KU-35 (3 september 1920)
Wachtum (Dr.)
boerderij van J. Hidding
1:400
Deze opmeting uit Wachtum, in zuidoost-Drenthe, toont een traditionele boerderij van het oudere type, met middenlangsdeel en vrijstaande hooischuur. De deeldeuren lagen hier in het vlak van de achtergevel. Behalve een foto maakte Uilkema van deze gevel bij wijze van uitzondering ook nog een schetsje op het veldwerk, in de tekening van de dwarsdoorsnede. Daarbij noteerde hij dat de achtermuur tot het dakschild 4,30 m hoog was. Het dak was gedekt met riet en had niet het veelvoorkomende uilebord als nokbeëindiging, maar een plankje om het gat te dichten en daarboven een gedraaide rietbos. Het achterhuis had een indeling met brede open deel, met aan weerszijden respectievelijk een rundveestal (met grup) en een paardestal. Bij de koestal noteerde Uilkema nog dat deze tweemaal per week werd uitgemest en dat het zoldertje erboven veel lager lag dan de slieten boven de middenbeuk. De stalzolder, ook wel ‘hilde’ genaamd, lag maar anderhalve meter boven de vloer van de standplaats en diende voor berging van stro. Opvallend is de aanwezigheid van een klein melkkeldertje, dat zich aansluitend aan de koestal in het achterhuis bevond, maar dat toegankelijk was vanuit de woonvertrekken. Ook een tweetal bedsteden was in het achterhuis
uitgebouwd. Het woongedeelte telde twee naast elkaar gelegen kamers, die beide verwarmbaar waren door middel van rug aan rug gesitueerde stookplaatsen. De oude haardplaat voor het open vuur was in beide gevallen nog aanwezig. Intrigerend is de minimale omvang van de weinige aanwezige ramen (helaas werd het voorhuis niet op foto vastgelegd). Ook een afzonderlijke toegang tot het woonhuis ontbrak; men kwam hier altijd via het achterhuis binnen. Ook anderszins was de boerderij hier blijkbaar nog goeddeels in oude staat bewaard gebleven. Uilkema merkte op dat de gebinten in voorgevel en scheidingsmuur nog intact waren, compleet met schoren. Over de gebinten in het algemeen noteerde hij verder op het veldwerk (als aanwijzing voor de latere uitwerking van de tekening) dat de stijlen, die op de doorsnede loodrecht getekend waren, in werkelijkheid veel schuiner stonden. Op de lijntekening is dit ook inderdaad duidelijk te zien.
De vrijstaande dwarsdeelschuur diende voor hooiberging en als potstal of overdekte mestbewaarplaats (ooit vermoedelijk als schapehok). De deel was tevens wagenberging. Op de foto is goed te zien dat de wanden van deze schuur waren opgebouwd uit diverse materialen: boven een lage bakstenen grondmuur bevond zich eerst een houten schot, met daarboven weer een riet- of strowand met sierbindingen.