krijgen ze de geit daardoor?
Kees, Dirk, Gerrit en Laurens gaan twee aan twee aan een kant staan om de takken achteruit te drukken. Zo maken zij een pad, waar Klaas met de geit door kan. Zo komen ze bij het hol.
Ze trekken het luik open.
‘Vort, sik,’ zegt Klaas.
Maar de geit blijft staan met stijve poten. Ze wil niet in het donkere hol.
‘Met z'n vijven, jongens!’ zegt Klaas.
Ze pakken de geit met z'n vijven bij de staart en bij de haren. Eén, twee, hup! Het dier is in het hol. Het luik gaat dicht. Ze zetten het vast met een stuk ijzerdraad.
Nu is de geit goed opgesloten.
‘Naar school, jongens. Het is gauw twee uur.’
De jongens rennen. Eén keer kijkt Laurens om.
‘Mè... è... è... è...,’ blaat de geit in het hol. Het klinkt zo klagend.
Hij heeft geen tijd ernaar te luisteren. Het is erg laat. De school zal zó beginnen en ze zijn nog ver.
De jongens rennen, hijgen, zweten. Als ze bij het dorp zijn, kunnen ze niet meer.
Maar de torenklok wijst één voor twee. Nog éven, jongens!
Ze rennen weer. Kees heeft geen adem meer. Dirk steekt de milt. En Laurens struikelt haast van moeheid.
‘Ringeling! Ringeling!’ Dat is de schoolbel. Ze horen hem in de verte. Ze zijn nog niet op het plein.
Nog éven, jongens!
Als ze op het schoolplein komen, stromen de kinderen naar binnen. Ze zijn de laatsten, maar nog nèt op tijd.
Laurens zit in zijn bank. Hij veegt z'n bol af. Hij veegt nog eens en nog eens. Zijn haren worden steeds weer nat. Er lopen aldoor kleine straaltjes langs zijn voorhoofd. Hij hijgt en puft...
‘Laurens, kom eens hier bij 't bord en maak die aftrekking.’
Laurens krijgt een schrik. Hij heeft niet opgelet bij het bespreken. Hij weet niet hoe de som moet. Op goed geluk zet hij een paar cijfers op het bord.