Verzen uit oorlogstijd (1914-'19)(1919)–Karel van den Oever– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 58] [p. 58] Aan Rodenbach's standbeeld te Roesselaere. Aan den Eerwaarden Vriend Linnebank, te Uden. Hoe glimt uw bronsgestalt van roode' onaardsche' gloed als scheen een avondbrand uw leden op van onder? Hoort, hoort, hoe Vlaandren druischt van Noordschen donkren donder en heel de doodsche nachtlucht smookt en druipt van bloed. Och, Lorelei, zijt gij 't? Uw avondgloor verzoet des lieven Zanger's beeld als schemerd' er iets wonder. Walkuren, zijt gij 't ook? De hemelgloed raakt ronder bij 't daavrend steigren van uw rosvergulden stoet... Helaas,... dat 's niet der Lor'lei droomge wederschijn, dat 's geen Walkurenvaart langs d' heuvelen van den Rijn: dat 's Vlaandrens brand alleen en Duitschlands oorlogs-toeten... Ei, Rodenbach, smijt flus uw Blauwvoet in den wind, want 't oud Germanje, dat ge om Wate hebt bemind, vermoordt zijn Moerland nu aan uw gebronsde voeten. Vorige Volgende