Blad, boek en band
(1941)–Charles Nypels– Auteursrecht onbekendVI. Boeken en boekenhoudersEr zijn kippen en kippenhouders, waarom zouden er dan géén boekenhouders zijn, in de zin van en zoals er ook nog stamboomhouders zijn: hebbers van kippen of een stamboom? Laat er geen misverstand rijzen: er zijn voortreffelijk trouwe en zelfs uitnemend ontrouwe boekhouders. Maar dit is een geheel ander soort lieden dan ik thans op het oog heb. Al is de vertrouwdheid - in 't nette of 't onnette - met zeker soort boeken van deze lieden geenszins te onderschatten! Afschuwelijke, ledige boeken, enkel gevuld met de schrale lijnen van voze ko- | |
[pagina 93]
| |
lommen en de fletse kleuren van een al even magere lineatuur. Boekhouders plegen dit alles - en vaak in lijvige volumen, die grimmig-stevig gebonden zijn tegen de tand des tijds - naarstiglijk en gedurende vele, geduldig volbrachte urenreeksen aan te vullen met dorre opsommingen, die een dusdanige overeenkomst vertonen, dat men zich in gemoede kan afvragen, waarom zoveel en zo langdurige aandacht besteed kan worden aan zulke minieme verschillen... Toch kan men aan de omgang van een boekhouder met zijn boeken al heel wat van den man aan de weet komen! Houdt een boekhouder, die niet omgaat met zijn boeken zoals des boekhouders is, in de gaten... Naast veel oudere en overeenkomstige onderzoekingen, is bovendien in de laatste jaren een mode-wetenschap in zwang gekomen: de graphologie. Nu is het aan geen twijfel onderhevig, dat iemands schrift zeer persoonlijke eigenschappen verraadt. Dat doet iemands manier van spreken, lopen, gebaren enz. enz. óók! Maar iemands omgang met zijn boeken èn met boeken in het algemeen - hetzij dan met kasboeken of met leesboeken - kan niet minder... boekdelen spreken! In mijn naaste omgeving heb ik iemand gekend, wiens beroep het schrijven was, maar die na jarenlange oefeningen steeds duidelijker blijk gaf dit nooit te zullen leren en bovendien dusdanig verstand van alles had, dat hij overtuigend aantoonde van zo ongeveer niets enige notie te hebben en die dus, met de mode mee, ook een gauw | |
[pagina 94]
| |
grapholoog op zijn tijd was. Dat deze trieste sire geen blad papier of boek anders dan stuntelig kon vasthouden en hanteren behoeft geen nader betoog, maar het potsierlijkste was, dat hij daarbij de diepste roerselen van den auteur der geschreven of getekende lettertekens haarfijn meende te doorzien. De laatste gezaghebbende schrijver in ons land over beeldende kunsten, Albert Plasschaert, zeide mij eens: ‘Wanneer iemand voor een schilderij staat, dan kun je aan zn kuiten zien oj hij er iets van afweet of niet.’ Dit klinkt zonderlinger dan het in werkelijkheid is: inderdaad, de stand van een gevoelige is anders dan van een onverschillige. Mijn practisch geloof in de graphologie kreeg een ernstige knauw toen ik eens bij één van de allerhoogste autoriteiten des lands op dit gebied aan huis kwam en daar rondom het onsmakelijkste mannetje een afschuwelijk wansmakelijk interieur aantrof. Aan dezen maniakalen lus-, staarten schriftdruk-kijker moeten werelden ongezien en ongeweten voorbijgaan... Zo is het enigst excuus, dat iemand een blad of een boek ‘onhandig’ vasthoudt, het feit dat deze persoon... onhandig kan zijn. Maar dàt is met één oogopslag te zien! Houdt iemand enig drukwerk bepaald hinderlijk in handen of onder ogen en dit niet uit hoofde van zichtbare onhandigheid, dan hapert er beslist iets in zijn omgang met de voortbrengselen van de boekdrukkunst. Deze haperingen kunnen van velerlei oorsprong zijn. | |
[pagina 95]
| |
Meent niet, dat steeds de uiterste eerbied geboden is voor druksel. Ook dit kan van velerlei soort zijn... van de diepste eerbiedwaardigheid tot de verwerpelijkste nietswaardigheid, zoals het schrijfsel van den schrijver, die niet schrijven kan en het dan ook nooit verder bracht dan enig goedkoop krantenpapier. De genegenheid tot boeken, of de afkeer daarvan, heeft zelfs aan bepaalde en dus te onderscheiden groepen van lieden namen gegeven. De twee uitersten dezer gemeenschappen zijn er natuurlijk het ergst aan toe: de boekenvandalen en de bibliomanen. Het boekenvandalisme door de eerstgenoemden bedreven overtreft de stoutste verbeeldingen, die een normaal mens dienomtrent kan verzinnen. Een opsomming der wreedste misdragingen kan sluimerende neigingen tot misdaad wekken en moet hier dus achterwege blijven. De geringe vergrijpen zijn van algemene bekendheid: omvouwen van punten der bladzijden, inplaats van een onschuldig papiertje te hulp te roepen of eenvoudig het bladzijdecijfer te onthouden waar men ‘gebleven’ is; met een belikte vinger de pagina omslaan, inplaats van met een prettige gevoeligheid aan de droge wijsvinger, bovenaan de snede van het boek die éne bladzijde te voelen los komen van de snede; strepen en bemerkingen in de marges met velerlei materiaal en temperament aangebracht, die... men verder toch nooit meer naslaat; het leggen van enig vettig spul of het zetten van vochtige of vochthoudende voorwerpen, alsook kleverige of kleur afgevende, op bladzijde | |
[pagina 96]
| |
of band; het plaatsen van boeken in vochtige of kurkdroge oorden of kasten; het smijten met boeken anders dan in, óók ten opzichte van het lijdend voorwerp, gerechtvaardigde toorn; het ‘dubbelvouwen’ van gebonden boeken, die meest niet in de ‘flexible binding’ zitten, waarbij dit technisch mogelijk gemaakt is... en dan nog: het lenen van een boek, wanneer men het zelf kopen kan; het ‘kaften’ van een boek, alsof alle boeken schoolschriften zouden zijn; het inplakken van een lelijk ex-libris en dan meest nog verkeerd; het onsmakelijk voorzien van schut-, of titelblad met handtekening en bijbehoren - een boek wordt zonder enig meerder bezwaar óók mèt handtekening plus ex-libris gestolen -; het opensnijden van een boek, zo de aflevering daarvan dit vordert, anders dan met een daartoe geëigend voorwerp (géén scherpe messen, noch te botte dingen als potlood of wijsvinger!); het ‘graphologisch’ zo merkwaardig ‘betekenen’ van band, omslag of bladzijde tijdens het telefoneren of diepzinnig gepeins, alsof het een gemakkelijk te vervangen vloeiblad of bloc-note velletje is; het staan of zitten op boeken om ‘hoger’ te komen, hetgeen ten koste van het boek èn Plato of Thomas tegelijk kan zijn... Er blijft een waslijst van langer lengte denkbaar! Zonderlinger, dan al deze dagelijkse zonden, is de onmiskenbare band, die de vandalen (en vandaaltjes) verbindt met hun antipoden, de bibliomanen. Hier geraken wij dan ook volledig in het land der zonderlingen. Een bibliomaan is namelijk iemand | |
[pagina 97]
| |
die een of andere (soms meerdere!) afgodistische cultus voedt ten opzichte van het boek. Zo men geen afgod van zijn buik moge maken, late men dit even stellig na ten opzichte van zijn boeken! Het zonderlingst zijn gewis de gevallen, die met beide kwalen samen behept zijn. Ik heb een lid van een arrondissements-rechtbank gekend, die een bibliomane voorkeur had voor 18de eeuwse leren banden. Zijn huis was aan alle wanden van kamers, gangen, vlakken van tafels, stoelen en vloeren één weelde van die prachtige, kleurige en goud-bestempelde leren banden en bandjes waarin voornamelijk de werken der franse encyclopedisten - en zeer veel nasleep! - typografisch vaak ook voortreffelijk geboden werden. Niet tevreden met het feit, dat hij al deze delen tot nader order aan de circulatie en onder eigen beheer onttrokken had, voerden scrupules den bezitter telkens weer tot den plaatselijken binder, die de boeken uit de banden verwijderen moest, deze door onschuldig maar ordinair blanco papier vervangen en de ontklede teksten tot nimmer meer samen te voegen snippers, onder gestreng toezicht versnijden moest. Hetgeen de man deed... omderwille van de smeer, zij, tot zijn verontschuldiging, maar desniettemin schande aangevoerd. Hier raken wij een teer punt... Mag een willekeurig iemand zijn eigen censor spelen? Soms. Een boek kan zo evident... ergernisgevend zijn, dat alleen vernietiging genoegdoening kan geven aan menselijke verontwaardiging. En niet enkel in moreel opzicht, óók in litteraire gesteldheid. | |
[pagina 98]
| |
Kerk en Staat waken over de inhoud van boeken. Waaruit voor den simpelsten burger kan blijken hoe gevaarlijk boeken kunnen zijn. Aangezien wel niemand bij machte noch dusdanig bij kas is om zich de totale boekenproductie - zelfs in één taal! - aan te schaffen buiten de door enigerlei censuur verbodene, moet men noodgedrongen, binnen het bereikbare, zelf een keuze bepalen. Dit is een zeer persoonlijke kwestie. In ieder geval, weest geen boekenvandaal noch een bibliomaan: in beide omstandigheden hebben slechte eigenschappen u en uw boeken weerloos in handen. ‘Een boek, Katrijne, mijn kind, is een weergaloos kleinood en, gelijk het lichtenspel binnen de vuurkantjes van een briljantjuweel, een spel van gevoelens en gedachten. Het is een schatkist, waar opgestapeld verborgen ligt de uitgelezen wijsheid der menschen of hunne schitterende fantazie,’ is een voortreffelijk beeld uit den onvolprezen ‘orator didacticus’, Mijnheer J.B. Serjanszoon van Herman Teirlinck. Een gezond soort en tevens de meest verfijnde boekenliefhebbers, zijn de bibliofielen, waaraan Nederland een ontstellend gebrek heeft. Dit moet ten nauwste verband houden o.a. met het volslagen gebrek aan enig litterair leven, hetgeen gepaard kan gaan met zelfs, op een of ander domein, een bloeiende litteraire productie, zoals thans nog in Nederland valt te erkennen. Zowel modernen als klassieken schijnen in de binnenkamer individueel en sporadisch genoten te worden uit de toevallig beschikbare uitgaven, | |
[pagina 99]
| |
zonder dat enige groep van deze genieters het oirbaar vindt of zich daartoe aaneensluit om van een aantal bijzonder gewaardeerde teksten, fraaie uitgaven te doen vervaardigen. Elders en met name in België, Frankrijk, Engeland, Duitsland en Amerika is dit geheel anders gesteld. Dit moet dus aan een andere dan een monetaire gesteldheid geweten worden, wijl zeer veel Nederlanders zeker niet armlastig zijn. De ware broeder onder de bibliofielen - de onware herkent men aan zijn tegendeel - is degene, die met een geslepen kennis van zaken en een feilloze goede smaak die boeken weet te kiezen, die naar inhoud èn naar vorm het voortreffelijkste in één geheel wisten samen te binden. De bibliofiel-editie, waarvan de kleine oplage - soms een noodzaak, soms een snobisme - noch de hoge prijs in zich enige verdienste behelzen, heeft niet enkel als verfijnd genotmiddel redenen van bestaan. Ook typografisch kan deze een voortrekkende functie vervullen, die voor de overige, zo men wil: normale productie, van onschatbare waarde kan zijn. Hier immers kan, door de ruimere middelen dan in de normale omstandigheden beschikbaar plegen te zijn, geëxperimenteerd en ook gerealiseerd worden, hetgeen beduidend tot de typografische vormgeving in het algemeen zal bijdragen. Het is uitermate te betreuren, dat dit in ons land geheel aan particulier initiatief en middelen wordt overgelaten en dat bovendien de alleszins meest geslaagde verwerkelijkingen vrijwel achteloos werden voorbijgegaan. Van Mr. J.F. van Royen zal men weten, | |
[pagina 100]
| |
dat hij secretaris-generaal van de P.T.T. is en voorzitter van de VANK, enz. maar een beschamend gering aantal belangstellenden weet van zijn meesterlijke drukken van de Zilverdistel en Kunera-pers; van S.H. de Roos en J. van Krimpen weet men, misschien, dat men zijn drukwerk in hun reeds talrijke en voortreffelijke letters kan vervaardigd krijgen, maar hoe weinigen bezitten een schoon boek van de Heuvel-pers of uit de Palladium-reeks; zó schaarsen waren lid van de bibliofielen-vereniging ‘Joan Bleau’, dat deze reeds voor jaren overleed en hoe weinigen zullen - óók in de vredigste tijden - geneigd blijken een vernieuwde poging daadwerkelijker te steunen dan door het bezoek aan een of andere tentoonstelling van fraaie Nederlandse boek- en drukwerken? Het is pijnlijk hier vast te stellen, dat de Nederlandse typografie bij officiële vertegenwoordigingen in het buitenland gaarne naar voren geschoven wordt en daar, bovenal door particulier initiatief, dan ook een zo algemene als onmiskenbare vermaardheid geniet, terwijl de eigen typografie in al haar geledingen hier te lande vrijwel volslagen verwaarloosd en schadelijk zelfs miskend wordt. Moet het drukwerk van de P.T.T. als Mr. van Royens heengaat, een tijdlang voortzeulen op diens bemoeiingen - waardoor het één gunstige uitzondering werd op een trieste officiële en semi-officiële regel! - om dan roemloos te verzinken tot de grauwe algemeenheid? Waarom hebben de besten in den lande nooit part noch deel gehad - noch kans dit in afzienbare tijd wel te krijgen - in het typografisch on- | |
[pagina 101]
| |
derwijs? Waarom moeten lands- en stadsdrukkerijen de meestal dubieuze bekwaamheid van derden inroepen, zo er al iets toonbaars van de persen moet komen? En waarom moeten grootdrukwerkverbruikers als Nederl. Spoorwegen en Kon. Ned. Jaarbeurs kans zien velerlei papier steeds weer te voorzien van uitgelezen banaliteiten en lelijkheden? Waagt men zich aan een tijdschrift dan is het niet beter gesteld... om van het peil van allerlei ‘reclame’ drukwerk liever zorgvuldig te zwijgen. Viert men een jubileum, dan late men, de hoge uitzondering zij hier met ere vermeld, het ‘gedenkboek’ liever ongezien. Zelfs de menselijke ijdelheid werkt hier niet stimulerend: ik was in de gelegenheid een grote verzameling gedrukte genealogieën te zien, waarvan de drukkosten merendeels zo hoog te schatten waren als de drukwerken diep te verachten blijven. Deze toestand is natuurlijk tweeledig: enerzijds de opdrachtgever, die, ook al tast hij diep in de beurs, er niets (of iets verkeerds!)Ga naar voetnoot1) aan gelegen laat liggen, dat hij iets moois tot stand kan laten brengen, anderzijds de bekwaamheid en het gezag om dit te handhaven ten opzichte van den opdrachtgever, die de uitvoerder kan doen gelden. Het is een feit, dat alle gemechaniseerde bedrij- | |
[pagina 102]
| |
ven daarom alleen reeds een dusdanig snel groeiende aandacht gevergd hebben, dat de genegenheid voor het zuivere en schone ambachtelijke veelal verschrompeld is. Er zijn reeds drukwerkfabrieken en tot in de kleinste bedrijfjes wordt dan nodig geoordeeld fabriekje te spelen... Dat traditie en alle overige hoedanigheden, die misschien niet direct maar op de duur zeer zeker weer invloed op het rendement of dividend hebben, vooralsnog aan de kapstok der overbodige kledij hangen is een zo algemeen als betreurenswaardig feit. Hierbij komen het naamloze leed van de naamloze vennootschap en vele andere factoren, die typografische analphabeten aan het hoofd van de zetkasten als anderszins zetten, mits deze de ‘belangen’ van de helft der aandelen plus één bijzonder heten te behartigen. Dit is trouwens geen bepaalde eigenschap van het drukkersvak: in schier ieder bedrijf en beroep is de klad van de verworden tijd gekomen. Dit is voor de stand van een beroep op dit moment weinig bevorderlijk, maar anderzijds dwingt het tot bezinning en... tot de onvermijdelijke verbetering, die verkeerd gedane zaken in gezonder banen zal doen herleven. Wanneer de Nederlandse drukker er weer een eer in zal stellen een kieskeurig en kundig bibliofiel tevens te zijn, dan krijgt de gedemoraliseerde opdrachtgever nauwelijks een andere kans meer dan allereerst les èn daarna schoon en voornaam uitgevoerde drukwerken te krijgen. Intussen woeden allerwegen ‘reclame-bureau's’ en ‘adviseurs’, die, indien onbevoegd, over- | |
[pagina 103]
| |
bodig zijn en indien prijzenswaardig vakkundig, binnen en niet buiten de bedrijven thuis behoren. Een verschijnsel, dat nu welig tiert en dat wel altijd, maar dan een zielig bestaan zal leiden, is de vervaardiging van de schijn, in de gunstigste gevallen de bedrieglijke schijn van het werkelijk goede. Hier is op een ander euvel te wijzen: de vrijwel geheel ontbrekende typografische kritiek. De dag- en maandbladen plegen aan het einde van een boekbespreking enige woorden te wijden aan de uitvoering van het behandelde boek. Met een hardnekkige en schuldige genegenheid voor de meest plat-getreden gemeenplaatsen is rijp en groen ‘keurig verzorgd’, ‘voor de uitvoering niets dan lof’, ‘de uitgevers verdienen een woord van hulde’ enz. enz. Daarna moogt u dan de gok wagen voor het leesbare of onleesbare, maar merendeels typografisch misbaksel. Men heeft om een en ander te verbeteren al enige malen een jaarlijkse keuze publiek gemaakt, de ‘50 beste boeken’ van het jaar. Het komt mij voor doeltreffender te zijn, indien hiernaast tevens de ‘50 slechtste (lelijkste) boeken’ met een uitvoerig rapport van de jury aan de kaak en ten toon gesteld werden. Ik verzeker de juryleden dan geen rustig verder leven, maar gewis een opvoedkundig succes nopens de belangstellende gemeente, die altijd gevoeliger blijft voor ongewende blaam dan voor verwachte lof. Tot in de luxe-editie en de half-luxe-uitgave (over welk geenszins diepzinnig onderscheid uw boekhandelaar u zo nodig nog kan inlichten) is het snobisme mitsgaders de nietswaardige schijn- | |
[pagina 104]
| |
bedrieger binnengedrongen. Zij zijn, gelukkig, reeds een roemloze dood aan het sterven, hoewel de levensgeesten blijkbaar nog niet geheel geweken zijn. Het in prijs goedkope boek - de zojuist gesignaleerde uitgaven zijn te dikwijls een grove speculatie op onverantwoorde winsten - maar dat daarnaast bijzonder goede typografische eigenschappen bezit, wordt om allerlei troebele en verwrongen redenen soms Don Quichotterig aangevallen en zo stompzinnig als onkundig gepoogd te kleineren. Wordt het daarom niet méér dan dringend nodig, dat vóór nog de alles genezende tijd heeft ingegrepen, oordeelkundig de goede weg gewezen wordt in dit onbetreden labyrinth? Het gelukkigst is de boekenhouder, die een eigen opvatting omtrent zijn boeken er op na kan houden. Deze is altijd een bibliofiel, ook al kan hij geen dure boeken kopen: binnen schier ieders bereik zijn fraai gedrukte boeken te krijgen, die een keur voor het oog en een lust voor de geest bieden. Het is geenszins ondenkbaar, dat de krant een schoon stuk drukwerk kan zijn, al hapert dààr in Nederland nog vrijwel alles aan. Overigens welke eisen stelt men aan zijn boeken? Deze zijn velerlei... Om nu de tegenvoeter van de super-de-luxe-editie te noemen: heeft niet Louis Couperus terecht de lof gezongen van de gewone franse roman, die in nederlandse ogen gemeenlijk als een gemeen stuk drukwerk geldt? Geen boek ter wereld is handzamer en beantwoordt pretentielozer aan de karakteristiek die Paul Valéry geeft van het boek, dat vóór alles | |
[pagina 105]
| |
‘un instrument à lire’, een instrument om te lezen is! U moet zich levendig kunnen voorstellen, dat ik niet kwaad kan worden - integendeel! - wanneer ik mij Jozef Israëls voor de geest haal, die, gezeten in de toenmalige stoomtram van den Haag naar Scheveningen dagelijks verdiept was in een boek en telkens wanneer hij de lectuur beeindigd had van twee bladzijden tekst op één blad papier, dit zorgvuldig uitscheurde en vrolijk achter 't trammetje liet wegwapperen. Twee dichters krijgen bij gelijke belangstelling één nummer van een letterkundig tijdschrift in handen en delen het eerst vertikaal doormidden om daarna iedere helft zorgvuldig horizontaal te scheuren: het was het eerste nummer van ‘Nu’, waarmede bovendien - zó levensgroot stond de naam op het omslag - niet welvoeglijk in frans kennende landen in het openbaar te reizen viel. Waarmede alleen betoogd wil worden, dat een boek niet zachthandiger aangevat dient te worden dan dit boek vereist. Van de andere kant is het grotelijks verkeerd om schone banden, edel papier of fraaie drukken enig letsel te bezorgen! Iemand die enige waarde hecht aan zijn boeken, zal ook weten hoe deze gehouden moeten worden. Allereerst dan in zijn eigen onvervreemdbaar bezit. Hiertoe is een volkomen gekende boekenkast of bibliotheek - hetzij deze groot of klein is! - en de scherpe zin om de inhoud daarvan onder eigen hoede te houden van veel practischer effect dan een ex-libris. Dit eigen boekmerk is (behoorlijk gehanteerd!) een onschuldige toevoeging, die soms zelfs bijzonder | |
[pagina 106]
| |
fraai kan zijn. Ook hier heeft de mode zich met vergankelijke ijver mede bemoeid - en doet dit nog wel, al is de belangstelling luwende - zodat de trefpunten van mooi en mode een uitzondering werden. Ik ken meerdere verwoede verzamelaren van boeken, die wel ex-librissen bezaten, doch enkel om met deze papiertjes verzamelende vrienden een genoegen te kunnen doen. Hun boeken zelf bleven er gespeend van... Aan een boekenkast is de omgang van den eigenaar met zijn boeken zo feilloos te zien als de kennis omtrent schilderijen aan de kuiten van den beschouwer ervan. Dat men boeken indeelt naar de onderling verschillende hoogten is best (met zo heel veel ‘gemiddelde’ hoogten behoeft men geen rekening te houden (tussen een ‘groot’ en een ‘klein’ boek liggen gemeenlijk enige cm verschil) maar dat men boekenplanken bezet met rechts het grootste tot aflopend links het kleinste boek (of omgekeerd) is volledig verkeerd. Hieruit blijkt alleen, dat de eigenaar maling heeft aan de inhoud en het bepalend deel van het innerlijk en uiterlijk van zijn boeken, door alléén op de materiële hoogte ervan acht te slaan. In principe zou ik boeken aaneenrijen uit hoofde van hun saamhorigheid, waarbij dan, om overwegingen van economisch gebruik van de beschikbare ruimten, de noodzakelijke afwijkingen geboden kunnen zijn: de grote boeken beneden in de kast, de kleine boven. Zo is een chronologische volgorde binnen dit kader verre te verkiezen boven b.v. een alfabeti- | |
[pagina 107]
| |
sche: de eerste eist (en verraadt!) meerdere vertrouwdheid met de eigen boeken dan alleen de kennis van het alfabet. Het is ondoenlijk om algemene richtlijnen te geven. Daarvoor zijn de omstandigheden van alle denkbare boekerijen te zeer uiteenlopend: de bibliotheek van een universiteit stelt andere eisen dan die van den zit-slaapkamer-bewoner... Er is één algemeen geldend begrip: houdt van uw boeken, dan zult u ze met enige en dan ook aanwezige zorg thuis weten te houden en de manier, waarop u ze houdt, zal onder iedere omstandigheid boven iedere blaam of lof verheven zijn. Overigens: blaam of lof kunnen u koud laten, want gij leeft tevreden met uw allerbeste en trouwste vrienden, uw boeken.
‘Door woorden kwam ik tot boeken, door boeken kwam ik tot papier, door papier kwam ik tot woorden.’
Het cliché van deze bladzijde werd ontleend aan A dictionary of paper and paper-making terms door E.J. Labarre (Swets & Zeitlinger, Amsterdam 1937), de clichés van bladz. 27 uit de letterproeven van de lettergieterij ‘Amsterdam’ te Amsterdam en Schelter und Giesecke te Leipzig, van bladz. 85 uit W.A. Churchil, Watermarks en paper, (M. Hertzberger, Amsterdam), van bladz. 90 en 92 uit Het papier door J. Bekk en F. Mees (G.H. Bührmann's Papiergroothandel, Amsterdam). | |
[pagina 108]
| |
Albrecht Dürer.
Letterconstructies uit de 16de eeuw.
Geofroy Tory.
Eric Gill. De Perpetua, waaruit dit boekje werd gezet.
|
|