Verzen uit oorlogstijd (1914-'19)(1919)–Karel van den Oever– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 5] [p. 5] aan mijn dapperen broeder kornel, soldaat-brancardier der tweede belgische legerdivisie, - afgevaardigde van het belgisch ministerie, aalmoezenier, - onder-voorzitter VAN HET BELGISCH COMITE VOOR VLUCHTELINGEN TE ANGERS, DEZE VERZEN [pagina 9] [p. 9] De stervende soldaat. Hij had toch zoo dapper gestreden.. De lucht in de verte zag rood en 't bloed van zijn hart drupte langzaam en warm door zijn zwaren kapoot; Hij had toch zoo dapper gestreden.. Nu lag hij alleen in den nacht en zwak, o zoo zwak was hij, stervend en ziek in de vochtige gracht. Daarboven de sterren flauw trilden.. De boschkant die ruischte vol wind.. o God! al zijn goei kameraden! Hij schreidde in den nacht als een kind.. Hij schreidde, want dof in de diepte daár balderde 't belgisch kanon, daár kraakten geweren, daár vochten zijn goei kameraden, daár won, o, wonnen zijn goei kameraden, daár won, won het brandende Luik, daár flitsten de schoon bajonnetten door kruitwolken, nevel en smuik.. Daár schetterden koopren trompetten, daár dreunde een ontzagg'lijk geschreeuw, daár klauwde op duizende Pruissen de vrije, de Belgische Leeuw! [pagina 10] [p. 10] En de oogen vol bloed en vol tranen kroop hij voor het laatst op de kniên om nog eens door het duistrig struikhout de schoon bajonnetten te zien.. Hij zag ze in den brandschijn opflikkren.. Nog groette zijn kleumge hand.. Toen viel hij en stierf al stamelend; ‘God helpe.. God helpe.. mijn land’.. Vorige Volgende