Verzen uit oorlogstijd (1914-'19)
(1919)–Karel van den Oever– Auteursrecht onbekend
[pagina 91]
| |
‘Chanson de l'Adieu’.Voor mej. J.S. Een oud gebeuren in het vaderhuis,
och, toen het nog geen oorlog was;
en de maan, geel als eene gouden pateen,
omkraald van sterren als een rozenkrans.
Ik smoorde een goudsche pijp in 't warme raam
en de maan rook den blauwen smoor,
glycien die stoorde als honig, zwaar en zoet,
en Sint-AndriesGa naar voetnoot*) riep den tijd onverwacht.
o Goede zuster, speel weer op 't klavier:
de kaarsvlam rilt innig van 't muziek,
‘Chant du départ’, wat een roode pijn!
Wie kwelt de snaren en wie kwelt mijn hart?
En nu ik ellendig in Holland woon,
de maan is ettergeel als een bloedrot hoofd
en de sterren ruig en hard als prikjes ijs.
't Is herfst: beuken en eiken zijn ziek
en bederven den nacht door 't stervend geblaart.
Ik denk aan Vlaandren, God, mijn God,
alsof ik mijn geld verloren had.
o, goede Jo, speel zachtjes op 't klavier:
de kaarsvlam beeft koortsig van 't muziek,
‘Chanson de l'adieu’, wat een fijne pijn!
De snaren kwellen en ziek is mijn hart,
‘Partir, partir, c'est mourir un peu’.
|
|