'De overlevering van de literaire handschriften'
(1976)–Pieter Obbema– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6: De overlevering van de literaire handschriftenGa naar voetnoot*Een paar kasten tekstuitgaven, vooral gepubliceerd in de negentiende eeuw, ontnemen de doorsnee neerlandicus het zicht op de bronnen van de Middelnederlandse letterkunde, de handschriften. Lange tijd had vrijwel iedereen er vrede mee. De eenmaal uitgegeven handschriften hadden, zo leek het, niets meer te zeggen dan wat er in de uitgave stond. Voor wat nog niet bekend was, kon men zoeken in de door Willem de Vreese opgezette BNM, de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta in de Leidse UB, nu ook via Surfnet vanuit elke werkplek bereikbaar.Ga naar voetnoot1 Pas in de jaren na de oorlog begrepen sommigen, vooral Lieftinck en Hellinga, dat handschriften meer te bieden hadden dan alleen maar de tekst. Nieuwe vragen kwamen tot ontwikkeling, waarvoor de indertijd beste gids naar de handschriften, de Bouwstoffen op het Middelnederlandsch Woordenboek (1927-'41), niet toereikend was. Daarvoor zijn de meer dan 1500 artikelen te beknopt en te veel op de inhoud alleen gericht. In dat opzicht bood Deschamps, Middelnederlandse handschriften, van 1972, al heel wat meer. Of, voor wie de beperking die uit de titel spreekt, aanvaardt, Kienhorsts Handschriften van de Middelnederlandse ridderepiek van 1988.Ga naar voetnoot2 Maar die boeken zijn vooral naslagwerken; ze zijn voor de beginner, ook al vanwege de veelheid en het documentaire karakter van de gegevens, gauw te specialistisch. Bij wijze van inleiding in de problematiek volgt hier een overzicht van de overlevering van de Middelnederlandse letterkunde in hoofdlijnen. Het betekent dat het probleem moet gereduceerd om te voorkomen dat wij ons te veel in details verliezen. Wij concentreren ons daarom hier op dat wat voor de meesten de kern van de letterkunde uitmaakt, de wereldlijke verhalen, het wereldlijk toneel en het wereldlijk lied. Uit het vervolg zal blijken dat die beperking ook zinvol en geoorloofd is. Het materiaal heeft een eigen geschiedenis en de specifieke problemen van deze categorie kunnen er scherper door worden gesteld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kernhandschriftenBij de gegeven beperking is het aantal volledige handschriften dat van belang is, zo gering dat er gemakkelijk een overzicht van valt te geven. Alles bijeen zijn het er maar negen. Zij bevatten vrijwel alle hoogtepunten van onze letterkunde. Zonder die negen banden zouden wij niet over een volledige grote ridderroman beschikken, noch over de Reinaert I of de Brandaen, noch over de abele spelen of over het beste van het wereldlijk lied. Van dat alles zouden op zijn best alleen maar fragmenten resten. In het overzicht zijn enkele bijzonderheden vermeld die in het vervolg aan de orde komen. Soms is daarnaast een enkele recente introducerende studie genoemd. In het algemeen moet men het doen met Deschamps 1972 en Kienhorst 1988, beide al eerder genoemd, die de nodige oudere literatuur opgeven. Daarnaast is uiteraard rekening gehouden met de uitkomsten van het recente onderzoek van Klein.Ga naar voetnoot3
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afbeelding 32. Literair handschrift op perkament in twee kolommen, littera textualis. Roman van Walewein. West-Vlaanderen, 1350
[Leiden,, UB, Ltk. 195, f.120r, schaal 9:10] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Familietraditie als factorDeze boeken bleven eeuwenlang vrijwel ongelezen. Er valt althans geen spoor van waardering te bespeuren.Ga naar voetnoot4 Een eerste teken van interesse blijkt uit het feit dat de twee Leidse verzamelbundels ([2], [3]) in het begin van de achttiende eeuw in een eigentijdse band werden gestoken door een liefhebber-verzamelaar van wie de naam niet is achterhaald. Eerst in de tweede helft van die eeuw richt de aandacht van geleerden zich enigszins op dit soort literatuur, terwijl de grote jacht op onbekende bronnen nog later zou inzetten.Ga naar voetnoot5 De vraag waarom de genoemde boeken bewaard bleven, is bij gebrek aan gegevens niet volledig te beantwoorden. Het Haagse liederenhandschrift [8] behoorde zeker, en de Lancelotcompilatie [1] waarschijnlijk toe aan Jan IV, graaf van Nassau, heer van Breda (1410-1475), en zijn vrouw Maria van Loon (1425-1502). Ze kwamen via de stadhouderlijke verzamelingen aan de Koninklijke Bibliotheek.Ga naar voetnoot6 Gruuthuse [4] zal al heel vroeg in adellijke handen zijn gekomen. Het Dyckse handschrift [5] werd, waarschijnlijk voor de ondergang behoed, omdat het in elk geval in de vijftiende eeuw al in handen van een voorname familie was. Het behoorde vermoedelijk in de zestiende eeuw aan de Reifferscheidts. Late nazaten deden het uiteindelijk over aan de UB Münster. De Münchense Alexander [7] bleef eveneens behouden doordat hij, mogelijk al vanaf het begin lang in adellijk bezit bleef. Alleen bij Comburg [6] ging het wat anders; hier spelen mogelijk humanistische motieven een rol. Het zal met enkele andere handschriften van Nederlandse herkomst in de zestiende eeuw naar het Ritterstift zijn overgebracht waaraan het zijn naam ontleent.Ga naar voetnoot7 Familietraditie speelde dus een beslissende rol in de overlevering. Het Duitse aandeel is daarbij opmerkelijk. Het wint nog aan betekenis als wij denken aan de twee grote Duits gekleurde Maerlant-handschriften, de straks nog te noemen Historie van Troyen uit Schloss Wissen en het Merlijnhandschrift uit Burgsteinfurt. Beide werken zijn in hun oorspronkelijk Middelnederlands gewaad alleen maar uit fragmenten bekend. Ook deze twee handschriften zijn, mogelijk al vanaf de eerste opdrachtgevers, tot in onze dagen van generatie op generatie als familiestukken vererfd.Ga naar voetnoot8 In de Nederlanden zelf kennen wij buiten de Nassaubibliotheek geen voorbeelden van een dergelijke lange en honkvaste geschiedenis. Zonder twijfel droeg ook de francofilie van de adel het zijne bij tot verwaarlozing van het erfgoed in de landstaal. De opbloei van de literatuur onder Bourgondische invloed bleef een Franse aangelegenheid. Tekenend in dit opzicht is de inventaris van het kasteel Hoogstraten van 1548, waarin het indrukwekkende boekenbezit van de Lalaings beschreven is: de oorspronkelijke bibliotheek bevatte nauwelijks Nederlandstalige werken.Ga naar voetnoot9 Ongetwijfeld is er veel vernietigd. De her en der opgedoken fragmenten spreken een duidelijke taal. Men kan zich de vraag stellen of op basis van die sporen nog bij benadering is vast te stellen hoeveel er verloren is, en of men zich zo een beeld kan vormen van de oorspronkelijke verhouding tussen de verschillende categorieën literatuur. Maar de aldus verkregen resultaten zijn nogal dubieus en calculaties, zoals Eis maakte voor de Duitse literatuur, geven naar mijn mening een vertrokken beeld, omdat zij te weinig rekening houden met de specifieke factoren die in het spel zijn.Ga naar voetnoot10 Wij zullen dat hier nader uiteenzetten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De inhoud van de boekenVaststaat dat de kansen op behoud bij de verschillende categorieën literatuur niet gelijk zijn. De overlevering van de vroege drukken, waarbij hele oplagen verdwenen, levert daarvoor treffende bewijzen.Ga naar voetnoot11 Het is begrijpelijk dat de verhalende literatuur, modegevoelig als zij is, eerder uit de belangstelling verdween dan de didaktische, terwijl met name de oudste handschriften door de zich aanvan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kelijk
Afbeelding 33. Berijmde didaktische en hagiografische handschriften komen in de veertiende eeuw naar de vorm overeen met de handschriften met verhalende literatuur. Jacob van Maerlant, Leven van Sint Franciscus. Vlaanderen, 1e h. 14e e.
[Leiden, UB, BPL 101, f.1r; schaal 9:10: formaat schrijfspiegel 260:170 mm.] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
snel en ingrijpend wijzigende spellingsgewoonten al spoedig in onbruik zullen zijn geraakt. Het is overbodig te zeggen dat de kans dat nog een fragment behouden bleef, geringer was naarmate een handschrift vroeger werd opgeruimd. Later, in de zestiende en de eerste helft van de zeventiende eeuw, de periode waarin de handschriften op grote schaal vernietigd werden,Ga naar voetnoot12 lijken de kansen al evenmin gelijk. De weinige verzamelaars die wij kennen, verkozen kronieken uit historische belangstelling of geïllumineerde boeken vanwege de verluchting; anderen koesterden om uiteenlopende redenen middeleeuwse religieuze literatuur en gebedenboeken. Maar nergens is er een spoor van interesse voor de simpel uitgevoerde literaire handschriften. Daarentegen vond didaktische literatuur nogal eens zijn weg naar een klooster. Binnen die muren was, althans in het Zuiden, de mogelijkheid van integraal behoud heel wat groter.Ga naar voetnoot13 Zelfs als de boeken er ooit werden opgeruimd, lijkt de kans naar verhouding groot dat er toch een enkel fragment behouden bleef. Eenmaal afgedankt zal het materiaal er immers vooral in eigen werkplaatsen gebruikt zijn. Heel wat kloosters beschikten over een eigen binderij; die zal zich graag over het uitschot van de bibliotheek hebben ontfermd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Perkament en papierDat laatste brengt ons tot een andere factor die niet ongenoemd mag blijven: de aard van het materiaal. Papier en perkament vonden verschillende toepassingen. Papier, dat pas in de vijftiende eeuw meer algemeen werd, is in de oude binderij maar op bescheiden schaal gebruikt.Ga naar voetnoot14 Vooral in de zestiende eeuw maakte men er lichte platten van door een aantal vellen op elkaar te lijmen.Ga naar voetnoot15 Maar in de praktijk werd maar zelden een echte codex gebruikt; een afgedankt boek, proefvellen van een drukker, oude rekeningenboeken en dergelijke konden daarvoor even goed dienst doen. Perkament werd voor dat doel op veel breder schaal toegepast. Het was het beste materiaal voor de bekende traditionele banden met houten borden, die vanaf de middeleeuwen tot in de zeventiende eeuw in zwang waren; men plakte er de binnenzijde van de band mee af of maakte er een stevig scharnier van tussen boekblok en bord.Ga naar voetnoot16 Tot in de zeventiende en achttiende eeuw werd het tot bindstrookjes verknipt waarop katernen werden gehecht. Zo bleven er heel wat meer fragmenten van perkament dan van papier gespaard. Maar van beide soorten moet het meeste eenvoudig voorgoed verdwenen zijn. Papier had weinig waarde en oude handschriften werden voor scheurpapier verkocht. Perkament was kostbaarder; het vond als water- en luchtdicht materiaal allerlei toepassingen en het leende zich uitstekend als grondstof voor de bereiding van lijm, reden waarom elke dorpsschilder of -timmerman tot in de negentiende eeuw toe belangstelling had voor oude handschriften.Ga naar voetnoot17 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Typen handschriftenKeren wij met dit voor ogen terug naar wat behouden bleef dan kunnen wij enkele algemene karakteristieken van handschriften met berijmde literaire werken vaststellen voor de veertiende eeuw. Het lijstje van negen handschriften geeft daarvan een goed beeld. Het meest gebruikelijk was perkament, opgedeeld in katernen van vier dubbelbladen en ca. 27 tot 30 cm. hoog. De bladspiegel was ingedeeld in twee kolommen van 40 tot 50 regels elk; de tekst was meestal in een duidelijke littera textualis geschreven, die zich goed leende om voorgelezen te worden (afb.32). Dezelfde vormgeving komt ook voor bij veel berijmde handschriften met een didaktische of historische inhoud (afb.33). Ongetwijfeld waren de boeken van dit type niet te zwaar. Een band van gewone omvang zal een 10 tot 15 katernen hebben bevat en dus een 13 tot 23.000 regels hebben geteld. Omdat de meeste epische werken veel korter zijn, impliceert het dat ze bij deze opmaak gebonden meestal in verzamelbun- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dels
Afbeelding 34. Literair handschrift op perkament in drie kolommen, littera textualis. Lancelotcompilatie. Antwerpen (?), ca. 1320/25 [Den Haag, KB, 129 A 10, f. 1r, detail: formaat schrijfspiegel 225/35:155/60 mm.]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werden opgenomen. Het is echter niet ondenkbaar dat er ook losse bundeltjes van een of meer katernen circuleerden. Daarop wijzen de sporen van excessieve slijtage op een eerste of laatste blad, die hier en daar zijn waar te nemen, in combinatie met de scheiding tussen teksten bij katernovergangen. De hier beschreven opmaak was minder geschikt voor een werk van groter omvang. Men kon dat natuurlijk uitsplitsen over verschillende banden. In de praktijk is dat ook wel gebeurd. Maar in plaats daarvan koos men ook wel voor een ander type boek: men vouwde het perkament tot een royaler formaat, het werd ingedeeld in drie kolommen van een zestig regels elk, soms zelfs vier. De teksten waarbij wij dit type aantreffen, behoren tot de langste in de Middelnederlandse letterkunde: de al genoemde Haagse Lancelot (afb.34) en enkele fragmenten van dezelfde of soortgelijke compilaties, alsmede Maerlants Historie van TroyenGa naar voetnoot18 en de Middelnederlandse bewerking van de Geste des Loherains,Ga naar voetnoot19 alle uit de veertiende eeuw. De Nederlandse traditie verschilt voor dit soort literatuur niet van wat wij elders, vooral in Frankrijk, waarnemen.Ga naar voetnoot20 Een overeenkomstig formaat en bladindeling treft men ook aan bij de grootste didaktische werken, met name de Rijmbijbel en de Spiegel historiael. De reusachtige omvang van met name het laatste werk leidde zelfs tot een opmaak in vier kolommen op grote bladen van ca. 40 tot 50:32 tot 35 cm. Zo'n formaat liet een schrijfspiegel toe van ca.35:25 cm. met kolommen van ruim 70 tot 80 regels. Dit leidde tot een heel efficiënt gebruik van het schrijfmateriaal, al was het resultaat wel dat het boek alleen op een lezenaar te hanteren was.Ga naar voetnoot21 Vòòr 1400 was er nog een derde type in zwang. Het is de helft kleiner dan het type in twee kolommen en kan dus als een octavo-formaat worden beschouwd tegenover de eerder besproken handschriften die men voor quarto's en folio's moet houden.Ga naar voetnoot22 Deze ‘pockets’ telden ongeveer 25 regels over de volle breedte van de bladspiegel en konden bij 120 folia dus al een 6000 regels tekst bevatten.Ga naar voetnoot23 Zij waren daarmee geschikt voor een enkele roman of voor een verzameling van een paar korte verhalende gedichten. Binnen het bestek van de hier besproken literatuur kan gewezen worden op de Nederlandse Nibelungen en de Geraert van Viane, beide alleen maar bekend door fragmenten van het kleine type.Ga naar voetnoot24 Interessanter is de verhouding tussen grootte en aantal handschriften bij werken die met beide typen vertegenwoordigd zijn: bij de Karel ende Elegast zijn er brokstukken van drie kleine op drie grote handschriften aan te wijzen, bij de Reinaert I een op drie, bij de Floris ende Blancefloer een op twee.Ga naar voetnoot25 De overlevering van Vanden levene ons heren en van enkele heiligenlevens wijst in eenzelfde richting.Ga naar voetnoot26 Wij moeten dan ook aannemen dat kleine handschriften bij werken die naar omvang en structuur ervoor in aanmerking kwamen, minder zeldzaam zijn geweest dan men zou geloven op grond van wat er bewaard is. Hier speelt de overlevering ons weer parten. Kleine formaten waren maar beperkt bruikbaar als bindmateriaal; bovendien zullen zij in het algemeen vroeger zijn afgedankt, omdat het meestal onooglijke boekjes betreft. Hier speelt de overlevering ons weer parten. Kleine formaten waren maar beperkt bruikbaar als bindmateriaal. Bovendien zullen zij vaak eerder zijn opgeruimd, omdat het onooglijke boekjes zijn. Het is verrassend dat sommige fragmenten van dit type tot de oudste bronnen behoren. De Rotterdamse Reinaert, de Nederlandse Nibelungen en de Floris ende Blancefloer, zijn alle vroeg; ze zijn op het einde van de dertiende eeuw te dateren. In de veel rijkere Franse overlevering vindt men nogal wat volledige handschriften van dit type die betere perspectieven voor verder onderzoek bieden dan het schaarse Middelnederlandse materiaal. Men heeft wel gedacht dat sommige ‘manuscrits des jongleurs’ zouden zijn geweest, boekjes waarmee rondreizende voordragers op pad gingen. Dat vermoeden, hoe aantrekkelijk ook, kan niet meer dan een veronderstelling zijn zolang het materiaal niet grondig is onderzocht tegen de achtergrond van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afbeelding 35. Ridderroman in zakformaat met sterk persoonlijk bepaald schrift. Roman van Foris ende Blancefloer (gehavende bladen). Vlaanderen, einde 13e eeuw.
[Leiden, UB, Ltk. 2040, f.1v-2r] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de hele Westeuropese traditie.Ga naar voetnoot27 In dit verband is het opmerkelijk dat de al genoemde Floris ende Blancefloer- fragmenten met een vluchtige hand zijn geschreven, wat impliceert dat ze niet alleen voor ons, maar ook in de tijd zelf heel wat lastiger leesbaar waren dan de gewone literaire handschriften in textualis; zij lijken vooral bedoeld voor iemand die de tekst al kende (afb.35).Ga naar voetnoot28 Maar het is beslist niet juist om deze kleine handschriften nu allemaal zonder meer in handen van voordragers te denken. Rijke burgers in de grote steden, die zich een enkel boek voor eigen gebruik wilden en konden veroorloven, gaven aan die simpele uitvoering misschien ook de voorkeur. Wij kennen maar één voorbeeld van een bekende kopiist die zo'n boekje voor zichzelf heeft aangelegd. Het is het Rincluus-handschrift, een verzameling korte teksten en excerpten, duidelijk afgestemd op persoonlijk gebruik. Het werd vervaardigd door de Anonymus van Rooklooster, wiens boeken van groter formaat tot de boekerij van het gelijknamige klooster behoorden. Maar het gaat hier om een handschrift van een monnik en mag daarom niet zonder meer gelijk gesteld worden aan de wereldlijke handschriften.Ga naar voetnoot29 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maatschappelijke contextZelfs een diepgaande studie van een handschrift of fragment laat zelden een zo nauwkeurige datering en lokalisering toe als de Rincluus. De vraag naar de maatschappelijke context waarbinnen een handschrift oorspronkelijk gefunctioneerd heeft, is dan ook vrijwel alleen door een toevalsvondst te achterhalen, als het document zelf daarover geen expliciete informatie geeft. En dat laatste is maar zelden het geval. Lieftinck heeft in een inspirerend Pleidooi voor de philologie in de oude en ruime betekenis van het woordGa naar voetnoot30 gewezen op de perspectieven die een aandachtige beschouwing van de overgeleverde stukken tegen de achtergrond van een gedetailleerde kennis van de cultuurgeschiedenis kan leveren. Hij schetste daarbij de uitkomsten die hij verwachtte op grond van zijn jarenlange ervaring en op basis van verschillende detailstudies waarin hij eerder enkele aspecten had aangesneden. Ik denk daarbij met name aan zijn beschouwing over het Groningse Maerlanthandschrift. De grote vraag blijft wie de opdrachtgevers en lezers zijn geweest van de wereldlijke handschriften die wij nu nog kennen. Men denkt allereerst aan de adel, die echter Lieftinck wees er al op - eerst in Vlaanderen, later ook in Brabant, steeds meer voor de Franse cultuur zal hebben gekozen.Ga naar voetnoot31 Veel onzekerder in dit expansieproces is de rol van de ‘burgerij’, waarvan de bovenlaag zeker in de veertiende eeuw de kunst van het lezen en schrijven verstond.Ga naar voetnoot32 Maar lazen zij ook literatuur? En zo ja, wat lazen zij dan? De aanwijzingen die tot nu toe aan het licht zijn gekomen, zijn schaars en vaak onduidelijk. Het is allerminst zeker of de enigmatische figuur van Everaert Taybaert, die omstreeks 1410 een ‘leescamer’ te Gent exploiteerde, ook een bibliotheek hield zoals Duverger suggereerde.Ga naar voetnoot33 Maar hoe het ook zij, al omstreeks 1340 schijnt de boekhandelaar in de Vlaamse steden ingeburgerd als wij de in deze bundel eerder geciteerde teksten over Goris, Ghilbeerd en Vrouw Ysabiaus kunnen vertrouwen.Ga naar voetnoot34 Ongetwijfeld zal ‘Goris de liberaris’ vooral school- en gebedenboekjes hebben verkocht. Maar onze vraag is of hij daarnaast ook belangstelling had voor literatuur. Met de kopiisten is het al niet anders. Hun bedrijfjes zullen in de regel een bestaan gevonden hebben in de binnen de steden onvermijdelijke produktie van zakelijke en administratieve bescheiden.Ga naar voetnoot35 Soms verraden de bewaarde handschriften nog iets van de wijze van produktie. Tenminste twee uit onze lijst van negen, de Haagse Lancelot [1] en Comburg [6], bleken bij analyse van het schrift gemaakt door een aantal kopiisten die het werk hadden verdeeld. Opvallend veel handschriften zijn het resultaat van verschillende handen en zelfs literaire fragmenten blijken soms door meer dan één kopiist te zijn geschreven, al kan men daar bij de geringe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omvang van de brokstukken vrijwel nooit vaststellen of er ook van samenwerking sprake was.Ga naar voetnoot36 Die distributie van schrijfwerk lijkt op een zekere organisatie in de produktie te wijzen, wat doet vermoeden dat er toen al sprake was van een min of meer geregelde vraag. In dat licht zijn ook de Gentse lijstjes met boektitels interessant die min of meer toevallig via de weeskamer bij de inventarisering van boedels zijn geregistreerd. Zij bewijzen dat aanzienlijke stedelingen in de tweede helft van de veertiende eeuw ook zelf boeken bezaten; het didaktische element overheerst er duidelijk en dat zal niemand verwonderen. Wie zich een enkel boek kon permitteren, zal zich eerder ‘nutte leringe’ dan ‘fraaie’, maar ‘logenachtige historien’ hebben verschaft. Desondanks ontbreekt de verhalende literatuur er niet geheel.Ga naar voetnoot37 Trouwens het feit dat schrijvers als Maerlant en Boendale, evenals de Anonymus van Vanden Levene Ons Heren, zich in hun strijd om de waarheid fel verzetten tegen de verzonnen verhalen van het traditionele genre, doet vermoeden dat dat soort literatuur bij hun achterban bekendheid genoot.Ga naar voetnoot38 Kunnen deze verwijten zich nog richten tegen de belangstelling die er voor de romanliteratuur in de bekende centra in Brabant en Vlaanderen bestond, op het einde van de eeuw beschikken wij over een getuigenis uit de oostelijke grensgebieden waaruit blijkt dat de gewraakte boeken ook daar in wereldlijk milieu een publiek vonden. Gerard Zerbolt van Zutphen, een Deventer broeder van het Gemene Leven, klaagt in zijn pleidooi voor het goed recht van de leek op stichtelijke literatuur dat de belangstelling naar andere boeken ging: ‘Ende och leider der leken is huden dages voel / die stederpasse lesen die boeken / van Rolant / van olifier / vanden strijt van troyen / ende van anderen idelen ende onnutten fabulen.’Ga naar voetnoot39 Wij kunnen er, meen ik, veilig uit concluderen dat het lezen van literatuur zich ook buiten de kerngebieden om breder ontplooid had dan wij op grond van de bewaarde handschriften voor mogelijk hadden gehouden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Papieren handschriften in de vijftiende eeuwProberen wij de ontwikkeling in de vijftiende eeuw te volgen dan stoten wij op een merkwaardige lacune. De traditie lijkt met het Hulthemse handschrift van ca. 1410 [9] vrij abrupt af te breken; er zijn nauwelijks latere fragmenten van literaire werken gevonden. Wel resten ons de eerder genoemde handschriften van de Merlijn en de Historie van Troyen, maar die verraden door de taal een herkomst uit het overgangsgebied tussen de Nederlanden en Duitsland. Dat geldt ook voor de handschriften van de Seghelijn van Ierusalem en de ripuarische Roman van Limborch. Het zijn alle vier net als Hulthem simpele handschriften, geschreven op papier in een littera cursiva (afb. 36).Ga naar voetnoot40 Daarentegen lijkt het alsof Vlamingen, Brabanders, Hollanders en Stichtenaren en masse de roepstem van Gerard Zerbolt hebben gehoord en de ridderromans en wat dies meer zij hebben afgezworen, zij het niet voor lang. Aan het einde van de eeuw duiken ze immers weer op, en dan in grotere aantallen dan ooit te voren, als ze door drukkers, soms herbewerkt, op de markt worden gebracht. Dank zij de vrijwel voltooide inventarisatie van de vroege drukken uit de Nederlanden kan men zich gemakkelijk een beeld vormen van wat er gepubliceerd werd, althans voor zover er exemplaren van bewaard zijn. Want van heel wat oplagen is niets meer over.Ga naar voetnoot41 Het is bekend dat de vroegste drukkers wars waren van experimenten en zich vooral richtten op boeken waar traditioneel een vraag naar bestond; inhoudelijk voegden zij aanvankelijk weinig nieuws toe aan het repertoire. Het is dan ook aannemelijk dat er al een levendig verkeer van dit soort werken bestond, vóór de drukkers met hun uitgaven kwamen. Maar merkwaardig genoeg zijn juist die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afbeelding 36. Literair handschrift op papier in twee kolommen, littera textualis. Het zgn. Hulthemse handschrift, waarin de kolommen van de hoofdletters eenvoudig door een doorgetrokken rode streep gerubriceerd zijn. Brabant, ca. 1400/10.
[Brussel, KB, hs. 15.589-623, f.15v Boec vanden houte); verkleind, formaat schrijfspiegel 215:155 mm.] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
handschriften vrijwel niet teruggevonden. Het kan natuurlijk zijn dat sommige fragmenten van later datum blijken dan tot nu toe wordt aangenomen. De bestudering van de paleografische ontwikkelingen in de Late Middeleeuwen heeft nu eenmaal pas de laatste decennia meer aandacht gekregen, terwijl veel fragmenten al weer lang geleden aan een expertise onderworpen zijn. Men kan in een enkel geval inderdaad wijzen op een spectaculaire verschuiving in de opinie over de ouderdom. Toch ziet het er niet naar uit dat het beeld voor wat de literaire handschriften betreft, zich ingrijpend zal wijzigen.Ga naar voetnoot42 De vraag blijft waar die jongere literaire handschriften dan zijn gebleven. Kijken wij nog eens naar de eerder genoemde handschriften van de vijftiende eeuw van over de grenzen, dan kunnen wij enkele veranderingen in het uiterlijk van de boeken constateren, die zich in eigen land aankondigen in het Hulthemse handschrift. Het dure perkament is vervangen door het wat minder kostbare papier en in plaats van de littera textualis komt de vluchtiger en lastiger leesbare littera cursiva bij dit soort boeken in zwang.Ga naar voetnoot43 Eenzelfde zwenking kan worden geconstateerd bij andere handschriften die niet behoren tot de literatuur, maar die alle dit gemeen hebben: ze zijn, te oordelen naar de inhoud, vooral bestemd voor partikulier gebruik. Ze zijn minder kostbaar en tegelijkertijd persoonlijker van karakter en eerder bestemd voor een lezer dan een voorlezer. Karakteristieke voorbeelden zijn de eerder genoemde, in de jaren zeventig ontdekte Reinaertfragmentenen of het met eenvoudige pentekeningen geïllustreerde exemplaar van Potters Der Minnen Loep (afb.14, p.00).Ga naar voetnoot44 Dit soort handschriften, dat bij ons nu bijna onvindbaar is, moet hier even algemeen zijn geweest als elders in Europa, in gebieden met een vergelijkbare ontwikkeling en cultuur. Zij moesten hier wel verloren gaan omdat er na korte tijd geen belangstelling meer voor was en omdat zij na de opkomst van de boekdruk terzijde werden geschoven. In landen waar familietraditie voor een betere conservering zorgde, kunnen wij zien dat er zelfs gespecialiseerde ateliers waren, die dit soort boeken voor particulieren op grote schaal vervaardigden. Het bekendste voorbeeld is de Elsasser werkplaats van Diebold Lauber in Hagenau van omstreeks 1427-65, waaraan tientallen met rappe pentekeningen verluchte handschriften kunnen worden toegeschreven. De klantenkring is daar zelfs bij benadering te traceren.Ga naar voetnoot45 Bij ons moeten wij het vooral hebben van toevallig bewaarde boekenlijsten. Drie voorbeelden zijn bekend. Het meest geciteerd is het nogal literair gekleurde lijstje van Everwijn van Bentheim (1397-1454), juist over de landgrens met Duitsland. Het staat opgetekend voorin het genoemde Merlijn-handschrift: ‘Item dit sint de boke de joncher Euerwyn van guterwiek Greue to benthem heuet. Ten ersten dit boeck merlin. Item twe nye boke van lanslotte vnde eyn olt boeck van lanslotte / vnde Item de olde vermaelde Cronike / vnde josaphat / vnde sinte Georgius leygende / vnde dat schachtaffels boeck / van sinte Cristoffers passije. Item van allexander / Item de markijne willem / Item percevale’Ga naar voetnoot46 De twee andere lijsten kwamen pas in de laatste jaren aan het licht. Het oudste somt naast allerlei kostbaarheden de boeken op die de Gelderse hertog Jan van Egmond in 1453 naliet. Ook daar zijn vooral Middelnederlandse boeken genoemd. De lijst is niet alleen veel langer dan de Bentheimse, ze is ook nauwelijks literair; ze omvat opmerkelijk veel lering en vooral ook artes-literatuur.Ga naar voetnoot47 Een derde lijst, tenslotte, geeft het boekenbezit van Maria van Loon, die gehuwd was met Jan van Nassau. Ze omvat alleen maar stichtelijke literatuur in de landstaal; de paar bekende literaire werken uit haar bezit, die niet in de lijst zijn opgenomen, zullen vooral de interesse van haar echtgenoot weerspiegelen.Ga naar voetnoot48 Alle drie lijstjes komen dus uit de hoogste kringen. Om naar een lager niveau door te dringen zullen we het vooral moeten hebben van een systematische bewerking van de eigendomsnotities in handschriften.Ga naar voetnoot49 Het nogal globale beeld dat wij nu hebben, zal dan ongetwijfeld kunnen worden genuanceerd. Maar ook dan zal blijken dat lerende en stichtende literatuur domineert, ten onzent misschien nog sterker dan in het omringende buitenland. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eeuwenlange verwaarlozing van de eigen letterkunde binnen het kleine Nederlandse taalgebied moest wel leiden tot de vrijwel volledige ondergang van de oorspronkelijke rijkdommen. Het ontbrak hier nu eenmaal, in tegenstelling tot Frankrijk en Duitsland, aan een vroege bibliotheektraditie, die tijdig voor conservering had kunnen zorgen. Daardoor ging er over de hele linie veel verloren. Maar er is ook sprake van een vertekening. Van de oudste laag resten, zoals hier uiteengezet, maar schrale sporen. Van de latere literaire handschriften uit partikulier bezit verdwenen vooral twee categorieën: de perkamenten handschriften van klein formaat uit de dertiende en veertiende eeuw, èn de jongere handschriften op papier. Hoewel de laatste oorspronkelijk vele malen talrijker zullen zijn geweest dan de eerste, zijn fragmenten ervan zo mogelijk nog zeldzamer vanwege de aard van het schrijfmateriaal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bekorte bibliotheeknamen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verkort aangehaalde literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|