KU-347 (31 augustus 1928)
Oisterwijk (N.-Br.)
boerderij ‘De Groene Put’ van A. Raaymakers
1:400
Hier documenteerde Uilkema een oud boerderijcomplex dat recentelijk op een aantal punten was vernieuwd zonder daarbij haar traditionele opzet te verliezen. Het hoofdgebouw bevatte alleen woon- en stalruimte; de oogst werd opgeslagen in een vrijstaande schuur met zijlangsdeel. Het voorhuis in het hoofdgebouw had nog de oude indeling in drieën, met de voornaamste woonruimte, de ‘heerd’, in de middenbeuk en slaap- en werkruimten in de zijbeuken. De voordeur in de kopgevel gaf rechtstreeks toegang tot de heerd; aan de brandmuur was de grote oude schouw met stookgat voor de sopketel en lampegat nog geheel intact. In het achterhuis lag aan de brandmuur eerst de voorstal en daarachter de feitelijke stalruimte. Ook de oude staldeur in de achtergevel had zich hier gehandhaafd. De stal zelf vertoonde echter het moderne type; deze lag geheel gelijkvloers en was voorzien van een grup. Volgens Uilkema noemde de boer zijn pas gemoderniseerde, nieuwe stal vol trots ‘Hollandsch’. Het vee stond hier echter precies andersom opgesteld als in een echte Hollandse stal: de koeien stonden met de achterkant naar elkaar toe. Het middenpad fungeerde daardoor als mestgang in plaats van als voedergang, zoals bij dit staltype eigenlijk gebruikelijk is. De omgekeerde opstelling was in dit geval, zoals Uilkema betoogde, een erfenis uit de tijd dat zich hier nog een potstal in de middenbeuk bevond. In deze potstal stonden de beide rijen vee met de koppen naar de zijgevels, waar zich in de zijbeuken smalle gangetjes bevonden van waaraf gevoederd werd. Toen de boer overging op de modernere grupstalvorm had het vee eenvoudigweg de oude opstelling behouden. Hoewel de potstalsituatie hier dus achterhaald was, betreffen veel van de aantekeningen op het veldwerk het proces van mestmaken in een dergelijke stal. Op basis van mondelinge informatie door de boer, die dit werk nog lang zelf had gedaan, noteerde Uilkema hier over de oude situatie:
‘..potstal: 2 of 3 maal per week 3 karren plaggen (graszoden en heiplaggen) in den potstal. Beter: 2 à 3 maal versch stroo onder de koeien. Als 't mest moest zijn voor het weiland, dan haalde men aarde uit de akker en die kwam op de potstal. De mest uit de potstal kwam eerst alle 3 à 4 weken buiten op een hoop (...) achter de staldeur (of ter zijde) want dan was de stal vol..’. Het hooi voor het vee werd bewaard op de slietenzolder boven de stal. Het werd op deze zolder gebracht via het luik in de achtergevel en vervolgens beetje bij beetje voor de voedering door een luik boven de voorstal naar beneden gegooid. De stijl die zich oorspronkelijk op die plaats had bevonden was verwijderd en vervangen door een constructie met opgehangen gebintbalk.