vierde dezer eeuw blijft de taak na te gaan onder welke invloeden onze schrijvers omstreeks en na 1875 leefden en werkten. Dat deze onderling zeer verschilden wordt duidelijk, als men bedenkt dat Vosmaer's Nanno, Jacques Perk's Gedichten, Emants' Lilith, Godenschemering, en Novellen, Wallis' Vorstengunst, alle in ongeveer dezelfde jaren geschreven werden. Dat De Nieuwe Gids, wier latere redacteuren zich ±'80 al begonnen uit te spreken, dan ook niet het uitvloeisel was van éen littéraire strooming, heb ik vroeger reeds elders aangetoond, en het noemen van Van Deyssel en Van Eeden volstaat reeds op zich zelf.
Emants' novellen waren dan iets nieuws, en het afwijken van de gewone schaam-achtigheid der Nederlandsche auteurs, die de conventioneele kuischheid hunner medeburgers steeds zooveel mogelijk ontzagen, werd door den uitgever en de andere redacteurs van De Banier zoo bedenkelijk gevonden, dat zij aan de gevolgen daarvan hun tijdschrift niet durfden wagen. Emants nam zijn novelle Een avontuur terug, en dit werd nu de aanleiding tot een afzonderlijke uitgaaf samen met Fanny en Najaarsstormen, beide reeds in De Banier verschenen, en tevens tot het schrijven van iets als een apologie! niet zoozeer ter rechtvaardiging van zich zelven als wel tot verdediging van de kunst, waarvan zijn novellen de uiting waren.
Met een citaat van H. Taine over Balsac duidt hij zijn standpunt aan:
‘Aux yeux du naturaliste, l'homme n'est point une raison indépendante, supérieure, saine par elle-même, capable d'atteindre par son seul effort la vérité et la vertu, mais une simple force, du même ordre que les autres, recevant des circonstances son degré et sa direction.’
Deze ‘naturalistische’ opvatting van den mensch vinden