden drongen immer sterker aan; zij waren tien tegen een, en toen zich in de verte de trompet liet hooren, riep Perea nog eens zijn: ‘Adelante!’ uit. Een kreet van woede en vertwijfeling antwoordde hem; de slagorde der geuzen was verbroken, en evenals een kudde schapen, in welker midden een hongerige en bloeddorstige wolf komt springen, heinde en verre zich over het veld verstrooit, evenzoo werden de geuzen van elkander afgedrongen; doch geen hunner spoedde zich naar de deur. De hoop op behoud van hun leven had hen verlaten; zij vreesden den Boodschapper niet gemakkelijk te vinden, en hoopten nog altijd hem plotseling met Uilenburg te zien verschijnen om de kans te doen verkeeren. Terwijl zij bleven, hoopten zij ten minste de wraak nog te kunnen genieten, en tegen den muur een geduchte stelling | |
[pagina 83]
| |
aannemende, zocht elk zijn leven zoo duur mogelijk te verkoopen. ‘Leven de geuzen! overwinning of de dood,’ riepen zij, terwijl zij zich vreeselijk te weer stelden tegen de soldaten, die de kamer overstroomd hadden. Wanneer het wouddier, dat van jongs af in vrijheid is opgegroeid en nooit aan eenigen band is onderworpen geweest, zich door zijn bespringer overwonnen ziet, geeft het den moed niet op; het weet van geen zwichten, en verscheurt met zijn klauwen en tanden tot het laatst, nog stervende, de borst des overwinnaars. De mensch daarentegen, die moedig gestreden heeft, zoolang er hoop op behoud of overwinning bestond, geeft dikwijls met de hoop ook den moed op, en terwijl hij het staal laat vallen, dat hem tot nog toe zoo goed gediend heeft, wordt hij vermoord of gevangen genomen, zonderdat hij iets tot redding van zijn leven of tot nadeel van zijn vijand onderneemt. In dit opzicht heeft het dier veel voor boven den mensch; daar het zijn aanstaanden dood niet kan vooruitzien, denkt het nog altijd te zullen overwinnen, en terwijl elke wonde den mensch hoe langer hoe moedeloozer doet worden, maakt zij daarentegen het redelooze dier des te woedender. De Snijder verloor echter den moed niet, ofschoon hij het gevaar wel inzag; aan de verdediging van zijn leven dacht hij niet; wat ging hem de dood toch aan, indien hij slechts zijns vijands bloed kon drinken. ‘Mijn zoon! mijn zoon!’ riep hij, woedend dat Perea elken houw of stoot op zijn rondas opving, en hem eindelijk zou noodzaken naar den muur te wijken. ‘Sterf, hond!’ riep Perea, toen hij hem een steek door den hals dacht te geven; doch de Toledosche kling stiet tegen den ringkraag van het harnas af, boog bijna tot aan het gevest, maar herstelde zich trillende weder. De kracht van den stoot deed den Snijder echter wankelen: een op den grond liggende ladder verhinderde hem zich met zijn voet te schragen; hij viel, van woede brullende achterover. ‘Geef u gevangen, rebel!’ riep Perea, zijn voet op de borst van den gevallene zettende, en de punt van zijn degen op diens keel | |
[pagina 84]
| |
houdende, zoodat het staal het bloed uit het vel te voorschijn deed komen. Alleen een schamper gelach antwoordde hem. ‘Zoo neemt den hond gevangen,’ zeide Perea tot de soldaten, die vroeger op zijn bevel aan den tweestrijd geen deel genomen hadden. Dadelijk wierpen zich vier soldaten op den Snijder. Nog zocht deze zich aan hunne handen te ontwringen; doch toen nog meer hunner makkers hielpen, werd hij met hunne degenriemen gebonden. Nu hield hij zich stil; alleen de vuurstralen, welke zijne oogen schoten, verrieden, dat hij, die onbeweeglijk lag, nog leefde, en een verachtelijke lach omtrok zijn mond, toen hij zag, dat men hem, ofschoon hij gebonden was, nog bewaakte. Terwijl dit voorviel, was de een vóór, de ander na, nedergestooten of gevangen genomen; want van alle zijden door de Spanjaarden omringd, offerden zij menigen soldaat aan hunne woede op, terwijl een ander hun van achteren den degen door het lijf joeg. Velasquez had naar den Emisario omgezien, om zijne vlag te hernemen en zijn vijand te bewegen zich aan hem over te geven; doch hij zag hem niet. Het geroep van ‘Victoria! en Viva el Rey!’ dat de soldaten aangeheven hadden, verkondigde hunne zegepraal; het geraas der wapenen liet zich evenwel nog op eene plaats in het vertrek hooren. Velasquez begaf zich derwaarts, om te zien, of zijne hulp ook noodig mocht zijn. De Wapensmid hield zich nog staande in een donkeren hoek der kamer, die door de hoog geplaatste vensters, zelfs gedurende den heldersten dag, slecht verlicht werd. Twee Spanjaarden met breed gapende wonden lagen vóór hem, en nu was hij met den Anspessado bezig, wien hij uit kortswijl de krijgsmanseer had bewezen, toen deze het slot verliet. Vergeefs zocht deze brave krijgsman met de lange blauw stalen punt van zijn bardezaan een opening in de oude wapenrusting te vinden; niets was er aan zijn vijand, of het was gedekt; zelfs zijn gelaat was achter het neus- en kinstuk van het vizier verborgen, zoodat zijne oogen niet zichtbaar waren, om te verraden, aan welke zijde zijne slagen zouden vallen. Alleen nog zijn vijand niet overwonnen hebbende, deed de Spanjaard een hevigen stoot, | |
[pagina 85]
| |
die het geharde staal er mogelijk door zou gejaagd hebben, indien hij het harnas van voren geraakt had, maar het gleed met een vonk langs de rechterzijde van het borstharnas af. Op hetzelfde oogenblik zwaaide de wapensmid zijne wapenbijl boven zijn helm rond, en voordat zijn vijand weder teruggetreden was, of zich met zijn wapen dekken kon, daalde het Deensche staal op het hoofd van den Anspessado neder, aan wiens hand de ebbenhouten stok des bardezaans ontviel. ‘Espana!’ riep hij zacht, terwijl hij ineenzeeg, en, in zijn bloed badende, over zijne makkers heenviel. Met de gedachte aan zijn vaderland, gaf hij den geest; helaas! hij zou het nimmer wederzien, en zijn overschot zou in den vreemden grond begraven worden. Hetzij door den strijd vermoeid, hetzij zelfs met het lot van zijn braven vijand begaan, rustte de Wapensmid op zijne strijdbijl, en zette met de linkerhand zijn helm recht; doch niemand toonde zich genegen het gevecht met hem te wagen, en mogelijk zouden de soldaten hunne musketten gehaald hebben, om dezen enkelen man, alsof het een vesting geweest ware, van verre te bestoken, toen Velasquez zijne oude tegenpartij herkende, en tusschen hen doordrong, roepende: ‘Verdedig u, of geef u over.’ ‘Nooit!’ klonk het dof door de luchtgaten van den helm, terwijl het Deensche staal weder werd opgeheven en dreigende kringen door de lucht beschreef. Doch zoo al Velasquez behoedzaam zijn vijand al dichter zocht te naderen, even behoedzaam zorgde deze niet te veel overwicht aan zijn wapen te geven en zich daardoor bloot te stellen. Tweemaal hadden de wapenen reeds elkander ontmoet, en alleen het beleid, waarmede Velasquez zijn deugdzaam rapier voerde, had hem en het staal voor vernieling bewaard. Toen kwetste de Spanjaard zijn vijand licht boven den handschoen aan den linkerarm, waarom deze, vermoeid, en vreezende op het laatst door deze bedaarde wijze van vechten zijne krachten te verspillen, besloot met één slag een einde aan het gevecht te maken, en, zich door zijne vijanden heenslaande, den Boodschapper op te zoeken, en met hem te sterven. Niets verried echter zijn voornemen, toen hij op eenmaal | |
[pagina 86]
| |
de strijdbijl met alle kracht rechtstandig liet nederdalen. Het scheen echter, of Velasquez de bedoeling van zijn tegenpartij geraden had; want op zijde springende, ontweek hij den slag, en de strijdbijl drong vlak naast zijn linkervoet diep tusschen de steenen in, waarmede de kamer bevloerd was. Hevig rukte de Wapensmid aan zijn wapen; maar eer hij het had kunnen terughalen, wierp Velasquez zijn rapier weg; hij hoopte zijn dapperen vijand levend gevangen te nemen, en hij kende de onzekerheid van een stoot op iemand, die, even als een schildpad, in het ijzer verborgen is. ‘Geef u over!’ riep hij, en vatte den Wapensmid met beide armen om het lijf. Zonder te antwoorden, liet deze zijn wapen los, trad niet achteruit, maar boog zijn hoofd voorover, zoodat zijn helm het gelaat van zijn vijand raakte, en terwijl hij zijne ijzeren armen en handschoenen om het hoofd van Velasquez heensloeg, zocht hij hem tegen zijn borstharnas te versmoren. De nagels, waarmede de ijzeren armstukken aan elkander gesmeed waren, knarsten door de drukking; de Spanjaard liet den rechterarm los. Reeds snelden de soldaten toe, om hun hoofdman te redden, die anders verloren scheen, toen de Wapensmid zijne armen opende en riep: ‘Ik geef mij gevangen.’ Want terwijl hij dacht zijn vijand in zijne macht te hebben, en reeds op diens bleek gelaat en voorhoofd den naderenden dood trachtte te lezen, daar zijn hoed afgevallen was, voelde hij de scherpe punt van een fijnen, stalen dolk, welke onder zijn oksel door het buffelleder drong, dat hij onder het harnas droeg, in zijn vleesch ging, en zijn hart dreigde te doorboren. Toen de musketiers hem ontwapenden en de handen op den rug bonden, bood hij geen verderen tegenstand. Velasquez stak zijn dolk op, nam nu zijn degen weder in de hand, en liet de gevangenen bijeenbrengen; want Perea had zijn rondas weggeworpen, zoodra hij den Snijder overwonnen had, en was ter deur uitgesneld, waarschijnlijk om den Boodschapper te zoeken. Gestadig liet zich nog nu en dan in het slot de geuzenmarsch hooren, zoodat het gevecht nog niet geëindigd was. De soldaten op het geluid van de trompet afgaande, liepen uit het vertrek, terwijl zij hunne degens zwaaiden. | |
[pagina 87]
| |
‘Espana! la bandera! la meurte por el EmisarioGa naar voetnoot1)!’ riepen zij. Maar hoe gaarne Velasquez hen gevolgd of vooruitgesneld ware, om zelf zijne vlag te halen, zoo gebood de menschelijkheid hem te blijven; want het was hem bekend, dat zij, die het laatst het gevecht zoeken, soms de eersten zijn, om hunne woede aan overwonnen vijanden te koelen, en allerlei euveldaden te bedrijven. Toen hij de bloedgierige blikken zag, die op de gevangenen geworpen werden, bleef hij om deze te beschermen, en dikwijls, als hij de ongelukkigen aanzag, die in een hoek van het vertrek gebonden lagen, dacht hij met smart aan het lot, dat hen wachtte. Hij ging dus naar hen toe, om hun uit een kan met wijn, die hij aan zijn soldaten ontnam, eenige lafenis toe te brengen; doch, ofschoon overwonnen, was hunne ziel nog vrij. ‘Zuip het zelf, hond!’ riep de Snijder, toen Velasquez hem den wijn aanbood. ‘De wijn wordt vergiftigd, als een Spanjaard hem schenkt,’ riep een ander. ‘Leven de geuzen en de Boodschapper!’ schreeuwden zij allen, terwijl zij de dreigende blikken der Spanjaarden even dreigend en met verachting beantwoordden. |
|