| |
| |
| |
Ze reden op bokken...
Een holle weg die over de kam van een heuvel als ongemerkt voert van het ene dichtbeboste dorp naar het andere...
En dan zijn er drie bomen die geen bomen zijn...
Een ritselen, knisteren en klepperen als van dorre blaren
- en nog wat anders. Je hoort het en durft niet op te kijken.
Je weet wat daar zo naargeestig rumoert.
Knekels, skeletten, met nog wat flarden vlees eraan.
Geen wonder dat hier zoveel kraaien huizen.
Die zijn niet bang voor de mensen zoals de mensen voor elkaar...
Waar galgen zijn, zijn ook bandieten, zo zegt men. En straffen trekken de misdaad aan.
Wie alleen maar een dief was, wordt een moordenaar.
En na de eerste moord valt de tweede niet zwaar meer.
De mensen zijn niet banger voor een moord dan voor de galg.
Alleen maar een dief?
Ook daarvoor word je gehangen. En de scherprechter krijgt twee gouden pistolen per gehangene.
| |
| |
Dat honger de beste saus is, ach, je moet heel arm zijn om dat te weten. En dan weet je ook dat die saus bitter vergif wordt, als het daarbij blijft - als het blijft bij die wrange en wrede honger...
Dat vergif stijgt je naar het hoofd, kruipt in je bloed als een kwaadaardige koorts. En dan kom je zo licht tot stelen.
Je wordt betrapt, en voordat je het gestolen schaap kunt roosteren, de weggekaapte kip kunt plukken, snappen ze je, samen met je zoontje.
En dat, in de onnozelheid van zijn twaalf jaar, praat zijn mond voorbij.
Dan volgt, na een kort proces dat ook de laatste resten van je armzalige have en goed verteert, de straf ‘door de coorde’ dat er de dood op volgt.
Je dood lichaam, al uitgemergeld door armoede en nood, daarna gemarteld, ontwricht, geslagen, geschroeid, naar de uiteindelijke verlossende bekentenis geranseld - o dood waar is uw overwinning na de nederlaag van zo'n leven?! - wordt dan in ketenen geklonken, al is men bang dat doden zich nog wreken.
En op het galgeveld moet het blijven hangen, ‘anderen ten exempel en afschrik’!
Wie het zou willen afknopen, moet zich haasten, want anders zijn de kraaien hem voor.
En de ekster zit op de galg en lacht.
Eén keer is het voorgekomen dat men een man afknoopte, nadat de strop zijn werk had gedaan.
Maar het zwarte gespuis had zich al aan hem verzadigd.
De beul had zijn harde goudguldens die hij aan hem had verdiend, al in vreemde herbergen verteerd. Want waar
| |
| |
de beul thuis is, gaat geen herbergdeur voor hem open. De handen die zich wasten in onschuld nadat ze het doodvonnis tekenden en er zand over strooiden, hadden zich sindsdien weer duizenden keren vroom werktuiglijk gevouwen voor het gebed om het dagelijks brood - en geenszins vergeefs - en om de vergeving van een schuld die steeds groter werd.
De man die men hing, was een verrader geweest.
In de vochtig donkere kelder van het Dinghuis hadden de met bloed en angstzweet gesmeerde raderen van de voortreffelijkste martelwerktuigen dag en nacht gepiept en geknarst.
En de man had ‘ja’ gezegd, ‘ja, ja, jà!’ op alles wat men hem vroeg.
Want ieder ‘neen’ betekende een kwelling te meer, een pees die scheurde, een bot dat kraakte, een duim die versplinterde.
En men had hem gehangen, waarbij heel Maastricht verbaasd en verbijsterd toekeek.
Spionnen moeten hangen.
Maar die man zag er niet naar uit dat hij ten behoeve van welke vriend of vijand ook, ooit verraad zou hebben gepleegd, hetzij om geld of uit avontuur.
Van Aldenhoven, zo was zijn naam, was een geacht burger die de armen tot vriend had. En nu was hij de armste van allen.
Toen nu de Fransen, ten behoeve van wie hij de verrader zou hebben gespeeld, de Staatse legers versloegen die hij zou hebben verraden, en de stad met geweld hadden ingenomen ondanks de moedige verdediging onder gouverneur Aylva, is de vrouw van de vermeende spion,
| |
| |
samen met haar twee dochters en schoonzoons, naar de nieuwe gouverneur gegaan, zeggende:
‘Mijn man is onschuldig!’
‘Als dat zo is en het valt te bewijzen, zal ik hem vrijlaten,’ antwoordde monsieur Löwendahl.
Want hoe kon hij weten dat die mevrouw, door haar familie omstuwd, voor een lijk kwam pleiten dat naar geen ander geluk meer verlangde dan naar dat van een diep en warm en veilig graf?
En toen het de gouverneur dan eindelijk duidelijk werd - want het Frans van die vrouw was zo best niet - wat er van hem verlangd werd, liet hij de lijst van spionnen in Franse dienst nakijken en liet ook navraag doen bij zijn Franse generaals die natuurlijk verklaarden geen spionnen nodig te hebben om zo dapper te zijn als de geschiedenis vertelt. Toch informeerden ook zij bij hun ondergeschikten.
Die schudden het hoofd. Je zult moeten toegeven dat je spionnen nodig hebt om je generaal te helpen een stad te veroveren!
Aldus kwam vast te staan - juist door het feit dat er nìets vaststond - dat het ongelukkig aan de galg bengelende geraamte zo onschuldig was als een pasgeboren kind! En, ja, hoe kon het ook anders!
En één keer dan beleefde het door allerhande grenzen kriskras doorsneden Limburg dat er een schuldig bevonden gehangene als schuldeloos werd opgeknoopt.
De vijand-van-gisteren in wie zovelen heimelijk de vriend van morgen hadden gezien, verklaarde plechtig dat hij generlei verraderlijke hulp van de arme galgebrok had ondervonden.
| |
| |
De klokken werden geluid. De vlaggen - ook de Franse - gingen halfstok. De weduwe, haar dochters en schoonzoons mochten vrij en ongehinderd rouw dragen. Er werd een mooie, veel te grote kist voor de ijlings afgesneden knoken en knekels besteld die alsdan met grote plechtstatigheid naar de Maasbrug werd gedragen.
En wat een gezicht:
die duizenden die twee jaren tevoren vol wettelijk gerechtvaardigd afgrijzen naar 's mans terechtstelling hadden gekeken maar nu tranen schreiden, omdat hij zo duidelijk en klaarblijkelijk dood was!
Er kwamen zelfs omfloerste trommen aan te pas... Zo dankbaar waren de Fransen voor de diensten die hun niet bewezen waren!
Van buiten de kerkpoort tot aan het klooster der paters Begaarden, waarheen de Cellebroeders de grote kist met zo'n klein gewicht droegen en alwaar een voortreffelijke dienst voor zijn arme, twee jaar lang verwaarloosde ziel werd gecelebreerd, stonden de Maastrichtenaars in dichte drommen te gapen naar zoveel plechtig vertoon, zo zielig, zo nutteloos, behalve voor de nu pas goed en onbelemmerd treurende weduwe, haar door de smart verscheurde dochters en de verstolen glunderende schoonzoons. Nu kon men ongestoord erven!
Een dode kan men weliswaar niet meer levend maken, zelfs door het slaan op omfloerste trommen niet. Maar wel kan men aan de van man en eer beroofde weduwe de ten onrechte in beslag genomen goederen en gelden teruggeven, met rente op rente en een flinke som extra als schadevergoeding.
En je zult het meemaken - als een door bittere armoede
| |
| |
tot dief en moordenaar bekeerde schooier, als een met strop en galg bedreigd deserteur en door alle schouten op last van Brussel, Parijs en Den Haag opgejaagd menselijk stuk wild - dat een hele stad van haar gouverneur-van-de-dag het strenge bevel, onder dreiging met geen geringe straffen, opgelegd krijgt om nooit meer enige verwijten te doen aan de familie van dat afgeknoopte heerschap dat ‘weer eerlijk gemaakt werd’ door de zeer christelijke begrafenis van zijn verbleekte en afgeknaag de botten.
En niet alleen voor de tijd dat de Fransen in Maastricht waren maar ook zelfs daarna, mocht er geen kwaad woord meer gezegd worden over de man die onschuldig verklaard werd door hen, van wie zo zonneklaar was komen vast te staan dat hij hun vriend niet geweest was! Hoge bomen vangen veel wind. Dat onschuldig verklaard galgeaas was niet de eerste de beste. En het kostte de stad heel veel geld, dat een van haar burgers, toen de stad eenmaal verraden was, geen verrader bleek te zijn. Ook de reputatie van een stad is duur!
Wat werd erom gelachen in de dorpen langs de Maas en in het gebied rondom Aken, in de knechtsverblijven van de vele kastelen waarover steeds weer een andere heer gebood, en rond de kampvuren in de bossen waardoor al die grenzen liepen die huursoldaten tot deserteurs, marskramers tot smokkelaars, onschuldigen tot voortvluchtigen maakten!
Om een arme sloeber die een brood stal of een handvol graan, werd zo'n drukte niet gemaakt.
Om hem werden de kraaien en raven niet in hun maaltijd gestoord.
| |
| |
Het krotje waar hij woonde, werd met de grond gelijk gemaakt als medeplichtig aan zijn misdrijf.
En, inderdaad, daaruit kon slechts de ellende kruipen, de nood, de misdaad, want vuile stulpjes zijn gevaarlijker dan grote en schone kastelen...
En langs de holle wegen verrezen de galgen, met wreed en bitter ooft dat niemand plukte, want een graf is te veel eer voor wie na zijn dood geen huis meer heeft.
Zo huiver je - omdat je geen land hebt om te verraden en geen vrouw en geen schoonzoons om je met klem van juridische redenen te redden na je dood - tussen de hongerdood en de strop.
Je bent verbannen uit de stad omdat je bij een vechtpartij - je moest voor een ander het gelag betalen - je mes trok. Of je had een andermans koning beledigd of je eigen hertog. Of je had alleen maar een schaap gestolen. Of enkel maar wat boter.
Je was geen boer en ook geen burger meer, geen schoenmaker die voor de rijken schoenen lapte, geen kleermaker die van hetzelfde laken een pak maakt voor zichzelf en voor zijn klant, geen hoefsmid die voor schout en schepenen de paarden beslaat.
Een banmijl ligt er tussen jou en je nering. En je zult het wel laten om terug te keren naar de stad die je verstiet als was je een pestlijder of melaats.
De beul is er als de pinken bij om de hand af te kappen die het mes trok. En het touw ligt al klaar voor de strop. Dan ga je bedelen bij de boeren. En hun hond gromt vals aan zijn ketting om de bodem uit je opgelapte broek te scheuren. Ze hebben niets te missen, de boeren, want overal tieren de muizen die, als de oogst rijpt, de korrels
| |
| |
uit de aren vreten en de rest uit de schuur wegslepen om zelf een voorraadje aan te leggen voor de komende winter die zeer koud zal zijn.
Die dieren voelen zoiets aankomen, hoe heet de zon 's zomers ook branden mag.
Of er heerst een grote sterfte onder het vee, en de vilder gaat van erf tot erf.
Maar de arme bedelman krijgt nog geen kroes melk, laat staan een kluit boter of een homp kaas.
Armoe is geen schande, evenmin als het iemand tot eer strekt rijk te zijn. Maar wie rijk is, strekt zichzelf tot eer. En de arme strekt zichzelf tot schande als hij weigert op gepaste wijze te kreperen met een gebed op de lippen of te gaan werken voor een maandloon waarvan hij een week kan leven, of geduldig te wachten voor de poort van een klooster waar de heilige armoede droog brood aan de armen uitdeelt.
Eendracht maakt macht. De vorsten zijn machtig, dank zij hun legers. De stedelingen hebben hun gilden. Zelfs de bedelaars hebben - in China - hun koning.
Maar hier, in deze streken, is men al lang weer vergeten dat zij die thans regeren en als schout en schepenen met hun rakkers het land aflopen op zoek naar het gespuis dat, zoals de muizen, al stelende hamstert voor een strenge winter, eens zèlf de bedelzak in hun wapenschild voerden toen de nood tot de hoogste trede van de pui van hun huizing of van het brede bordes van hun kasteel was gestegen en aan hun eigen deur aanklopte.
Dan sluiten jonkers en burgers een verbond, sterk door hun armoede en trots op hun bedelnap. Hùn armoede is een onrecht waartegen men zich rechtmatig verzet, want
| |
| |
wie rijk is geweest, heeft het recht het te blijven. Doch wie arm is, heeft de plicht het te blijven tot de dood erop volgt.
En reeds wordt de arme een dief als hij zich het recht neemt rijk te worden. De rijken stichten rijken, veilig door hun macht en het geloof van het volk. Wat de armen stichten, zijn benden, zijn horden, en hun macht is het bijgeloof van de rijken, hun kracht het feit dat ze niets te verliezen hebben èn de bittere werkelijkheid dat men maar één keer gehangen kan worden, of men nu een brood steelt, of een schaap, of een hele kudde.
Een bende: en daar kom je dan bij, zo heel toevallig.
Je hebt geen angst omdat je van vader op zoon al zoveel galgen gezien hebt, omdat het naargeestig ratelen en klepperen van het dode gebeente van de arme zondaar niet erger is dan het klapperen van je eigen tanden van honger, kou en ellende, en omdat je toch al verdacht wordt omdat je al zolang in de gelegenheid leefde die de dief maakt. Ja, armoede is een zeer verdachte omstandigheid.
En die van de bende voeren je dronken, en je bent erbij. Of ze lenen je graan of hout voor de winter, en dat hoef je dan niet terug te geven als je de eed zweert.
Ze rijden op bokken, zoals de eenvoudige boeren geloven die maar niet kunnen begrijpen hoe hun hoeve twintig mijl verderop in vlammen kan opgaan als ze niet gauw genoeg in klinkende munt antwoorden op de brandbrief die een onbekende hun in het marktgewoel in Sittard, Maeseyk, Aken of Maastricht in de hand speelt. Bijgeloof is de wetenschap van de arme.
En de zoon die zijn vader voor dood op de weg ziet
| |
| |
liggen - nadat deze overvallen en uitgeplunderd is -, en die dan een huis binnenloopt om hulp te halen en, teruggekomen op de plaats des onheils, zijn vader, dood of levend, niet meer ziet, weet het wel zeker dat die onverlaten die zo snel de benen namen, op bokken door de lucht rijden, onzichtbaar, om dan als stootvogels of sperwers neer te strijken en hun weerloze slachtoffers met zich mee te voeren naar hun holen, grotten en schemerige bossen.
Maar als je ‘erbij bent’, weet je wel beter. Er is meer gevaar dan buit, meer avontuur dan plezier, meer geluk dan wijsheid.
En hoger dan de galg komt niemand, behalve dan misschien de man achter de schermen, de leider achter de leider, de grote onbekende die niemand kent, die niemand ooit kennen zal.
Woont hij in Maastricht in een huis als een paleis, of in een patriciërshuis in Luik?
Zijn de armen die zich gezamenlijk van hun armoede willen bevrijden, dan toch weer aan de rijken verkocht, die hen aan de galg helpen als ze stelen en hen laten stelen om hen aan de galg te helpen?
Je staat in het donkere bos tegen de kille stam van een boom geleund, en wacht. Dorre knekels klepperen droog en hol in de wind. Je tanden klapperen. Van de kou? Of toch van de angst?
Ineens - een fluitsignaal. Een melodie zoals je op de kermis hoort. Of een viool die speelt.
Het is de speelman. Het sein van de armen die op het punt staan gemeenschappelijk rijk te worden.
Het kan niet missen: als ze maar talrijk genoeg zijn en
| |
| |
hecht verenigd en zwijgzaam en bovendien nog gewapend, dan wordt de heilstaat een feit.
Maar nu sluip je door het bos als de dief die je bent naar de afgesproken vergaderplaats van dieven zoals jezelf.
En de mensen zullen weer zeggen dat het spookt op de Heksenberg...
|
|