ontstond hierdoor meer duidelijkheid over zowel de gepubliceerde als de nietgepubliceerde resultaten van Uilkema's onderzoek, die in veel opzichten onverwacht nauw aansloten bij de huidige visie op dit onderwerp. Zo bleek hij als eerste tot de conclusie te zijn gekomen dat de in Overijssel, Drenthe en het Gooi voorkomende dwarsdeelvormen, die door Gallée nog in een afzonderlijke huisgroep waren ondergebracht, waren ontstaan uit het eenvoudige halletype met middenlangsdeel, ofwel zoals men dat toen nog veelal noemde, het Saksische type. Uit dezelfde uitgangsvorm was, naar hij ergens terloops constateerde, door zijdelingse uitbouw van het woongedeelte ook de T-huisvorm ontstaan. In Zeeland stelde Uilkema vast dat de daar veel voorkomende scheiding tussen woonhuis en schuur pas van betrekkelijk recente datum was; bij de oudste boerderijen waren woon- en bedrijfsgedeelte veelal verbonden. En terwijl in het hart van Zuid-Holland thans uitsluitend constructies met opgelegde balk voorkomen, ontdekte hij als eerste dat hier ooit toch de ankerbalkconstructie gebruikelijk was geweest, iets dat pas meer dan een halve eeuw later opnieuw door andere onderzoekers zou worden opgemerkt. De conclusie mag zonder voorbehoud lulden dat Uilkema met zijn onderzoek op verscheidene punten zijn tijd ver vooruit was.
Tevens werd uit het beschikbare materiaal een vrij volledig beeld verkregen van het verloop van zijn onderzoek in de verschillende delen van het land en van de daarbij gehanteerde methodiek. Voor de meeste gebieden kon de voortgang van het onderzoek en de totstandkoming van de verschillende theorieën zelfs stap voor stap en van jaar tot jaar worden achterhaald, waardoor ook de door Uilkema verrichte documentaties in een nieuw daglicht worden geplaatst. Zo bleek hij bijvoorbeeld bij het onderzoek in de provincie Limburg aanvankelijk op een verkeerd spoor te hebben gezeten; de toevallige vondst van een aantal afwijkende huisvormen, enkele jaren later, maakte dat hij het onderzoek hier heropende en zijn eerdere theorieën herzag. Het beschikbare aantekeningenmateriaal, dat eerder slechts zeer ten dele bruikbaar was, is door dergelijke achtergrondinformatie aanzienlijk beter toegankelijk geworden.
Uit een vergelijkend literatuuronderzoek kwam bovendien naar voren dat op verscheidene van de door Uilkema in stencilvorm of als werkverslag gepubliceerde theorieën aanzienlijk meer was voortgebouwd dan aanvankelijk was vermoed. Ondanks het feit dat zijn werk slechts in zeer beperkte kring was verspreid bleken de belangrijkste naoorlogse boerderij-onderzoekers, zoals S.J. van der Molen, L. Brandts Buys en R.C. Hakker, toch al in een vroeg stadium van hun eigen onderzoek de beschikking te hebben gehad over Uilkema's in de stenciluitgave vastgelegde conclusies en daardoor allen ook, zij het in verschillende mate, te zijn beïnvloed. Via hun werk, waardoor het eerdere onderzoek overigens in veel opzichten werd verrijkt en uitgebreid, is ook in de huidige gedachtengang over de historische ontwikkeling van de Nederlandse boerderijen nog veel terug te vinden van de indertijd door Uilkema geformuleerde ideeën.
Daarnaast bleek diens onderzoek ook in andere opzichten de grondslag te hebben gelegd voor het huidige boerderij-onderzoek. Van verscheidene kenmerken van het hedendaagse onderzoek, dat uitgaat van een dynamische en overwegend functionalistische visie op de historische boerderij-ontwikkeling en waarbij het bouwhistorisch onderzoek van de boerderijen als bron van gegevens centraal staat, kunnen de wortels in zijn werk worden teruggevonden. Zo was Uilkema de eerste boerderij-onderzoeker die gebruik maakte van gegevens verkregen uit bouwhistorische documentatie en deze bovendien combineerde met de resultaten van (iconografisch) archiefonderzoek. Hoewel deze laatste bron van gegevens, zij het incidenteel, eerder ook door anderen was aangeboord, was hij de eerste die de afbeeldingen op oude prenten en landmeterskaarten op werkelijk grote schaal bij zijn onderzoek betrok. Voor Uilkema's werk was verder van belang dat hij zelf een agrarische achtergrond bezat - behalve landbouwonderwijzer was hij ook boerenzoon. Door deze grote landbouwkundige kennis was hij in staat de boerderij-ontwikkelingen die hij tegenkwam op logische wijze te verklaren vanuit een bedrijfskundig perspectief. De sterke nadruk die hij legde op de voortdurende en ingrijpende verande-