| |
| |
| |
[Schrijvers prentenboek]
1. Tijdschrift dat verscheen van 1886 tot 1888.
2. Agustin Bethencourt, uitgever van ‘Notas y Letras’.
Gebruikt in de handelsbetrekkingen met de overwal en gesproken door bannelingen uit de Spaanse koloniën op het vaste land die zich losmaakten van het moederland, werd de Spaanse taal mode in de betere kringen. Van 1886 tot 1888 gaf de door Agustín Bethencourt (1826-1885) gestichte drukkerij het tijdschrift ‘Notas y Letras’ uit, dat geredigeerd werd door de hispanist Ernesto Römer en door Joseph Sickman Corsen. Deze laatste, geboren in 1855 en overleden in 1911, schreef behalve Spaanse poëzie ook enkele gedichten in het Papiamentu, waaronder het bekende Atardi. Samen met de hierna genoemden hoort hij tot de ‘romantische Spaanse school’ (Debrot). Hij speelde ook piano in het muziekgezelschap ‘Harmonie’ en heeft een aantal kleine en grote composities op zijn naam.
David Dario Salas (1872-1937) schreef proza, poëzie en een berijmd drama in drie akten ‘Los Escollos’. A.A. Wolfschoon (1863-1889) schreef uitsluitend verzen.
| |
| |
3. David Dario Salas, prozaïst en dichter.
4. Bundel van Joseph Sickman Corsen, dichter en redacteur van ‘Notas y Letras’.
5. Joseph Sickman Corsen, dichter en musicus.
6. Het gedicht ‘Atardi’ van Joseph Sickman Corsen in het Papiamentu, met de Nederlandse vertaling van Cola Debrot.
Atardi
Ma esta tristu mi ta bira,
Talbes ta un presintimentu.
Ku un kos di temperamentu.
Schemer
Het wordt mij droef te moede,
Spreekt hier een voorgevoelen
of slechts een niet vermoede
zwakheid van temperament?
7. Bundel gedichten van A.A. Wolfschoon.
8. Adolfo Wolfschoon.
| |
| |
9. David M. Chumaceiro, dichter.
10. David Ricardo Capriles, schrijver en arts (1837-1902).
11. Het boek dat John de Pool beroemd maakte.
David M. Chumaceiro (1877-1922) was een dichter die talentvol werd genoemd door John de Pool. John de Pool (1873-1947) werd bekend door ‘Del Curazao que se va’, een Antilliaanse ‘Camera Obscura’. Daarin legde hij de verdwijnende Curaçaose samenleving rond 1900 vast. In 1960 publiceerde de ‘Antilliaanse Cahiers’ een Nederlandse vertaling, getiteld ‘Zo was Curaçao’. B.A. Jesurun (1867-1936) publiceerde poëzie en beschouwingen over de hiervoor genoemden.
12. John de Pool.
| |
| |
13. Willem E. Kroon, dichter en romanschrijver in het Papiamentu.
14. Miguel Suriel, prozaïst.
15. Willem N. Hoyer, voorvechter van het Papiamentu.
16. Omslag van een der samenspraken van W.N. Hoyer.
17. Handschrift van Suriel.
Papiamentu is ‘een taal die het grootste deel van zijn basis-vocabulaire niet aan het Nederlands, maar aan het Portugees of Spaans ontleent’ (R.G. Römer). Deze ‘mengtaal’ ging behalve als kontakttaal tussen anderstaligen de rol van moedertaal vervullen voor het grootste deel van de bevolking der Benedenwinden.
Journalisten gaven de aanzet tot schriftelijk gebruik. Vroege voorvechters van Papiamentu waren: Willem E. Kroon (1886-1949), dichter en prozaschrijver van o.a. de roman ‘Giambo bieuw ta bolbe na wea’.
Miquel Suriel (1890-1963), was auteur van o.a. de novelle ‘Muhé Culpabel’.
Willem N. Hoyer (1862-1953), samensteller van woordenlijsten en schrijver van samenspraken ter stimulering van het gebruik van Papiamentu.
| |
| |
18. Kwatrijn van Cola Debrot, geschreven na 30 mei 1969.
Dec. 1969
Droevig eiland droevig volk
droevig eiland in de kolk
van de maalstroom van de maalstroom
droevig eiland zander tolk.
19. Het Landhuis ‘Ascencion’ op het westelijk deel van Curaçao, ‘Miraflores’ in ‘Mijn zuster de negerin’.
20. Gouverneur Debrot met de leiders van de oppositie tijdens de onlusten van 1969, 2e van rechts. Statenlid Stanley Brown links van hem, rechts Wilson (Papa) Godett. Geheel links Amador P. Nita.
21. Oordeel van de redaktie van ‘Forum’ over ‘Mijn zuster de negerin’.
Cola Debrot, schrijversnaam van Nicolaas Debrot (1902), werd met zijn novelle ‘Mijn zuster de negerin’, voor het eerst gepubliceerd in het tijdschrift ‘Forum’, de voorloper van de Nederlandstalige literatuur der Nederlandse Antillen. Hij debuteerde, eveneens in ‘Forum’, met het verhaal ‘De Mapen’, door Menno ter Braak geprezen als ‘een goede satyre op de Sovjets, met een originele humor’.
In de Nederlandse literatuur oefende Debrot van 1940 tot 1942 invloed uit met zijn redakteurschap van het tijdschrift ‘Criterium’.
Hij schreef een roman, novellen en enkele bundels poëzie. Hieruit maakte hij een keuze in ‘Tussen de grijze lijnen’. Ook als essayist trok Debrot aandacht. In het door hem met Henk Dennert en Jules de Palm geredigeerde blad ‘Antilliaanse Cahiers’ inventariseerde, analyseerde en schematiseerde hij de Antilliaanse letterkunde.
Hij studeerde rechten en medicijnen en oefende gedurende de tweede wereldoorlog in Nederland en daarna op Curaçao het beroep van arts uit. Debrot bekleedde diverse openbare funkties. Zo was hij o.a. gevolmachtigd minister in Den Haag en van 1962 tot 1970 gouverneur van de Nederlandse Antillen.
| |
| |
22. Debrot als jongen van 12 jaar in Caracas.
23. Debrot met zijn vrouw Estella en dochter Jane op het bastion van het gouvernementshuis.
24. Debrot komt aan op Curaçao ter aanvaarding van zijn ambtals gouverneur.
25. Debrot op bezoek aan ruïnes van de goudmijnen op Aruba in 1967, v.l.n.r. waarnemend gezaghebber De Cuba, Jane Debrot, Cola Debrot en de dichter N. Piña.
26. Debrot vertrekt met de Amerikaanse onderzeeër ‘Sealion’ naar de zandbanken van Saba. De aanwezigheid van petroleum rondom Saba zou een uitkomst bieden voor de Nederlandse Antillen.
| |
| |
27. Brief van Chris Engels aan Max Nord van 20 maart 1980.
28. Gedicht van Chris Engels met correcties.
29. Omslag van het eerste nummer van ‘De Stoep’ in 1940.
Chris Engels (1907), de op Curaçao wonende Nederlandse arts, poëzie schrijvend onder het pseudoniem Luc Tournier, richtte onmiddellijk nadat de Duitsers in mei 1940 Nederland hadden bezet, samen met Frits van de Molen het tijdschrift ‘De Stoep’ op.
Het was de bedoeling in de vrije wereld een podium te creëren voor Nederlandse schrijvers. Auteurs als Jan Greshoff, F.C. Terborgh en Adriaan van der Veen publiceerden in dit tijdschrift. Later bevatte ‘De Stoep’ het debuut van Antilliaanse auteurs. Engels is niet alleen arts en dichter, een der eerste Nederlandstalige surrealisten, maar tevens befaamd schilder, komponist, schermer en oprichter van het Curaçaos Museum.
| |
| |
30. Chris Engels geeft uitleg aan kinderen bij een expositie in het Curaçaos Museum.
31. Arts Chris Engels op een consultatiebureau voor zuigelingen met zuster Sweeb.
32. Musicus Chris Engels thuis aan de piano.
33. Engels achter de schrijfmachine.
34. Rubriek ‘Brieven aan een koerantier’ in de Amigoe van 11 januari 1977.
35. Gedicht van Chris Engels.
Willemstad
Ik stond verkeersagent aan de brug
onder verkeersbomen kroop een rat
mijn linkerhand wees ‘houdt u tegen’
aan zijn trippeling geregen.
Toen plofte de zon links verder open
aan alle hout droop het licht,
een schitterend Golgotha, een witst gericht
| |
| |
36. Gedicht van Oda Blinder.
Droomgenot
in de nat-gekuste nachten
37. Manuscript van Oda Blinder, door haar in lucifers ‘gebonden’.
38. Yolanda Corsen (Oda Blinder) geheel links in het Curaçaos Museum.
39. Bij het overlijden van Yolanda Corsen. Kranteknipsel.
De eerste dichteres van Curacao's bodem
Bij het heengaan van Yolanda Corsen
WILLEMSTAD - Dezer dagen overleed Yolanda Corsen, de eerste dichteres voortgesproten uit de Curacaose samenleving, schrijvend onder het pseudoniem Oda Blinder. Over haar schrijft Luc Tournier; Ik gaf haar het pseudoniem, toen ik in de kerk zat van de hellige Anna. Ik schreef het op een bidprentje in mijn missaal. Ik zat rechts, zou de plaats bij de ramen weer ongeveer kunnen vinden. Ik had in de levens van helligen zitten lezen, die zij nu met open oog kan vinden.
ODA BLINDER
Oda. Het leek het a,b,c, voor een jonge vrouw, die zich onopvallend wilde uiten, zoals haar hart het ingaf op een kleine plaats, Willemstad, of eigenlijk Otrabanda, hoog boven aan de stelle houten trap, die zij moeilijk begon te gaan in haar laatste jaar.
‘Blinder’, meer de ogen gesluierde. Zij was een gesluierde Altijd. Zij schreef ‘Gedichten van een Curacaose Blinde’. Maar niemand duride zo in haar eenzaamheid te kijken als zij, en als men kostbare glasparels vindt op de maan, heeft zij ze er neergelegd, in even grote eenzaamheid als de Zee van de Stilte zelf.
Zij was alles wat nooit een commando, hoe klein ook, was; maar zij liet zich nooit verwarren. Ze was zo alleen, dat zij alle tijd had, het juiste te klezen aan uitdrukkings vorm.
Gedurende 33 jaar van mijn dokters praktijk kende ik haar, en ik zie nog verwonderd in die ogen, die heel haar gezicht waren, toen ik de eerste keer aan haar ziekbed kwam. Ik behoef de mijne maar te sluiten, en ik zie het kamertje gemakkolijker terug, dan een ets van Rombrandt het wachten op genezing heeft uitgedrukt.
KLEIN MEISJE
Zij was een klein meisje en bleef het haar leven door, en toen zij vijftig was geworden, speelde het door mijn geest, hoewel zij de afstand schatte
tussen de waarden, en met een enkel woord (dat altijd een karakter had van: ‘Ik zeg het bijwijze van verontschuldiging, dat ik het zeg’) kunst onderscheidde. ‘Hoe is toch zo'n stilte gegroeid?’ dacht ik, als ik de trap afdaalde, die zij voor het laatst is afgegaan, zij die zich nooit heeft verloochend, en haar kleine edelstenen in nacht en dag van duizend en een nacht aan het slijpen was, uit nooit te schatten droomwereld.
Zij was zoveel echter dan het meisje van ‘Glazen Speelgoed’ Zij was een onophoudelijk violistje met gedachte an woordmuziek in haar, die zo licht,
toch zo langzaam van tempo, aankwam, dat zij iedere maal als een eenmalige vrucht van de levens boom onder de bladeren gevenden werd. Die nu haar zelf hebben bedekt.
Luc. Tournier.
Oda Blinder, door Chris Engels gekozen pseudoniem voor Yolanda Corsen, was een kleindochter van Joseph Sickman Corsen. Zij publiceerde in 1944 haar eerste verzen in ‘De Stoep’, waaraan zij bleef meewerken tot de opheffing in 1951. Nicolás Pina karakteriseerde haar als ‘la pasionaria de la escalinata’, ‘de passiebloem van De Stoep’ en Frank Martinus Arion schreef: ‘Oda Blinder dicht uit noodzaak, groter dan roeping; poëzie is voor haar minder kunstuiting, het schrijven van poëzie geen kunstbeoefening, maar vervanging van een groot levensgemis. De geliefde - de onvindbare geliefde wel te verstaan - is het hoofdthema van al haar gedichten’.
Zij stierf, 51 jaar oud, in 1969. Posthuum verscheen nog in 1973 een bundel verzen, die zij Chris Engels geschonken had.
| |
| |
40. Strip van Douwe Nieuwenhuis uit ‘Morgenster’ van 25 juli 1950.
41. Tekening van Charles Eyck, opgenomen in ‘Brieven van een Curaçaose blinde’.
42. Yolanda Corsen.
43. Tip Marugg.
Tip Marugg (1923), dichter en prozaïst, debuteerde in 1945 met surrealistische poëzie. Vestigde daarna zijn naam met twee romans, ‘zijn uitbeelding van de beangstigende existentie van het vereenzaamde individu in een snel industrialiserende samenleving’. De doodsgedachte houdt hem sterk bezig in zijn werk.
| |
| |
44. Handschrift van Tip Marugg.
45. Tip Marugg uitgetekend in ‘Lorito Real’ van 5 september 1952.
46. Fragment van een interview door Hans J. Vaders met Tip Marugg in ‘Beursen Nieuwsberichten’ van 21 juni 1979.
Koning Alcohol geeft mij in ieder geval veel meer plezier, want is eten niet iets dierlijks? Is eten in feite niet iets vulgairs? Heb je ooit wel eens een kangaroo alcohol zien drinken?
De Nederlandse schrijver Gerard Kornelis van het Reve heeft eens gezegd: ‘Ik geef er de voorkeur aan in het publiek te neuken dan te eten’. Van het Reve en ik schelen nauwelijks veertig uur van elkaar in geboorte-uur. De Heer moet wel erg toornig zijn geweest in de maand december van dat verschrikkelijke jaar.
47. Links Charles Corsen, naast hem Terrol, May Henriquez, Julian Coco en Henk Dennert in een orkestje.
Charles Corsen (1927), broer van Yolanda, schreef zijn poëzie op de achterzijde van kwitanties en rekeningen. Hij bewaarde alles in een schoenendoos tot Chris Engels zijn werk in handen kreeg en afdrukte in zijn periodiek. Corsen schreef ook gedichten in het Papiamentu. In zijn werk staat de dood centraal. Bij het lezen valt op: ‘het associëren, de wrange beelden, in ingenieuze rijm- en ritmeschema's, die de traditionele vervingen’ (B. Jos de Roo). Hij is eveneens schilder; zijn eerste penseeltekening stond in blauw op de groene omslag van ‘De Stoep’ van september 1948. Tenslotte is hij bekend als fotograaf.
| |
| |
48. Gedicht van Tip Marugg.
In de straten van Tepalka
op dit verplichte zwijgen;
geen zucht verbreekt de aureool
die ik om uw lichaam vlocht.
naar het schuim in de lach der sterren
en voegen zich bij de begeerten
die elke dag weer sterven.
In de straten van Tepalka
braken vrouwen dobbelstenen.
49. Decorstuk van Charles Corsen.
50. Kranten over Charles Corsen.
51. Postzegels van Charles Corsen van 1970.
52. Gedicht van Charles Corsen.
Curaçao
schuur mijn lichaam open,
laat mijn vurig schilders-bloed
Kerf maar wonden in mijn handen,
bijt in mij met cactus-tanden,
maar als ik later slapen moet,
dek me toe met je steen'ge rok.
53. Charles Corsen.
| |
| |
54. Pierre Lauffer als jongen.
55. Lauffer beantwoordt vragen in 1962.
Pierre Lauffer (1920) is een van de oudste levende en een van de voornaamste Papiamentu-talige auteurs der Nederlandse Antillen, die telkens opnieuw aantoont ‘welk een poëtische zeggingskracht (deze taal) bezit’. Zowel in zijn poëzie als in zijn proza, bijeengebracht in bundels als ‘Patria’, ‘Njapa’ en ‘Kantika pa Bjentu’, treffen de woordspelingen, het plastisch taalgebruik, de rijkdom van klank en ritme. Met anderen wijst hij op de waarde van de eigen taal: niet alleen als gebruikstaal, ook als draagster van kultuur. Schreef samen met Jules de Palm en René de Rooy in de oorlogsjaren onder het gezamenlijk pseudoniem Julio Perrenal 15 Curaçaose liedjes om het toenmalige taboe op het gebruik van het ‘dushi Papiamentu’ te doorbreken.
Met Nicolás Piña en René de Rooy richtte hij in 1950 het tijdschrift ‘Simadán’ op. Werd meerdere rnalen bekroond.
| |
| |
56. Tijdschrift ‘Simadán’, waarvan Lauffer een der oprichters was.
57. Pierre Lauffer.
58. Gedicht van Lauffer.
Mi ke tumabo
yen di strea i klaridat di luna,
ku bichi di kandela rònt 'i nos,
ku mondi yen di krikinan su melodia.
ta kibra tur plaser di karni,
ku mi boka, seku di yorabo,
ku pèrfume di serena den bo pechu.
59. Lauffer ontvangt in 1973 de literaire prijs van Sticusa uit handen van prof. dr. W.F. de Gaay Fortman. Links May Henriquez en dr. J. Ph. de Palm.
60. Lauffer in de tweede wereldoorlog.
61. Lauffer op wacht in oorlogstijd.
62. Staande, vierde van links, Pierre Lauffer in de Boekenweek 1962. Geheel rechts Hubert Booi; dan dichteres, later actrice Burny Every en Daphne Labega. Rechts naast Lauffer staat Nicolás Piña.
| |
| |
63. Luis H. Daal in 1960 toastmaster.
64. Gedicht van Daal, Nederlandse vertaling van Fred de Haas.
Papjamentu indomábl, lenga di mi mama,
gròf i fini alabés; papjamentu ku n'ke
laganan rankabu fo 'i den kurasón di bo
junan, n'abo mi ta dediká mi esfwèrso
pa hasi bo nòmbr grandi...
Ontembaar Papiamentu, moedertaal,
grof en fijn tezelfdertijd; Papiamentu,
taal die niet gedoogt dat vreemde invloeden
je uit het hart van kinderen rukken,
in jouw dienst stel ik mijn inspanning,
teneinde je naam groot te maken...
65. Luis Daal, geheel links, in 1953 in Soestdijk op een verjaardag. Naast hem Mevrouw Piña.
66. Daal in 1972 op een hondententoonstelling in zijn hoedanigheid van internationaal keurmeester.
67. Daal als journalist.
Luis H. Daal (1919) gaf zich als dichter en schrijver veel moeite om de Antillianen bewust te maken van de kulturele waarde van het Papiamentu, van de eigen identiteit. Woonde lang in Spanje, werd in Nederland belast met de kulturele zaken in het kabinet van de gevolmachtigde minister.
Publiceerde poëzie en een grote verscheidenheid van artikelen over een nog groter verscheidenheid van onderwerpen. Pierre Lauffer noemde Daal ‘de koning van de metaforen’.
| |
| |
68. Gedicht in handschrift van Marcel de Bruin, pseudoniem van René de Rooy.
69. René de Rooy.
René de Rooy (1917-1974) was in Suriname geboren, maar bracht een groot deel van zijn leven op Curaçao door. Debuteerde in ‘De Stoep’ met gedichten in het Nederlands onder het pseudoniem Marcel de Bruin. Hij schreef niet alleen in het Nederlands, maar ook in het Papiamentu, Sranan Tongo en Spaans. Werkte mee aan de verbreiding van het Papiamentu en was medeoprichter van ‘Simadán’.
Hij schreef niet alleen poëzie, maar ook toneel, o.a. de tragikomedie ‘Juancho Picaflor’ die werd bekroond door het Cultureel Centrum Curaçao, en was beeldhouwer.
René de Rooy stierf in Mexico, nadat hij zijn vaderland definitief de rug had toegekeerd. Posthuum verscheen zijn afrekening in autobiografische vorm in Nederland.
| |
| |
70. Gedicht in handschrift van Elis Juliana.
71. Omslag van een tweetalig boek van Juliana.
72. Beeldje van Juliana.
Elis Juliana (1927), een veelzijdig begaafd man, is auteur van gedichten en korte verhalen, beeldend kunstenaar, kenner van Antilliaanse folklore en voordrachtskunstenaar. Zijn literaire werk kenmerkt zich door de afwisseling van realisme en lyriek. Vooral het speelse en humoristische aspekt valt op, dat alles gezet in een ritmisch kader. Hij is meermalen bekroond voor zijn poëzie.
73. Handtekening van Juliana.
| |
| |
74. Proeve van humor, karakteristiek voor Juliana.
75. Boekomslag.
76. Dichter en beeldend kunstenaar Juliana.
77. Juliana thuis.
| |
| |
78. Brief van Jeanne van Schaik-Willing aan Boeli van Leeuwen.
79. Brief van Jeanne van Schaik-Willing aan Boeli van Leeuwen.
80. Boekomslag van Doeve.
81. Boekomslag.
82. Jeugdjaren van Boeli van Leeuwen op Curaçao.
Boeli van Leeuwen (1922), prozaschrijver en jurist, studeerde in Nederland, waar hij in 1960 de Vijverbergprijs kreeg voor zijn roman ‘De Rots der Struikeling’. Deze wordt beschouwd als een hoogtepunt in zijn oeuvre. Ook in latere boeken als ‘Een vreemdeling op aarde’ en ‘De eerste Adam’ stelt Van Leeuwen existentiële vragen: over de zin van het leven, het al dan niet bestaan van God. Zijn taalgebruik is beeldend, zijn beschrijvingen van personen indringend.
| |
| |
83. De schrijver Boeli van Leeuwen.
84. Prozafragment van Boeli van Leeuwen.
Het is een dor eiland waarop ik geboren ben, schraal als het lichaam van een opgroeiende jongen; weerbarstig van droogte en verschroeid door het licht.
85. Met Godfried Bomans op Curaçao.
86. In zijn gezin.
87. Met vrouw en kind in 1948 in Den Haag tijdens zijn studiejaren in Nederland.
88. Manuscript van Boeli van Leeuwen.
| |
| |
89. Nederlandse tekst met de Papiamentu vertaling door Jules de Palm uit de ‘Midsummernight's Dream’ van William Shakespeare.
90. Rolverdeling van de opvoering in Papiamentu van de ‘Midsummernight's Dream’.
91. Speelscène uit ‘Ilushon di Anochi’.
Jules de Palm (1922) was mede-oprichter van ‘Simadán’ en redakteur van ‘Antilliaanse Cahiers’. Verwierf in 1968 bekendheid om zijn vertaling van Shakespeares ‘Midsummernight's Dream’ (‘Ilushon di Anochi’), dat op 20 januari van dat jaar onder regie van Henk van Ulsen in première ging. In 1979 verschenen zijn herinneringen aan de veertiger jaren toen hij samen met Pierre Lauffer en René de Rooy Papiamentse liedjes schreef, komponeerde en uitgaf onder het pseudoniem Julio Perrenal.
Nicolás Piña (1921-1967), mede-oprichter en redakteur van ‘Simadán’ en het Arubaanse periodiek ‘Ateneo literario’, schreef zijn ongebundeld gebleven poëzie in het Spaans, Papiamentu en Nederlands.
| |
| |
92-93. Jules de Palm zingt liedjes van Julio Perrenal met begeleiding van Julian Coco op een Sticusa-avond in Amsterdam.
93
94. Omslag van het boek dat Jules de Palm over de Papiamentse liedjes die hij samen met Pierre Lauffer en René de Rooy in de oorlogsjaren schreef. Julian Coco reconstrueerde de muziek.
95. Nicolás Piña, dichter in drie talen.
96. Bedrijfskadertraining bij de Shell omstreeks 1950 op Curaçao. Links vooraan Nicolás Piña. Tweede van rechts de Surinaamse schrijver Petsold.
| |
| |
97. Briefje van Pater Brenneker aan Guillermo Rosario.
98. Rosario soldaat.
99. Rosario (rechts) voetballer.
100. Op een tentoonstelling.
101. Boekomslag.
Guillermo Rosario (1917) is de auteur van in het Papiamentu geschreven ‘sociaal-realistische romans’, waarin hij zich inzet voor de bewustwording van de neger. Schreef over de slaaf Tula en de slavenopstand van 1795 en publiceerde diverse bundels poëzie. Hij is ook op sportief gebied actief.
| |
| |
102. Hubert Booi.
103. Ornelio Martina.
104. Edward A. de Jongh.
105. Raúl Römer.
106. May Henriquez.
Hubert Booi (1919) auteur van poëzie, verhalen en toneelwerk (‘Golgotha’, drama religioso); Ornelio Martina (1930) schrijver van gedichten en korte verhalen; Edward A. de Jongh (1923) schrijver van poëzie en proza; Raúl Römer (1923) bekend om zijn bewerking van het Middelnederlandse mirakelspel ‘Mariken van Nieumeghen’ (‘Mari de Malpais’); May Henriquez (1915) met bewerkingen in het Papiamentu van o.a. ‘L'avare’ en ‘Le médecin malgré lui’ van Molière en van Bernard Shaw's ‘Pygmalion’. Zij vertaalde ook Jean-Paul Sartre in het Papiamentu.
Met anderen droegen de hier genoemden bij aan verdere uitbouw der Antilliaanse letterkunde.
| |
| |
107. Curaçao 1950. Frank Martinus Arion leider van de Jonge Wacht te Wishi.
108. Frank op de fiets met zijn zuster omstreeks 1950.
109. Poëzie-album van Frank.
110. Gedicht van Frank Martinus Arion.
Frank Martinus Arion (1936), schrijversnaam van Frank E. Martinus, debuteerde in ‘Antilliaanse Cahiers’ met de poëziebundel ‘Stemmen uit Afrika’. Past met deze poëzie ‘van a tot z in de Caribische stroming der négritude... Hij verheerlijkt Afrika als culturele voedingsbodem,’ schreef B. Jos de Roo. Hij publiceerde daarna diverse gedichtenbundels in het Papiamentu.
| |
| |
111. Omslag van het eerste nummer van ‘Ruku’, algemeen cultureel maandblad waarvan Arion oprichter en redacteur was.
112. Omslag van ‘Ruku’ in 1970.
113. Handschrift van de Engelse vertaling van ‘Dubbelspel’ door de schrijver: ‘Double Play’.
114. Schrijvend in zijn studentenkamer, Leiden 1961.
Arion studeerde Nederlands in Leiden, brak de studie af en werd na zijn terugkeer op Curaçao oprichter en redakteur van het ‘algemeen cultureel maandblad’ ‘RUKU’. Stelde in 1969 een bibliografie van het Papiamentu samen. In Nederland terug om zijn studie af te maken, publiceerde hij de roman ‘Dubbelspel’, waarin vier dominospelers elk een type binnen de samenleving van Curaçao vertegenwoordigen. Hij werkte enige tijd aan de Universiteit van Amsterdam en vertrok naar Suriname. Publiceerde nog twee romans.
115. Suriname 1977, met zijn vrouw op weg naar Santigron.
| |
| |
116. Regieboek van ‘Toela’ door Pacheco Domacassé.
117. Voorbereidingen tot opstand in een grot. Scène uit ‘Toela’.
118. Toela spreekt: ‘Eindelijk komt de dag waarop alle slaven van Curaçao vrij zijn’.
119. Pacheco Domacassé.
Pacheco Domacassé (1941) heeft als schrijver en regiseur van toneelstukken als ‘Tula’ en ‘Konsenshi di un pueblo’ aanzienlijk bijgedragen tot de bewustwording van de Antilliaanse bevolking van eigen taal en plaats. Evenals in Suriname is het in de eigen taal gespeelde toneel een misschien voornamer factor hiervoor dan de geschreven literatuur.
De lenigheid van geest en net grote engagement van zijn werk en zijn persoon hebben hem tot een vooraanstaande jongere schrijver in de Nederlandse Antillen gemaakt.
| |
| |
120. Recensies van ‘Toela’.
121. Huwelijk van Diana Lebacs en Pacheco Domacassé in 1976.
122. Debuut van Diana Lebacs.
123. Actrice Diana Lebacs in ‘Chiao’ door toneelgroep ‘Studio’.
Diana Lebacs (1947), gehuwd met Pacheco Domacassé die zij ontmoette in een orkest waarvan hij deel uitmaakte, is niet alleen zangeres en actrice, maar ook bekend als onderwijzeres en vooral als schrijfster van kinderboeken, zowel in het Papiamentu als in het Nederlands.
Als eerste niet-Europese is zij in 1976 in Nederland bekroond met de ‘Zilveren Griffel’ voor haar jeugdboek ‘Nancho van Bonaire’. Haar debuut was een jeugdroman ‘Sherry’. Zij heeft ook verhalen en kindertoneel geschreven.
| |
| |
124. Diana op schoot bij Indische grootmoeder, die getrouwd is met een Curaçaoënaar (geheel rechts). Moeder Lebacs-Doelwijt, links in rieten stoel, is van Surinaamse afkomst. Diana: ‘In mij zijn drie culturen en twee talen verenigd’.
125. Diana als zangeres. Links Pacheco.
126. Manuscript van Diana Lebacs.
127. Vakbespreking van Diana met Miep Diekmann; ‘informatief-verrijkend’, zegt Diana.
128. ‘Open dialoog. Belangrijk voor de vorming van het kind en mijn eigen vorming als jeugdboekenschrijfster’.
| |
| |
129. Een van de boeken van Sonia Garmers.
130. Sonia Garmers biedt Koningin Juliana haar boek aan. Links haar dochter.
131. Boekomslag.
132. Op het 25-jarig jubileum van het Cultureel Centrum Curaçao: v.l.n.r. Miep Diekmann, Guillermo Rosario, Sonia Garmers, Frank Davelaar.
Sonia Garmers (1933) is journaliste. Schreef kinderverhalen en jeugdboeken. In 1976 gaf zij ‘Lieve koningin, hierbij stuur ik U mijn dochter’ uit, een openhartig boek, waarin veel kritiek op de Curaçaose samenleving, maar de humor overheerst. In ‘Orkaan’, ook een boek vol duidelijk herkenbare situaties, stelt zij zaken als opvoeding, de positie van de vrouw e.d. moedig, oprecht en openhartig aan de orde.
| |
| |
133. Drie dichteressen geven één bundel poëzie uit.
134. Alette Beaujon.
135. Mila Palm.
136. Nydia Ecury uitgebeeld in ‘La Prensa’.
Alette Beaujon (1934) is auteur van de in ‘Antilliaanse Cahiers’ verschenen bundel ‘Gedichten aan de Baai en elders’.
Nydia Ecury (1927) publiceerde samen met Mila Palm en Sonia Garmers in 1972 de gedichtenbundel ‘Tres Rosea’. Later verschenen eigen bundels, o.a. ‘Bos di Sanger’.
137. Dichteressen spelen toneel.
| |
| |
138. Manuscript van een vers van Nydia Ecury.
139. Nydia Ecury in 1972.
140. Henry Habibe.
141. Tijdschrift ‘Watapana’.
142. Tijdschrift ‘Kambio’.
143. Federico Oduber.
Federico Oduber (1942) woont in Nijmegen, waar hij studeerde. Publiceerde in het Nederlands en Papiamentu. In het tijdschrift ‘Kambio’ verschenen strijdbare gedichten, die van zijn sociale bewogenheid getuigen.
Henry Habibe publiceerde poëzie in het Spaans. Hij was één van de stuwende krachten achter het tijdschrift ‘Watapana’, dat veel aandacht besteedde aan het Caraïbische kader van de Antilliaanse letterkunde. Habibe schreef essays en kritieken en maakte vertalingen.
| |
| |
144. Frank Booi.
145. Boekomslag.
146. Enrique Muller.
147. Walter Palm.
148. Manuscript van Carel de Haseth.
149. Carel de Haseth.
150. Omslag van de tweede bundel van N. Ph. de Palm.
Van de jongere generatie zijn nog anderen te noemen. Een keuze: J.M. Eustatia, Frank Booi, Carel de Haseth, Enrique Muller, Yerba Seku, Norman Ph. de Palm, Walter Palm. Vaak zijn zij tweetalig. Hun werk staat soms alleen in tijdschriften. Vertegenwoordigers van een literatuur die steeds in beweging is, op zoek naar de eigen identiteit, die naar de ware autonomie moet leiden.
Van de Bovenwinden moeten genoemd worden Camille Baly (1936) en Wycliffe Smith. Beiden zijn Engelstalige dichters.
| |
| |
151. Norman de Palm.
152. Engelstalige Bovenwindse auteur Wycliffe Smith.
153. Gedicht van Wycliffe Smith.
I died
failed to understand my worth
was laughed at and refused
built his house upon my land
| |
| |
154-159. Tijdschriften die in de Nederlandse Antillen en in Nederland zijn uitgegeven, voor een aanzienlijk deel gesubsidieerd door Sticusa, door Antillianen geredigeerd en gevuld. Deze tijdschriften, te beginnen bij ‘Notas y Letras’, daarna ‘De Stoep’ en ‘Ruku’, later o.a. ‘Antilliaanse Cahiers’ en ‘Watapana’ hebben evenals het toneel bijgedragen tot de ontwikkeling van het literaire en maatschappelijke zelfbewustzijn in de Nederlandse Antillen.
155
156
157
158. ‘Kennismaking met de Antilliaanse poëzie’ (158) is een bloemlezing met Nederlandse vertalingen, bestemd voor de scholen in Nederland en de Nederlandse Antillen, uitgegeven in 1973 door Sticusa en verspreid in 100.000 exemplaren.
159
160. Antilliaanse Cahiers (160) is een in Nederland uitgegeven tijdschrift; 161 en 162 zijn dichtbundels.
161
162
163. ‘Flamboyant/P’ (163) is een Rotterdamse uitgeverij van Antilliaanse literatuur, die o.a. Oda Blinder en Charles Corsen, Boeli van Leeuwen en Tip Marugg in de boekhandel heeft gebracht.
| |
| |
Het uitgeven van een tijdschrift ‘is meer dan gewoon een daad van vrijmaking; vrijmaking van het Nederlandse, steriele, onproductieve, oncreatieve barbarisme. Het is aansluiting zoeken bij de slavenhutten daar beneden in het dal. Het is kloppen op dié ramen, die groene kleine ramen van die onhandig gebouwde schuine huizen, die geverfd waren naar motieven, afkomstig uit het oude stamland’
(Frank Martinus Arion)
|
|