Paul Vachero werd stil. Hij verweet zich zelf dat hij het kind niet eerder had voorbereid.
‘Ik ga straks spelen met Jeanne en Marie,’ zei Pierre.
Paul wou wat zeggen. Hij moest nu spreken...
‘En moeder gaat vast koekjes bakken,’ babbelde Pierre.
Paul schraapte zijn keel. ‘Je moeder...,’ begon hij.
Maar Pierre was hem al weer te vlug af. ‘En met Margreet ga ik bessen plukken in het bos, een heleboel!’
‘Je moeder en de meisjes zijn door de soldaten meegenomen, Pierre, zei Paul schor.
‘Ja, maar ze komen nu weer thuis! Wij gaan toch allemaal naar huis? De oorlog is immers over. Met vader ga ik naar het land om daar te werken. Ik word ook boer.’
Paul wiste zich het zweet van het voorhoofd. Hij had het de jongen eerder moeten zeggen, direct toen hij te Chateau-Queyras aankwam om hem op te halen. Maar hij had het uitgesteld. Pierre was zo blij dat hij naar huis ging. 't Kan later wel, had hij gedacht. Zo kwam het dat hij het nu nog niet had gezegd. En nu werd het àl moeilijker. Het kind werd vrolijker met iedere voetstap, die hij zette. Het gloeide van verlangen naar z'n moeder en z'n zusjes. Kon hij nu tegen hem zeggen: Je moeder en zusjes zijn dood, verbrand door de soldaten?
‘Ik denk... dat je moeder en zusjes... er nog niet zijn, Pierre,’ zei hij stamelend.
‘O, vast!’ riep Pierre uit. ‘Vast! Zij wilden toch ook graag naar huis, net als ik! Ik geef moeder straks een stijve pakkerd, Paul. Nou!’
Het kropte in Pauls keel. ‘Moeder en de zussen kùnnen niet thuiskomen, Pierre,’ bracht hij er met moeite uit.
‘Vast wel!’ zei het kind met de allergrootste stelligheid.