| |
| |
| |
Zarco, de zeevaarder
Vasco da Gama en zijn heldenscharen,
Die uit het Portugese avondland
Door zeeën die nog nooit bevaren waren
Omzeilden Afrika tot aan het Indisch strand,
En uit het oosten specerijen brachten
En goud en stenen, fonkelend van licht,
Hun land zo plaatsten in de rij der wereldmachten,
Aan hen wijd ik dit heerlijk heldendicht.
Vrij naar ‘Os lusiades’ van Luis Camoes
| |
| |
| |
| |
| |
1 Ballade van Prins Hendrik
Op winteravonden, terwijl het hout knapte in het haardvuur in het kleine huis, vertelde Zarco's vader dikwijls over Hendrik de Zeevaarder, de prins die telkens andere schepen uitzond, het grote water op om nieuwe landen te ontdekken.
Zarco's zuster huiverde bij die verhalen. Veel schepen met hun schippers en matrozen kwamen nooit terug. Ze waren gebleven in de Oceaan der Duisternis. Volgens haar moeder moesten ze beland zijn in Nevelheim, het kille oord van mist en koude, waar de verblijfplaats was van de zielen die nooit de heldenhemel zouden binnengaan, de zielen van de zwakken en de lafaards èn van de overmoedigen die zich waagden op de Oceaan der Duisternis en zo in Nevelheim verzeilden.
De pastoor zei het anders. Die ontkende een heldenhemel voor de dapperen en een kil en nevelig oord voor vrouwen en zwakken. De eeuwige heerlijkheid was voor de zachtmoedigen, de vredestichters, zei hij, voor vrouwen en kinderen niet minder dan voor mannen. En de oceaan was niet de Oceaan der Duisternis, de zon scheen overal.
De oude verhalen, uit de tijd van vóór de komst van het christendom in Portugal, leefden echter nog in het dorp en velen hechtten er geloof aan, Zarco's moeder en zijn vader ook. Die had wel bewondering voor Prins Hendrik en hij was er trots op dat Portugezen steeds verder langs de kust van Afrika naar het zuiden zeilden en telkens nieuw gebied ontdekten, maar het stond hem niet aan dat de prins zijn kapiteins ook de oceaan in stuurde. Daar hield de wereld op. Dat was de goden tarten.
Zarco luisterde met glinsterende ogen naar de verhalen over de ontdekkingsreizen. Hij wilde er steeds meer van horen. Maar zijn vader had al tien keer alles verteld wat hij van prins Hendrik en de grote reizen wist.
Eens kwam er een minstreel in het dorp, al strijkend op zijn vedel ging hij rond, zoals hij in elk dorp deed om volk te lokken. De mensen lieten hem niet wachten, nieuwsgierig als ze waren naar het nieuws dat de minstreel zou brengen uit Lissabon en uit de grote wereld. Toen er een grote kring rondom hem op het dorpsplein was verzameld ging hij
| |
| |
zitten op de rand van de put onder een grote plataan, en al spelend en zingend vertelde hij het nieuws.
Bij een aardbeving in Malaga waren duizend mensen in een ogenblik door de aarde opgeslokt. De Portugezen hadden slag geleverd met Marokkanen in het Rifgebied en honderden Moren over de kling gejaagd. Er waren gruwelijke moorden gepleegd in Madrid. In Barcelona waren ketters verbrand bij tientallen. Een opstand in Oporto was bloedig neergeslagen; de lijken lagen opgestapeld in de straten.
Na al die gruwelen volgde een ballade op Hendrik de Zeevaarder. De minstreel vertelde al zingend heel het leven van de Prins.
Als jong ridder had hij Ceuta veroverd. In die Marokkaanse stad had hij kooplieden ontmoet, nog veel donkerder van huid dan de Marokkanen. Zij hadden handelswaren: goud, ivoor en peper. De Prins veronderstelde dat die kostbaarheden uit Indië afkomstig waren, maar de negers hadden het ontkend. De winplaatsen van hun produkten lagen in Afrika, in landen diep in het zuiden, aan de zee.
De Prins was zeer verbaasd geweest. Goud, peper en ivoor uit Afrika? In Portugal heerste de mening dat Afrika gloeiend heet, kurkdroog en zeer onvruchtbaar was. Enkele Portugezen die dieper in Marokko waren doorgedrongen hadden het zo bevonden. Hoe verder ze kwamen hoe heter en droger het werd. Zij waren gestuit op een onmetelijke zandwoestijn, waar geen sprietje groeide en geen dier het leven houden kon. En verderop moest het nog erger zijn. Daar brandde de zon immers loodrecht boven je hoofd. Zij brandde er zelfs de mensen zwart.
De kooplui uit Timboektoe hadden gelachen om die fabels van de Portugese reizigers. De Sahara was inderdaad droog, dor en heet. Maar ten zuiden van de grote woestijn, onder de evenaar, lag vruchtbaar land. Er viel daar overvloedig regen. Er waren grote rivieren met veel vis, en uitgestrekte bossen waarin grote kudden olifanten en antilopen leefden. Peper en andere specerijen werden er verbouwd. En er zat koper en goud in de grond.
En dat land lag aan zee, had prins Hendrik in zijn oor geknoopt. Dan moest het per schip bereikbaar zijn. Hij rustte schepen uit en gaf hun schippers opdracht om Guinee te zoeken.
Zij voeren uit maar keerden zonder resultaat terug. Tot ver naar het zuiden hadden zij de Afrikaanse kust gevolgd en hier en daar het land verkend. Er was niets dan woestijn. Tenslotte waren ze gekomen bij een kaap, waaromheen een sterke stroom liep. Ze hadden geprobeerd de hindernis te omzeilen maar het was hun niet gelukt. Tot ver in zee
| |
| |
strekte zich een reeks van rotsen uit, waartegen een zware branding bruiste. Kaap Bajador was een onoverkomelijke hinderpaal. Guinee was over zee niet te bereiken.
Prins Hendrik liet zich niet terneerslaan door de moedeloze schippers. Gebrek aan durf verweet hij hen. Als ze tussen de kaap en de rotsen geen doorgang konden vinden, dan hadden ze verder in zee moeten steken. Eens moest er een einde komen aan de rotsketen. Ze zouden vast diep water vinden en zouden daardoor verder naar het zuiden kunnen varen.
Daar schrokken de schippers echter voor terug. Als ze nog verder de oceaan opvoeren zouden ze het zicht op het land verliezen en hoe vonden ze dan ooit de kust terug?
‘Op de zon en op de poolster,’ had de Prins geantwoord.
Toen lamenteerden de schippers nog veel meer. Bij kaap Bajador was de zee wild en grimmig en de hemel vaak bedekt met zware wolken. Dan zag je geen zon en sterren. Als het zicht op het land verloren was, had je geen enkel steunpunt meer.
Prins Hendrik joeg de bange schippers weg en stuurde anderen de zee op. Die kwamen echter evenmin voorbij kaap Bajador. Ze stuitten allen op dezelfde rotsen en als ze het waagden dieper in zee te gaan, dan werden ze altijd weer teruggeslagen door woeste golven.
Eens bleef een expeditie heel lang uit. Prins Hendrik was in blijde spanning. Hij geloofde dat kaap Bajador nu was omzeild en Guinee gevonden. Uit zijn paleis, gebouwd op Kaap Vincent met uitzicht op de zee, keek hij dagelijks naar het zuiden, speurend naar zijn schepen, in het vaste vertrouwen dat ze de een of andere dag met goed nieuws zouden komen.
Op zekere dag doemde er een zeil op, dat de Prins herkende. Het was een van de schepen die hij uitgezonden had! Het schip voer voorbij, zijn reder groetend met de vlag. Bij kaap Vincent was geen gelegenheid te landen. Met haast reisde de Prins naar Lissabon. Hij kwam er eerder aan dan de karveel. Toen het schip de Taag opvoer stond hij op de kade. Prins Hendrik schrok toen hij het van dichtbij zag. Het schip was zwaar gehavend, zowel het casco als het tuig en de weinige gezellen aan dek zagen er moe en mager uit. Toen de karveel met moeite was gemeerd, kwam de schipper strompelend naar Prins Hendrik toe.
Het was een vreselijke tocht geweest, vertelde hij. Terwijl de vloot, vijf zeilen sterk, al verder naar het westen was gevaren, om kaap Bajador te omzeilen, was ze overvallen door een storm die haar meesleurde tot diep in de oceaan. Daar waren geen rotsen meer, maar torenhoge golven
| |
| |
en een wilde wind en 's nachts heerste er diepe duisternis. De schepen waren elkaar in het donker kwijt geraakt. Toen het eindelijk dag werd was de karveel alleen. En er was geen zon zomin als er 's nachts sterren waren geweest. De schipper wist niet waarheen hij sturen moest. Dagen achtereen hadden ze rondgezwalkt, totdat er eindelijk weer zon en sterren kwamen. Toen hadden ze noordwest gekoerst, naar Portugal terug. De vaart ging echter langzaam. In de storm waren ze veel tuigage kwijt geraakt en lek geslagen. Ze maakten water. Alleen met onafgebroken en hard pompen hadden ze het schip drijvend kunnen houden. Nog erger werd de toestand toen er een vreemde ziekte uitbrak onder de bemanning. De matrozen werden plotseling stram en stijf. Na enkele dagen konden de lijders hun kooi niet meer uitkomen. Een aantal zieken was gestorven. De schipper was ook aangetast door de ziekte. Vandaar dat hij zo ongelukkig liep en geen buiging kon maken voor de Prins. Of Zijne Hoogheid hem dat niet kwalijk nemen wou.
Prins Hendrik was onthutst door het verhaal. Van vijf schepen slechts één terug en dan in deze toestand! Hij had te veel gevergd van de zeelui. Zijn plan om Guinee te ontdekken moest opgegeven worden.
Hij reisde moedeloos terug naar kaap Vincent en keek nauwelijks meer naar zee.
Maanden later echter had een bediende hem op een middag gewe't uit zijn siësta. ‘Heer, daar is de vloot!’
Hij had het niet geloofd. Het moesten andere schepen zijn. Misschien vissers, misschien Spanjaards, mogelijk Hollanders; die voeren in de laatste jaren op Cadiz. Maar de bediende hield vol: het waren schepen van de vloot die het vorige jaar was uitgevaren om Guinee te zoeken. En ze voeren met de vlag in top.
Toen was Hendrik opgestaan en naar buiten gegaan. Hij zag dat het inderdaad zijn schepen waren, drie van de vijf. Ze voeren dicht langs kaap Vincent en ze brachten aan de Prins saluut.
Met nieuwe verwachting reisde Hendrik naar Lissabon. Was Guinee toch gevonden?
In dat opzicht werd hij teleurgesteld. Maar de schippers hadden toch goed nieuws. Zwalkend op de oceaan, voortgejaagd door stormen en niet wetend waar zij zich bevonden, hadden zij eilanden ontdekt: de Azoren. Er waren goede ankerplaatsen en ze hadden er uitstekend kunnen verversen: water, groenten, fruit en vlees. Het waren vruchtbare eilanden en er was een overvloed van wild.
Deze ontdekking moedigde Prins Hendrik aan. De oceaan was niet
| |
| |
de Oceaan der Duisternis, waar niets te vinden was dan misschien Nevelheim. De schippers hoefden nu niet bang te zijn zich dieper in zee te wagen. Hij zond een nieuwe vloot uit onder Johan Dias en deze, minder bang om diep in zee te steken, slaagde er waarlijk in kaap Bajador te ronden. Dat was in 1434. Hij vond er echter niet een land van peper, goud, ivoor en koper. Ten zuiden van kaap Bajador was Afrika even droog en dor als er benoorden. En verder zeilend was Johan Dias gestuit op een volgende kaap, die hem de pas afsneed.
Prins Hendrik zette door. De neger-kooplui uit Timboektoe hadden zo stellig verzekerd dat bezuiden de Sahara vruchtbaar land was en dat Guinee aan de oceaan lag. Hij zond weer nieuwe expedities uit en in 1441 gelukte het Lorenzo Dias de tweede kaap te omzeilen, die Johan Dias niet had kunnen nemen. Achter kaap Blanco vond Lorenzo een ander Afrika. In plaats van kale woestijn een land bedekt met bossen aan weerszijden van een grote rivier, de Senegal. Er was veel wild en er woonden zwarte mensen. Lorenzo dacht dat hij het rijke Afrika gevonden had.
Er was echter geen goud of koper in Senegal. Er werden geen specerijen verbouwd. Guinee lag zuidelijker, vernam Lorenzo. Hij voer nog verder naar het zuiden, maar een derde kaap, kaap Verde, belette hem de voortgang. Hij wilde daar voorbij. Om hem te ronden zeilde hij recht naar het westen. Toen weigerden zijn matrozen echter de dienst. Zij waren vuurbang voor Nevelheim, al hadden hun makkers dan de Azoren in de oceaan gevonden.
Misschien had Prins Hendrik na deze mislukking zijn steeds weer falende pogingen opgegeven, als niet een vriend van hem van een reis naar Venetië een merkwaardig instrument had meegebracht. Het was een naald die, drijvend op olie, altijd naar het noorden wees, hoe men de pot met olie ook keerde of wendde. De Arabieren gebruikten het instrument voor hun vaart op de Indische Oceaan en de Venetianen hadden het van hen overgenomen. Zij konden ermee, waar ze ook zeilden op de Middellandse Zee en al zag je in weken zon noch sterren, altijd vaststellen waar het noorden was. Je kon dus, concludeerde Hendrik de Zeevaarder, met dat instrument ook op de Oceaan der Duisternis je koers bepalen, onafhankelijk van een landmerk, zon of sterren. Hij kocht het instrument en gaf het mee aan kapitein Niniz Dias. De derde kaap op de kust van Afrika kon nu zeker worden gerond.
De derde Dias omzeilde, in 1446, inderdaad kaap Verde. Ook hij vond evenwel Guinee niet. Teleurgesteld kwam hij terug. Zelfs met hulp
| |
| |
van de naald had hij het land van goud, peper en ivoor niet kunnen vinden. Hij had slechts vastgesteld dat voorbij kaap Verde de kust naar het zuid-oosten omboog.
Prins Hendrik was evenwel geestdriftig. Boog de kust van Afrika daar naar het oosten om? Joodse vrienden, die zijn gasten waren geweest in het paleis op kaap Vincent, hadden hem verteld dat volgens de Arabieren Afrika in het zuiden uitliep op een punt, die door de oceaan omspoeld werd. En nu had Niniz Dias ontdekt dat de kust na kaap Vincent naar het zuidoosten liep. Dat ging dus naar die punt! Prins Hendrik dacht nauwelijks meer aan Guinee. Veel grotere perspectieven hadden zich geopend. Guinee zou misschien goud, peper en ivoor opleveren. Indië had zéker onmetelijke schatten aan goud, zijde, porselein en specerijen. Die kwamen tot dusver naar Europa langs een eindeloos lange en zeer riskante landweg. Op kamelen werden ze gedragen door gloeiende woestijnen, een langzaam, moeilijk en peperduur transport. Niet alleen dat een kameel slechts weinig dragen kon, de karavanen werden ook vaak door rovers overvallen en bestolen. En het ergste waren de gekroonde rovers, de vorsten van de talloze rijkjes waar de karavanen moesten doortrekken. Ze hieven ieder zware tol. Zo waren de prijzen die de Venetiaanse kooplieden voor de Indische produkten betaalden een veelvoud van wat ze in Indië kostten.
Als Portugese schepen de schatten van het Oosten naar Europa konden halen! Een schip laadde meer dan het honderdvoudige van een kameel. Er was geen enkele sjeik die op zee tol kon heffen. Als de zeeweg naar Indië gevonden was zou Portugal de handel op het Oosten veroveren. Dan werd Lissabon de grote handelshaven van het Westen. Het zou nòg groter worden dan Venetië, dat door de handel op Indië schatrijk geworden was.
Prins Hendrik zond veel meer en grotere expedities op ontdekking uit, nu niet om naar Guinee te zoeken maar om de punt van Afrika te ontdekken, die te omzeilen en de weg naar Indië te vinden. Hij offerde zijn gehele vermogen eraan op en ging zware schulden aan. Als Indië eenmaal gevonden was zou hij het uitgezette kapitaal dubbel en dwars terugverdienen.
De vloten voeren uit. Zij keerden terug, de ene na de andere, zonder resultaat. Geen van hen had kaap Verde kunnen ronden.
De Prins hield vol, ondanks alle teleurstellingen. Weer rustte hij nieuwe vloten uit, wel voorzien van proviand, van ruilwaar voor verversing onderweg en vooral van dukaten om handel te drijven in Indië, en op
| |
| |
ieder schip stond het nieuwe instrument, de naald waarmee de piloot de weg kon vinden op de wijde wateren. Indië zou gevonden worden.
Toen werd prins Hendrik ziek. Hij werd gekweld door pijnen en benauwdheden. En ook door zijn schuldeisers. Die hadden hem ruim geld geleend, er vast op rekenend dat zij zouden delen in de grote winsten op de Indische handel. Maar nu waren zij het vertrouwen in Hendrik de Zeevaarder kwijt. Hij had hun luchtkastelen voorgetoverd, zij eisten hun geld op. De Prins kon echter niet terugbetalen. Nog was hij rotsvast overtuigd dat de zeeweg naar Indië zou worden gevonden en dat die een goudstroom naar Portugal zou doen vloeien. Maar zou het bij zijn leven zijn? Zijn toestand ging gestadig achteruit.
Er viel een lichtstraal op zijn smartelijk ziekbed toen een thuisgevaren kapitein berichtte dat hij de Kaap Verdische eilanden had ontdekt. Dat was de laatste ontdekking in Hendriks leven. Kort daarop overleed hij. De zeeweg naar Indië was niet gevonden, Guinee niet eens...
Hiermee besloot de bard zijn lange lied.
Sommige dorpelingen, moe van het werken in de hitte van de dag, waren in slaap gevallen onder de ballade. Een deel van het jonge volk had zich op het laatst verveeld. Het verhaal, gezongen op een matte melodie, had hun te lang geduurd. Zij haakten naar het dansen dat altijd op de maren en balladen volgde, waarbij de minstreel op zijn vedel speelde.
Zarco had aan één stuk ademloos geluisterd. Het was hem of hij prins Hendrik voor zich zag, plannen smedend met zijn vrienden, orders gevend aan zijn kapiteins, uit het paleisraam turend over zee naar thuisvarende schepen of misschien eindelijk een kapitein geslaagd was. Honderd maal was hij teleurgesteld maar hij had nooit versaagd, zelfs bij zijn sterven niet. ‘Houd vol,’ had hij op zijn sterfbed tot zijn volk gezegd. ‘Zoek de grote Kaap op de zuidpunt van Afrika; ontdek Indië. Ik ben er zeker van dat Portugal de zeeweg naar het Verre Oosten vinden zal.’
De minstreel streek nu een vrolijk danswijsje. Rokken waaierden, castignetten klepperden. De jongens voerden de meisjes mee. Op krachtig stampen volgde luchtig zweven.
Het boeide Zarco niet. Hij was te vol van de ballade van de Prins. Hij liep van het plein weg en beklom de rotsen van kaap Roca, vlak bij het dorp. Beneden hem bruiste de branding. De golven braken op de kaap. De druppels spatten hem in het gezicht. Verderop was de zee rustig. Een wassende maan hing in het westen. Een baan van zilverig
| |
| |
licht liep over het water naar de horizont. Ginds voer een schip met volle zeilen, zwart tegen goud.
Varen op zo'n schip, zeilen op de oceaan en dan heel ver. Daarnaar verlangde Zarco.
Na de dood van Hendrik de Zeevaarder was Guinee ontdekt. Ivoor, goud en peper werd nu uit Afrika naar Portugal gebracht. Het eerste doel dat de Prins tot de zeevaart had gedreven, was eindelijk bereikt. Maar de grote kaap op de zuidpunt van Afrika was nog altijd niet gevonden, de zeeweg naar Indië bleef Portugal ontzegd.
Zarco wilde mee zoeken naar die weg. Hij wilde Indië ontdekken. Zou hij mogen? Zijn moeder huiverde voor Nevelheim, ondanks dat de pastoor het een heidens verzinsel noemde en niettegenstaande er groene eilanden gevonden waren in de Oceaan der Duisternis. Zijn vader vreesde dat de schepen die zich al verder naar het zuiden waagden, eens van de wereld zouden vallen. Zijn vader rekende er ook op dat hij zijn knecht zou worden op het boerderijtje. Nu hoedde hij reeds de geiten en hielp hij bij de druivenpluk. Van varen kon niets komen.
|
|