en vreugd, van dronkenschap en wellust wordt bereikt. Laat 'n hel in ons branden, laat onze hersenen beneveld zijn, laat ons bloed kloppen en koken, laat dan zijn onze zenuwen gespànnen, zoodat we stijgen tot de grèns van 't leven.
Laat van avond ons dan wegwerpen zooveel geld, zwelgen zooveel vuurwater; bezoenen en betasten zooveel heet vrouwvleesch; laat ons dan zooveel draven, dansen en trappelen, zooveel lachen en grijnzen, zooveel zingen en gillen en brullen...
Dat 'n jaar lang onze zakken leeg zijn, onze zinnen verzadigd, onze lusten gedoofd, onze kelen verdroogd, onze lijven verzwakt, zoodat - we worden geschikt voor 'n fatsoenlijk leven.
Carnavals-lui: mannen met begeerte en vrouwen met lokkenden wellust, en alle menschen met grijnstronies en gloei-vleesch en koorts-bloed en gloeiende roofdieroogen; en ieder, die geilheid, plaag-lust, bourgeois-haat of man-ziekte te verbergen heeft, 'n vervelend jaar lang; ieder die zich niet thuis voelt in zijn werkkiel, gekleede jas, toga of uniform. o! Ieder die walgt van twaalf maanden opgekropte fatsoensdwang: op, op, òp!
Maskers voor, bonte zots-kleeren aan! Niemand kent u, en gij behoeft niemand te kennen.
Laat 't bier nu stuipend schuimen in de pinten; laat tintelen de bloedige roodwijn; laat schroeien de jenever. Neemt d'r heele flesschen van mee in uw zak, en drinkt, zuipt, zwelgt, zoo vaak 't u lust. Schenkt bedelaars wijn en uw kinderen jenever, of smijt de menschen 't brandende vocht in d'r smoelen!
Verkleedt u als koning, of als vullisman, als engel of als duivel, als ofcier of als voddekrabber, en dost uw kinderen uit. Laat de vrouwen nu mannekleeren aantrekken, maar vooral: laat hun kleeren nauwsluitend zijn, opdat d'r dikke billen en borsten goed uitkomen. Vrouwen! draagt van onder uw mannehoed uw haren los zoo als 'n meisje. Dat lokt! En laat de mannen nu vrouwekleeren aantrekken.
Draagt 't masker van 'n beer, 'n krokodil, of 'n aap; draagt maskers met reuzige, bloedroode neuzen; draagt krijtwitte doodskoppen met lantaarntjs in de oogholten opdat de vrouwen schreeuwen.
Draagt ieder hoofddeksel, behalve 't u eigene. Draagt beslijkte ofciers-képi's, geblutste kachelpijpen, of rinkelende zots-kappen. Draagt nu koningskleeren, armen! en bedelaarsflarden, rijken! Laat de zotten gang en gebaren nabootsen van 'n wijsgeer.
Laat de konfetties nu dwarrelen, geel, groen en rood, maar vooral veel rood, rooddwarrelende papiervlokjes, roode konfetties als hélle-sneeuw. En laat ze massaal neervallen in 't straatslijk. Begraaft de meiden onder konféttie-gedwarrel. Bedekt de straat met 'n dik tapijt van doorweekte, bepieste, bekotste konfetties.
Laat serpentines statig doorslangelen de lucht, van huis tot huis,