Verzen uit oorlogstijd (1914-'19)(1919)–Karel van den Oever– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 62] [p. 62] O, gulden, gulden sporen... Hoort gij de vlammen kraken? Ach, Iepren, Iepren brandt! De duistere luchten blaken en rooder gloeit mijn land; de vlaamsche luchten gloren.... Mijn Vlaandren's nood is groot.... O gulden, gulden sporen, hoe glimt gij rood! Ziet gij de vlammen smoken? Ach, Iepren, Iepren laait! De duitsche duivels poken.... De vaart der vlammen waait.... De duitsche duivels zworen ons lieve steê haar dood! O gulden, gulden sporen hoe glimt gij rood! Hoort gij de vlammen loeien? Ach, Iepren, Iepren schreit! De wreede vlammen vloeien rond haar onnoozelheid. De spookge vlammen storen den heelen hemel bloot.... O gulden, gulden sporen hoe glimt gij rood! Want ievers in een kerke - ach, Iepren, Iepren brandt - daar schijnt er op de zerken den gloed van 't vaderland. Daar ievers in God's koren, in der gewelven schoot, dáar glansen en dáar gloren, dáar branden gulden sporen en fonklen goud en rood! Vorige Volgende