eiland onder water! Lijn is het met hem eens. Het is verschrikkelijk als de steunbeer valt.
Daar staat een man. ‘Meneer, meneer!’ zegt Aart tot hem, ‘de steunbeer valt straks om.’
De man lacht hem uit. ‘Malligheid, jongen! Hoe zou zo'n grote en dikke steunbeer kunnen vallen? De planken, daar moeten we op passen. Daar mogen wel wat zakken zand tegenaan om ze meer steun te geven. De steunbeer is meer dan sterk genoeg.’ Er komt een nieuwe golf, een zware. Aart en Lijn voelen nu duidelijk dat er beweging in de steunbeer is. Zij weten zeker dat hij wankelt. Straks zal hij vallen als hij niet gestut wordt. Er is groot gevaar. En de mannen luisteren niet!
Wie duikt daar op uit het donker van de nacht in het licht van de lantaarn? Aart kent die lange man. Het is de meester, zijn bovenmeester.
Hij springt op hem toe. ‘Meester! Meester!’ Gejaagd en hortend zegt hij wat hij ontdekt heeft. Ook Lijn vertelt, even verward en gejaagd.
De meester begrijpt het niet onmiddellijk. Hij zegt, net als de man van straks: ‘Dat kàn toch niet. Die steunbeer is zó sterk.’ Aart trekt de meester mee en Lijn trekt aan zijn andere mouw. Als hij het niet geloven kan, moet hij het zien.
De bovenmeester gaat mee.
‘Voel maar eens,’ zegt Aart, ‘als er weer een golf komt.’
Er slaat een golf tegen de wering. De steunbeer wankelt, erger zelfs dan straks.
De meester schrikt, want nu begrijpt hij dat er groot gevaar dreigt.
Hij loopt naar een groep mannen, die voor het overspattend water in de luwte van de huizen is gevlucht. ‘De boel gaat stuk,’ zegt hij. ‘Er moeten ogenblikkelijk palen komen om de beer te steunen en het vloedschot te versterken. Gaat ze halen!’
Verscheidene mannen vliegen weg om hout en zand te halen. Maar de zee wacht niet tot zij terug zijn met het materiaal en tot de wering is geschoord. Daar komt alweer een zware roller. De steunbeer wankelt zeer gevaarlijk. Aart en Lijn vluchten weg,