was, als Brigitta haar het een of ander bracht; en dat de geestelijke, die van Gorkum gekomen was, door den slotvoogd was teruggezonden geworden, zonder bij haar toegelaten te zijn. Hij berichtte hem tevens de afzending van een bode aan Perea, en bezwoer hem een middel tot zijne ontvluchting te bedenken, eer deze op Loevestein kwam, terwijl hij tevergeefs naar een, dat uitvoerbaar was, had omgezien.
Van Doorn zeide hem voor zijne getrouwheid dank en bedacht zich eenigen tijd. Eensklaps kwam hem de vriendschap van Van den Bosch in de gedachten; die, dacht hij, moest en kon hem helpen. De sluier, welke over diens gedrag en handelingen lag, maakte, dat hij hem grooter macht toekende dan hij werkelijk bezat. Zijne bekende stoutmoedigheid, zijne nauwe verwantschap met alles en ieder, die de Spanjaarden haatte, de vriendschap van Ruykhaver en het vertrouwen van Oranje, waarmede hij vereerd was, maakten, dat Van Doorn het voor Van den Bosch niet onuitvoerbaar hield, hem op zijne overbrengst naar Heusden of elders, hetzij door list of met geweld, te ontzetten, of hem op de eene of andere wijze te redden; indien deze toch wezenlijk de Boodschapper was, voor wien hij hem steeds bleef houden, dan was dit niet boven diens moed of krachten verheven.
‘Indien gij mij in staat kunt stellen om te schrijven, en een brief van mij naar Gorkum kunt brengen, dan ben ik gered,’ zeide Van Doorn.
Meijer beloofde zijn best te doen, en verwijderde zich, om door zijn lang wegblijven geen argwaan te verwekken.
Denzelfden middag, toen men Van Doorn het eten bracht, vond hij onder op den bodem van de kan met water, die men hem gaf om bij zijn wijn te gebruiken, een toegestopt fleschje met slechten inkt of eene of andere soort van mengsel, doch dat zeer bruikbaar was om te schrijven. Een oogenblik daarna stak Meijer een pen en een stuk papier onder de deur door, dat hij in D'Avilar's kamer vóór uit een boek gescheurd had, terwijl hij beloofde, als het donker was, den brief te halen.
Van Doorn haastte zich om van het weinige licht, dat op dit