KU-249 (september 1924)
Laag Nieuwkoop (Utr.)
boerderij van C. Meijer
1:400
De foto laat al zien dat het hier om een eenvoudig, klein bedrijfje ging. Hier waren, waarschijnlijk door het gebrek aan middelen, een paar interessante oude bouwkundige elementen voor modernisering gespaard gebleven. Zo bevond zich in de nok van de stal nog een huiskist; dit waren luiken waardoor de stalruimte kon worden geventileerd. Ook de stal zelf was hier nog van het oudere type met een brede ondiepe grup tot aan de buitenmuren, zonder kruigang. De mest werd uit de grup naar buiten geschept door de ‘groepluiken’, die zich, blijkens een aantekening op het veldwerk, vroeger blijkbaar laag boven de grond bevonden maar inmiddels een halve meter hoger waren geplaatst. Het hooi werd buiten bewaard, in de direct achter de staldeur gesitueerde hoge vijfroedenberg. Hoewel hier een dwarsdoorsnede ontbreekt, tekende Uilkema op het veldwerk wel aan dat de constructie van het hoofdgebouw werd gevormd door ankerbalkgebinten. Het betrof hier echt een Utrechtse kaasboerderij in een notedop; alles wat ook bij grotere hoeven werd aangetroffen was hier aanwezig, alleen veel kleiner en eenvoudiger. In het voorhuis diende de grote middenkamer als kaaskamer en in de zijbeuk lag een ondiepe kelder met daarboven een opkamertje. In de andere zijbeuk bevond zich de slaapruimte. Achter de brandmuur was door middel van houten wanden het voorste travee van de stal afgescheiden; deze ruimte bevatte een woonkeuken en een slaapkamer. Het kaasmaken gebeurde hier nog op de deel bij de achterdeuren, waar men ook de handkarn en de pompbak vond. Daar werd 's zomers bovendien een vlondertje over de stal gelegd, waarop werd gewoond: de zomerwoning of zomerstal. In dezelfde hoek vond men ook de aangebouwde bakoven. Na afloop van het zomerseizoen diende deze plek weer als stalruimte: ‘..'s Winters stond in het laatste gebint, ter plaatse waar des zomers de zomerwoning was, een koe en een paard. Naast het paard werd dan het brood gebakken. Het paard stond dan
ter plaatse van xxxx en een gangetje (g) bleef over ter bediening van den oven. (...) De wringerij en het karnen werd in den veestal uitgeoefend..’. Boven dit gedeelte van de stal lag bovendien een zoldertje met twee bedsteden. De hier getekende situatie was overigens ten tijde van de opmeting alweer ten dele achterhaald; het tweede woontravee was ten behoeve van de uitbreiding van de veestapel inmiddels weer bij de stal getrokken. Uilkema noteerde: ‘..De boven geteekende toestand van het gebouw was de oorspronkelijke. Thans is keuken en kamertje tot stal geworden. Bij r (de keuken) is nu de zomerwoning, ook met vlondertje. De kaaskamer is smaller geworden. De keuken bevindt zich nu ter plaatse van het zijkamertje met bed..’.