8. Komen jullie?
Jan zat thuis aan tafel. Moeder was buiten en Janneke speelde op het erf. In huis was het warm, maar Jan had wat te doen. Toen zij uit Nederland vertrokken, had hij aan de jongens van zijn klas beloofd, dat hij hun een brief zou schrijven. Dat had hij nog nooit gedaan. Vanmiddag moest het gebeuren.
‘Barret’ had hij boven aan de brief geschreven en toen de datum, maar dat liep al mis. May schreef hij in plaats van mei, en 15th daarachter in plaats van 15 ervoor. Dat je zó gauw vergat hoe je in het Nederlands een brief beginnen moest.
En nu zat hij te bijten op zijn penhouder, want hij moest bedenken hoe veel dingen, die hij altijd in het Engels noemde, ook als hij tegen vader en moeder Nederlands sprak, in het Nederlands heetten. Een hele poos zat hij te piekeren en te zoeken.
Ten slotte ging het toch nog beter dan hij had gedacht en eenmaal aan het schrijven schreef hij steeds vlotter. Toen ging hij weer in het Hollands denken.
...Moeder zegt, dat vader ons zo ver in Canada gebracht heeft als hij ons maar brengen kon. Veel verder weg dan bijna alle Nederlanders, die naar Canada gekomen zijn. Dit is de meest afgelegen Nederlandse kolonie, zegt vader. Nou, wij zitten tenminste lekker tussen de bergen en in de bossen. Niet in een stad en heel ver van een dorp. Janneke en ik gaan te paard naar school. Da's anders dan trappen op een oude fiets, hè? En 's zondags gaan wij met de auto naar de kerk. Zo deftig gaat bij jullie alleen de burgemeester! Nou ja, het is een truck (een vrachtauto, bedoel ik), maar dat geeft niks.
Jullie moeten de meisjes eens vertellen, dat Janneke en ik, als we naar school gaan, jakhalzen tegenkomen, en ook wel eens wolven, en ook wel eens een beer. Dan kunnen ze lekker griezelen. Nou, zo'n beer is niet altijd gezellig, maar voor een jakhals is Janneke niet eens bang. Vertel dat eens aan Aaltje Lam, die als de dood is voor een kikker.
We hebben alle zaterdagen vrij van school en straks krijgen we