Documentenoorlog
(1939)–Max Nord– Auteursrecht onbekend
[pagina 3]
| |||||||
[Documentenoorlog]De menschheid heeft in de afgeloopen jaren een schier onafzienbare reeks veranderingen ondergaan: troonsveranderingen, machtsveranderingen, grensveranderingen, ideologieveranderingen en zoovele andere. Merkwaardigerwijze namen kleuren onmiddellijk een voorname plaats in bij de groepsaanduidingen der onderscheidene partijen. Zoo ontstonden naast de rooden de zwarthemden en bruinhemden en spoedig daarop bruinboeken, witboeken, blauwboeken; geen officieele benamingen trouwens, maar aanduidingen van de kleur dezer boeken, naar willekeur van de keuze. Zoo gaven de Engelschen kort achter elkaar in September l.l. allereerst een Witboek uit, daarna een Blauwboek, beide van de nuchtere benaming ‘miscellaneous’ voorzien. Het Blauwboek was een antwoord op het Duitsche Witboek, dat officieel heet: ‘Urkunden zur letzten Phase der deutsch-polnischen Krise’ en dat verschenen is kort na het Engelsche Witboek. Een Fransch Geelboek is ons aangekondigd, maar bij het schrijven van deze brochure nog niet verschenen. De menschheid heeft deze kleurenfilm van oorlogsdocumenten met belangstelling gadegeslagen en de gelegenheid aangegrepen van de diplomatieke nota's eens grondig kennis te nemen. Men moet zich intusschen niet te veel voorstellen van de kennismaking met deze honderden bladzijden officieele stukken, waarvan er evenvele honderden bladzijden zijn ‘verduisterd’ of zelfs duidelijk vervalscht en verkeerd voorgesteld. Men moet zich ook niet te veel voorstellen van het belang van deze documenten, die immers voornamelijk voor propaganda-doeleinden bestemd zijn en welker onvolledigheid en tegenstrijdigheid den lateren historicus tot wanhoop zullen brengen. | |||||||
[pagina 4]
| |||||||
Men moet deze documenten slechts zien als een verdediging van de houding van het betrokken land, een oratio pro domo, en daaraan voor een groot deel ontleenen deze officieele stukken hun waarde. Immers, deze oorlog, waarmee wij het uitbreken van den wereldoorlog van 25 jaar geleden herdenken, is niet slechts een oorlog om de macht, om de hegemonie in Europa. Noch een zuiver economische, noch een zuiver politieke strijd is het, welke op dien gedenkwaardigen eersten Zondag in September van dit jaar is uitgebroken, maar een botsing van twee levensstijlen, een botsing van het ‘fatsoen’ der oude, conservatieve wereld met het ‘onfatsoen’ der jonge, zoogeheeten dynamische wereld. Als Hitler in zijn antwoord van 27 Augustus op den brief van Daladier van den voorafgaanden dagGa naar voetnoot1) o.a. verklaart, dat ‘vele der meest vooraanstaande mannen, ook van Uw eigen volk (i.c. het Fransche volk) den onzin van de oplossing van 1919 even goed ingezien hebben als de onmogelijkheid dezen duurzaam in stand te houden’, spreekt hij een niet te miskennen waarheid uit, en is het niet voor de eerste maal dat wij dit hooren. Maar het omverwerpen van een waarde, in dezen dus de waarde van het tractaat van Versailles, eischt onherroepelijk het daarvoor in de plaats stellen van een andere waarde. En deze nieuwe waarde, het nationaal-socialisme, was en is nu eenmaal onaanvaardbaar voor de democratische staten. Men dient dan ook allereerst in te zien, dat Engeland en Frankrijk niet voor Polen ten strijde zijn getrokken, zoomin als zij voor Oostenrijk of Tsjecho-Slowakije ten strijde wilden gaan, maar, zooals Dadalier het in zijn nobele rede | |||||||
[pagina 5]
| |||||||
in den avond van 21 September uitdrukte, ‘omdat de oorlog ons werd opgelegd door Duitschland, omdat sedert drie jaar zijn verslindende eerzucht geen enkelen dag van veiligheid meer liet’. Dit is de ware oorzaak, die het Fransche volk tot eenheid bracht en de twee Westelijke democratieën na lang aarzelen den oorlog aan Duitschland liet verklaren, om ‘een einde te maken aan een systeem van voortdurend alarm, dat ons driemaal in een enkel jaar dwong onze toevlucht te nemen tot een mobilisatie van onze strijdkrachten, welke den boer losrukte van zijn grond, het economische leven verlamde en de gezinnen uit elkander scheurde,’ zooals Daladier in zijn zooeven aangehaalde rede verklaarde. Zoo deed het feit zich voor, dat Engeland en Frankrijk zich eenige jaren bedreigd zagen door een systeem van schijnwaarden en bedrog, maar om meer dan één reden gewacht hebben tot het uiterste, alvorens over te gaan tot den oorlog, die de vernietiging van de totalitaire systemen ten gevolge moest hebben, maar die waarschijnlijk ook de vernietiging van andere waarden, de vernietiging van Europa, het verloren gaan van de preponderante plaats, die Europa in het wereldbestel inneemt, met zich mee zou brengen.
* * *
Als eerste schot in den documentenoorlog verscheen in September l.l. het Engelsche Witboek, bevattende de briefwisseling tusschen de regeering van het Engelsche Koninkrijk en de Duitsche regeering. Het Witboek opent met een brief van Chamberlain aan Hitler, waarin de bekende passage voorkomt: ‘Men heeft opgemerkt, dat, wanneer Zijner Majesteits regeering haar standpunt in 1914 duide- | |||||||
[pagina 6]
| |||||||
lijker had gemaakt, de groote catastrofe voorkomen zou zijn. In het midden latende of er eenige waarheid in deze bewering schuilt, is Zijner Majesteits regeering besloten, dat er ditmaal niet zulk een tragisch misverstand zal voorkomen. Wanneer het geval zich zou voordoen, is Zijner Majesteits regeering besloten en er op voorbereid, om zonder uitstel alle krachten, waarover zij beschikt, te gebruiken en het is onmogelijk om het einde van de begonnen vijandelijkheden te overzien. Het zou een gevaarlijke illusie zijn om te denken, dat, wanneer de oorlog eenmaal begint, er spoedig een eind aan zal komen, zelfs wanneer een succes aan een van de fronten zou worden bereikt.’ Dit is de essentie van den brief: een duidelijke waarschuwing. Het is echter lang niet onmogelijk, dat de Duitsche Rijkskanselier en zijn raadgevers deze waarschuwing cum grano salis hebben genomen, hetgeen niet al te zeer te verwonderen zou zijn na de slappe protesten, die volgden op de reeks: Mantsjoekwo, China, Abessynië, Spanje, Oostenrijk, Tsjecho-Slowakije, Memel, Albanië. In ieder geval was men in Duitschland weinig geïntimideerd, zooals blijkt uit Hitler's antwoord van den volgenden dag. Punt voor punt stippelt hij ten duidelijkste Duitschlands bedoelingen uit in dezen brief, daarbij Engeland ervan beschuldigend, dat ‘de onvoorwaardelijke verzekering door Engeland aan Polen gedaan, dat het dit land te hulp zal komen onder alle omstandigheden zonder de oorzaken onder het oog te zien, die tot een conflict zouden kunnen leiden, in dat land slechts opgevat kon worden als een aanmoediging om in het vervolg, onder bescherming van een dergelijke toezegging, een golf van verschrikkelijk terrorisme te ontketenen tegen de anderhalf millioen Duitsche inwoners van Polen’. Dit is de refreinzang, dien men | |||||||
[pagina 7]
| |||||||
voortaan in alle Duitsche brieven terug zal vinden: ‘onduldbare provocaties’, ‘Macedonische toestanden’, ‘barbaarsche mishandeling’, ‘daden van terrorisme’, ‘onhoudbare toestand’. En Hitler's brief bevat dan ook eveneens een duidelijke waarschuwing aan Engeland: ‘Ik deel Uwe Excellentie daarom mede, dat ingeval deze aangekondigde militaire plannenGa naar voetnoot1) worden uitgevoerd, ik de onmiddellijke mobilisatie van de Duitsche strijdkrachten zal gelasten.’ In een aanvullende mededeeling van den Rijkskanselier van 25 Augustus is deze niet minder duidelijk. ‘Het vraagstuk van Dantzig en den Corridor moet worden opgelost,’ zoo heet het en het spreekt vanzelf, dat de Duitsche oplossing de eenig aanvaardbare zal zijn. Dit blijkt ook uit het besluit van deze aanvullende mededeeling. Na herhaald te hebben, dat hij (de Führer) een man van groote en hemzelf bindende besluiten is en dat dit zijn laatste voorstel is, wordt verklaard: ‘Onmiddellijk na de oplossing van het Duitsch-Poolsche vraagstuk zal hij (de Führer) de Britsche regeering met een aanbod tegemoet komen.’ De terugwijkende politiek van Engeland te verklaren, die begon bij den val van Eden (voor wien de meer Duitsch-gezinde Halifax in de plaats kwam) en die schuld had aan het ontslag van een bekwaam man als Duff Cooper, ligt niet op mijn weg. Wel lijkt het mij noodzakelijk er hier nog eens nadrukkelijk op te wijzen, dat het deze politiek geweest is, die de vruchtbaarste mest was voor het gedijen van het nationaal-socialisme en het fascisme.Ga naar voetnoot2) In dat licht moet men ook de zeldzame heftigheid zien, in | |||||||
[pagina 8]
| |||||||
diplomatieke stukken zelden vertoond, die de brieven van den Duitschen Rijkskanselier kenmerken. Slechts aan deze houding, die Hitler het idee gegeven moet hebben, dat hij met zijn tegenstanders van thans even gemakkelijk zou kunnen afrekenen zooals hij bijvoorbeeld Hugenberg terzijde heeft geschoven, is het te wijten, dat hij in zijn brief van 28 Augustus kan verklaren: ‘Ofschoon sceptisch wat betreft de kansen op een succesvol resultaat, is zij (de Duitsche regeering) niettemin bereid om het Engelsche voorstel te aanvaarden en in directe besprekingen te treden’ ... om niet te spreken van den toon, door Von Ribbentrop tegen Henderson aangeslagen tijdens diplomatieke besprekingen, waarvan Henderson op droogkomieke wijze verslag aan zijn regeering doet.Ga naar voetnoot1) Het Engelsche Witboek vervolgt met een antwoord van Hitler op den brief van Chamberlain van 25 Augustus, die gedateerd is 28 Augustus en aan Henderson overhandigd is in den avond van den 29sten. Tusschen 25 en 28 Augustus ligt een briefwisseling van Daladier met Hitler, in het Duitsche Witboek gepubliceerd, die analoog is met de briefwisseling tusschen Chamberlain en Hitler. Hierin heet het, dat een Duitsch - Britsche overeenstemming ‘niet gekocht kan worden tot den prijs van een afstand van vitale Duitsche belangen, laat staan van den afstand van eischen, welke berusten zoowel op algemeen menschelijke rechtvaardigheid als op de nationale waardigheid en de eer van ons volk.’ Een belangrijke passage uit dezen brief is vooral de volgende: | |||||||
[pagina 9]
| |||||||
‘De regeering van het Rijk voelt zich echter genoodzaakt de Britsche regeering erop te wijzen dat, voor het geval van een territoriale herziening in Polen, zij niet langer in staat is zich te binden tot het geven van waarborgen, zonder dat ook de U.S.S.R. daarbij betrokken is.’ (Men houde hierbij vooral in het oog, dat deze brief gedateerd is op 28 Augustus.) In dezen brief komt dan ter sprake de kwestie van het zenden naar Berlijn van een Poolschen afgezant met volledige volmachten. ‘Zij (de Duitsche regeering) rekent op de aankomst van dezen afgezant op Woensdag 30 Augustus 1939.’ Hier wijs ik er nogmaals op, dat deze brief, hoewel 28 Augustus gedateerd, in den avond van 29 Augustus aan Henderson werd overhandigd, zooals het Engelsche Witboek vermeldt. Het Duitsche Witboek echter dateert den brief op 29 Augustus, en meldt, dat hij om 18.45 uur is overhandigd. Zooals Henderson terecht in een gesprek met Von Ribbentrop op den avond van 30 Augustus opmerktGa naar voetnoot1), kwam het behandelen van de zaak op deze wijze neer op een ultimatum, hetgeen de Duitsche minister van Buitenlandsche Zaken ‘in de heftigste bewoordingen’ meende te moeten ontkennen. Hoe het ook zij, om twee uur 's nachts, Woensdagochtend dus, seinde Halifax aan Henderson, dat het onredelijk was te verwachten, dat Engeland voor dien dag nog een Poolsch onderhandelaar naar Berlijn kon zenden. Dien Woensdagochtend om tien uur ontvangt Halifax van den gezant te Warschau, Sir H. Kennard, een telegramGa naar voetnoot2), waarin het volgende: ‘Ik ben ervan overtuigd, dat het onmogelijk zal zijn de Poolsche regeering ertoe te bewegen, Beck of een | |||||||
[pagina 10]
| |||||||
anderen vertegenwoordiger onmiddellijk naar Berlijn te zenden, ten einde daar besprekingen te voeren over een regeling op een door Hitler voorgestelden grondslag. Zij zullen liever vechten en ten onder gaan dan zich aan een dergelijke vernedering onderwerpen.’ En na nog eenige onbeteekenende telegrammen seint Halifax dan om tien voor zeven aan Henderson: ‘Wij kunnen de Poolsche regeering niet adviseeren een procedure te aanvaarden, die onredelijk isGa naar voetnoot1). Later op den dag verklaart Halifax, dat men nu eerst de voorstellen zal moeten afwachten, die Duitschland beloofd heeft op te stellen, eer men een beslissing kan nemen omtrent de toekomstige procedure, ook wat de plaats en de voorwaarden der procedure betreft. Polen krijgt nogmaals de verzekering te kunnen rekenen op den steun van Engeland. 31 Augustus om 12 uur seint Halifax naar Warschau aan Sir H. Kennard: ‘U moet erop aandringen met Uw Franschen collega, dat de Poolsche regeering nu aan de Duitsche regeering, liefst direct, en als dat niet kan via ons, laat weten, dat zij op de hoogte is van ons laatste antwoord aan de Duitsche regeering en dat zij haar aanvaarding van het beginsel der directe onderhandelingen bevestigt. De Fransche regeering vreest, dat de Duitsche regeering in het voordeel zal komen door het zwijgen van de Poolsche regeering.’ In dien tusschentijd, 30 Augustus des avonds, heeft Von Ribbentrop Henderson de bekende zestien punten voorgelezen, die het voorstel inhouden tot een regeling van het Dantzig - Corridor-probleem en van het Duitsch - Pool- | |||||||
[pagina 11]
| |||||||
sche vraagstuk der minderheden. Het Engelsche Witboek geeft het bedoelde telegram, no. 92 van het Engelsche Blauwboek, nog niet en publiceert de officieele boodschap, aan Henderson medegedeeld in den avond van 31 Augustus, die de zestien punten bevatten. Het besluit dan met een toelichtende nota, die ook in het Blauwboek te vinden is en de mededeeling behelst, dat minister Von Ribbentrop, na het antwoord van de Britsche regeering op den ultimatieven eisch van Duitsche zijde tot het zenden van een Poolsch gevolmachtigde, ‘een document te voorschijn haalde, dat hij snel in het Duitsch voorlas.’ De toelichting vervolgt dan: ‘Dit was klaarblijkelijk het uit zestien punten bestaande plan, dat de Duitsche regeering sindsdien heeft gepubliceerd. Toen Sir Nevile Henderson om den tekst van deze voorstellen vroeg, zulks in overeenstemming met de toezegging in het Duitsche antwoord van 29 Augustus, betoogde minister Von Ribbentrop, dat het thans te laat was, aangezien de Poolsche gevolmachtigde niet voor middernacht te Berlijn was aangekomen, zooals dit geëischt was door de Duitsche regeering in haar mededeeling van den vorigen avond.’ Het lijkt mij nu van weinig belang om uit te maken, of deze voorstelling van zaken de juiste is. Van minder belang ook, dat het Duitsche Nieuwsbureau in antwoord hierop heeft verklaard, dat ‘uit het telegram, dat Henderson nog dienzelfden nacht (den nacht van 30 op 31 Augustus) heeft verzonden, duidelijk blijkt, dat hij den wezenlijken inhoud van de Duitsche voorstellen volkomen heeft begrepen en onmiddellijk heeft doorgezonden naar Londen en WarschauGa naar voetnoot1).’ | |||||||
[pagina 12]
| |||||||
Van belang is alleen, of de Duitsche regeering deze zestien punten tot regeling van het Dantzig - Corridor-probleem en van het Duitsch - Poolsche minderheidsvraagstuk werkelijk heeft bedoeld als basis tot onderhandeling, of dat het voorstel is bekend gemaakt, nadat het besluit tot den veldtocht in Polen was genomen. Dit laatste nu schijnt, mede op grond van de Duitsche documenten, een onweerlegbaar feit. Immers, volgens het Duitsche Witboek zijn de zestien punten officieel medegedeeld op 31 Augustus, des avonds om negen uur. (Het Duitsche Witboek maakt geen melding van het eerder aangehaalde gesprek tusschen Von Ribbentrop en Henderson op den avond van 30 Augustus.) De Duitsche troepen zijn hun ‘vergeldingsmaatregelen’ in Polen begonnen, volgens de verklaring van Hitler in zijn rede voor den Duitschen Rijksdag op 1 September, in den ochtend van dien dag om 5.45 uur. In dezelfde rede maakt hij bovendien melding van de ratificatie van het Duitsch - Russische pact, dat hem de zekerheid gaf van een te zijnen gunste aangewende ‘neutraliteit’ der Sowjet-Unie. Het is dus duidelijk, dat dit onderhandelingsvoorstel te laat werd gepubliceerd om er nog over te onderhandelen, maar vroeg genoeg om het Duitsche volk te doen gelooven, dat Polen het had afgewezen, en dus slechts diende voor binnenlandsch gebruikGa naar voetnoot1). Daarbij komt, dat de Poolsche ambassadeur te Berlijn, Lipski, door Von Ribbentrop niet eerder | |||||||
[pagina 13]
| |||||||
dan in den avond van 31 Augustus werd ontvangen, volgens de reeds eerder aangehaalde toelichtende nota, waarmee het Engelsche Witboek besluit. Na dit onderhoud zond de Duitsche regeering haar voorstellen onmiddellijk per radio uit. Lipski trachtte terstond contact te krijgen met Warschau, maar slaagde daarin niet, daar alle communicatiemiddelen tusschen Polen en Duitschland waren afgesneden door de Duitsche regeering. Het is dunkt mij wel evident, dat de Duitsche regeering geen oogenblik werkelijk het plan heeft gehad deze zestienpuntige voorstellen in ernst als basis tot onderhandelen te gebruiken. Zij zou zich daarmee ook op een gevaarlijken weg begeven hebben. Want ieder, die op den 31sten Augustus des avonds door de radio heeft kennis genomen van deze voorstellen, zal zich wel bewust geweest zijn, dat de Engelsche regeering slechts één antwoord hierop kon geven: ‘Welke garantie kunt gij, Duitsche Rijksregeering, geven, dat gij Uw woord zult houden, en niet het verdrag nietig zult verklaren wanneer het U gelegen komt, zooals reeds zoovele malen het geval is geweest?’ Het is deze moeilijkheid, nog steeds, die een definitieven vrede in Europa in den weg staat, die Engeland en Frankrijk gedwongen hebben een oorlog in te gaan, waarvan geen enkel voordeel te verwachten is, die het Engelsche imperium bedreigt en waaruit geen overwinnaars, in den zin dien men aan dit woord hecht, te voorschijn zullen komen. Het zijn de totalitaire staten zelf, die de deugdelijkheid van een dergelijke garantie in discrediet gebracht hebben. * * * | |||||||
[pagina 14]
| |||||||
Het Duitsche Witboek, bedoeld als antwoord aan en ‘rechtzetting’ van het Engelsche Witboek, opent met een nota van den diplomatieken vertegenwoordiger van Polen in Dantzig, Chodacki, aan den president van den Senaat der Vrije Stad, Arthur Greiser. Deze notaGa naar voetnoot1) handelt over de moeilijkheden der douane-inspecteurs in de Vrije Stad en is als geheel vrij scherp. ‘Ik verwacht een antwoord van U,’ zoo zou Chodacki aan Greiser hebben geschreven op 4 Augustus, ‘waarin U mij verzekert, dat U bevelen hebt gegeven, die het optreden van Uw ondergeschikten te niet doen, op zijn laatst den 5den Augustus om 18 uur.’ Tevens doet hij er mededeeling van, ‘dat alle Poolsche douane-inspecteurs bevel hebben ontvangen hun functie in uniform en gewapend uit te oefenen op den 6den Augustus van dit jaar en de daaropvolgende dagen, op alle plaatsen aan de grens, die zij voor contrôle noodig oordeelen.’ Met onmiddellijke vergeldingsmaatregelen (retorsie) wordt gedreigd ten slotte tegen de Vrije Stad. Greiser antwoordt hierop, dat hij zijn ‘verbazing kenbaar moet maken, dat U (Chodacki) in een geheel ongecontroleerd gerucht (namelijk dat de uitvoerende macht van Dantzig zich zal verzetten tegen de uitoefening der contrôle door een bepaald deel der Poolsche douane-inspecteurs) aanleiding ziet de regeering van Dantzig een ultimatum op korten termijn van de Poolsche regeering te zenden en zoodoende in dezen tijd van politieke roeringen zonder eenigen grond gevaren in het leven te roepen, welker uitwerking onafzienbaar onheil kan uitrichten’ en besluit met een protest tegen de retorsies, waarmee Polen heeft gedreigd. Hierop dan komt een waarschuwing van de Duitsche | |||||||
[pagina 15]
| |||||||
regeering in denzelfden zin, waarop het Poolsche ministerie van Buitenlandsche Zaken aan den Duitschen zaakgelastigde in Warschau op 10 Augustus antwoordt, ‘met verrassing’ te hebben kennis genomen van de betreffende Duitsche verklaring. ‘De Poolsche regeering kan werkelijk geen juridischen grondslag zien, die een inmenging van Duitschland in voornoemde betrekkingen (tusschen Polen en Dantzig dus) zou kunnen rechtvaardigen. Wanneer tusschen de Poolsche regeering en de Rijksregeering gedachtenwisselingen over het Dantziger probleem hebben plaats gevonden, dan vond dat slechts zijn grond in den goeden wil van de Poolsche regeering en vloeide het geenszins voort uit welke verplichting dan ook.’ Hiermee is de Duitsche inmenging in het probleem Dantzig begonnen en, zooals bekend, niet geëindigd. Op 24 Augustus, den dag na de onderteekening van het Duitsch - Russisch verdrag, wordt gouwleider Forster tot staatshoofd van Dantzig verklaard. Dan is het spel begonnen, voor de zooveelste maal wordt het Westen voor een fait accompli gesteld, en nog reageert het niet anders dan met de verklaring, dat Engeland zijn verplichtingen ten aanzien van Polen zal nakomen. Wie nog steeds geloofd heeft aan het zaligmakende sprookje van de ‘bluf’, komt wederom bedrogen uit. Een weloverwogen plan wordt systematisch en zonder fouten uitgevoerd, elke stap op den weg naar deze Duitsche victorie is berekend; de Duitscher, die zooals de Fransche historicus André Siegfried zegt ‘n'a pas le sentiment de la mesure’, is niet meer tegen te houden. Na deze eerste inmenging geeft het Witboek dezelfde brieven als het Engelsche, met uitzondering van de briefwisseling van Hitler met Daladier en van een telefoon- | |||||||
[pagina 16]
| |||||||
gesprek van den Duitschen zaakgelastigde te Warschau met het ministerie van Buitenlandsche Zaken in Berlijn, waarin de eerste melding maakt van de algemeene mobilisatie in Polen op 30 Augustus. Na het voorstel van de zestien punten, hetwelk ik als afgehandeld kan beschouwen, komt dan een volkomen oncontroleerbaar bericht van het radiostation Warschau op 31 Augustus om elf uur, twee uur na de bekendmaking der zestien punten dus. Volgens deze radiouitzending zou het voorstel onmiddellijk met spot en hoon en in de felste bewoordingen zijn afgewezen. Hierop volgt dan de rede van den Führer voor den Rijksdag op 1 September, een typische Hitler-rede, die zich uitermate leende voor de scènerische dramatiek, waarin de spraakkunst van den Führer pleegt te culmineeren. Op deze bladzijden nationaal-socialistische rhetoriek volgen volkomen gelijkluidende mededeelingen van den Britschen en den Franschen ambassadeur te Berlijn aan den Rijksminister van Buitenlandsche Zaken (van den eersten op 1 September des avonds om 21.30 uur, van den tweeden op denzelfden dag des avonds om 22 uur), waarin de laatste waarschuwing aan de Duitsche regeering gericht wordt. Medegedeeld wordt, dat Zijner Majesteits regeering (resp. de Fransche regeering) ‘zonder aarzelen haar verplichtingen tegenover Polen zal nakomen, wanneer de Duitsche regeering niet bereid is, de regeering van het Vereenigd Koninkrijk (resp. de Fransche regeering) bevredigende verzekeringen te geven in dien zin, dat de Duitsche regeering deze aanvalsdaad tegen Polen heeft stopgezet en bereid is, haar troepen onmiddellijk uit Poolsch gebied terug te trekken’. Hierop volgen de twee belangrijkste diplomatieke stukken uit het Duitsche Witboek, die ik voor de duidelijkheid van | |||||||
[pagina 17]
| |||||||
mijn betoog in hun geheel overneem. Het eerste is een nota van den Italiaanschen ambassadeur aan het Duitsche ministerie van Buitenlandsche Zaken, 2 September des voormiddags overhandigd. Zij luidt: ‘Ter informatie laat Italië weten, natuurlijk elke beslissing aan den Führer overlatend, dat er nog mogelijkheid zou bestaan Frankrijk, Engeland en Polen een conferentie op de volgende grondslagen te laten aannemen.
Voor deze gedachte, die oorspronkelijk van den Duce is uitgegaan, komt op het oogenblik voornamelijk Frankrijk op.’ Het tweede is een telegram van het Havas-agentschap op 2 September: ‘De Fransche regeering houdt zich evenals verscheidene andere regeeringen bezig met een Italiaansch voorstel tot regeling der Europeesche moeilijkheden. Nadat over dit voorstel beraadslaagd is, heeft de Fransche regeering een positief antwoord gegeven.’ Het is niet moeilijk de bedoeling van de in deze volgorde geplaatste stukken te vatten. De Fransche regeering heeft het bemiddelingsvoorstel van Mussolini aangenomen, op het Havas-telegram volgen echter de oorlogsverklaringen van Engeland en Frankrijk, met andere woorden: Engeland heeft het afgewezen. Een eind September in de Nederlandsche dagbladen gepubliceerd communiqué van Havas heeft aangetoond, dat deze voorstelling van zaken in flagranten strijd met de waarheid is. Dit is echter het eenige, wat wij over de bemiddelingsvoorstellen van den | |||||||
[pagina 18]
| |||||||
Duce te weten kunnen komen, daar ook het Engelsche Blauwboek geen nadere gegevens hieromtrent verstrekt. Vooropgesteld dient te worden, dat Groot-Brittannië weigerde te onderhandelen, wanneer Duitschland de vijandelijkheden in Polen niet zou staken en zijn troepen uit dat land terugtrekken, zooals uit de door mij geciteerde laatste waarschuwingen van Fransche en Engelsche zijde blijkt. Hiermee zou het voorstel van den Duce dan ook gevoeglijk als afgehandeld beschouwd kunnen worden, ware het niet, dat Chamberlain ten duidelijkste heeft verklaardGa naar voetnoot1), ‘dat het antwoord hierop wordt gegeven door het communiqué, dat door het officieele Italiaansche Nieuwsagentschap is gepubliceerd op 4 SeptemberGa naar voetnoot2), waaruit duidelijk blijkt, dat de Fransche en Britsche regeeringen een gelijke houding hebben aangenomen.’ Uit het door Havas gepubliceerde officieele communiqué van 28 September blijkt, dat de Fransche regeering, zoowel als de andere betrokken regeeringen, tweemaal door de Italiaansche regeering is aangesproken met een plan voor een conferentie tot regeling van het Poolsch - Duitsch conflict, den eersten keer op 31 Augustus, den tweeden keer op 2 September. Op 31 Augustus heeft de Fransche regeering (in overeenstemming met de Britsche regeering) besloten tot een bevestigend antwoord. Toen op 2 September echter de Duitsche troepen reeds sinds 36 uur op Poolsch gebied stonden en de agressie van Duitschen kant niet meer te loochenen was, had een dergelijke conferentie nog slechts onder het oog kunnen worden gezien, als de Duitsche | |||||||
[pagina 19]
| |||||||
regeering er eerst toe zou hebben besloten haar troepen uit het overweldigde gebied terug te trekken. Dit werd onmiddellijk aan de Italiaansche regeering medegedeeld. Het Havas-telegram, dat het Duitsche Witboek publiceert, heeft betrekking op het eerste Italiaansche voorstel. Het is verzonden in den nacht van 1 op 2 September en deelde mee, dat de Fransche regeering ‘gisteren’, d.w.z. op 31 Augustus, een voorstel van de Italiaansche regeering had ontvangen en daarop een bevestigend antwoord had gegeven. (Ook de Temps van 2 September merkt dit op.) Het Duitsche Witboek dateert het Italiaansche voorstel op 2 September des voormiddags, dit moet dus na het bevestigend telegram van Havas geweest zijn, dat derhalve op een ander voorstel betrekking moet hebben, hetgeen dan het eerste voorstel van Mussolini op 31 Augustus geweest zou zijn. Door schrapping van het woordje gisterenGa naar voetnoot1) en door weglating van den tijd der verzending wordt de indruk gewekt, dat het Fransche antwoord, waarvan sprake was, geen betrekking had op den eersten Italiaanschen stap van 31 Augustus, maar op den tweeden van 2 September. Het werd in den ochtend van 2 September in de Wilhelmstrasse overhandigd, terwijl het 's nachts om kwart over twaalf is verzonden. Deze vervalsching zou inderdaad den indruk wekken, dat Frankrijk zelfs nog na het binnenrukken der Duitsche troepen in Polen bereid was tot een conferentie. Men zou geneigd zijn te verwachten, dat het Engelsche Blauwboek deze materie volkomen zou ophelderen, doch | |||||||
[pagina 20]
| |||||||
dan komt men bedrogen uit. Het Blauwboek geeft geen der beide voorstellen van Mussolini, doch bepaalt zich tot een communiqué van het Italiaansche Nieuwsagentschap Stefani van den avond van 4 September. Op een door mij aan het Engelsche gezantschap te Den Haag gestelde vraag, waarom deze bemiddelingsvoorstellen van den Duce in het Engelsche Blauwboek ontbreken, werd geantwoord, dat deze besprekingen telefonisch gevoerd waren, zoodat officieele diplomatieke stukken hieromtrent niet bestaan. Het is duidelijk, dat hier dus een groote leemte bestaat in de publicaties van de gevoerde onderhandelingen. Wij kunnen slechts zeer bij benadering vaststellen, waarom deze zijn vastgeloopen. Eerder genoemd communiqué van StefaniGa naar voetnoot1) deelt ons hieromtrent nog iets mee. Het maakt melding van de poging van den Duce om den Europeeschen vrede te redden, waartoe op 5 September een internationale conferentie bijeengeroepen zou worden, die de herziening der clausules van het tractaat van Versailles zou behandelen. Ondanks het feit, dat de Italiaansche regeering den nadruk legde op de urgentie van een antwoord, zoo zegt het communiqué, waren de Fransche en Engelsche regeeringen niet in staat een antwoord te geven voor den volgenden dag, den 1sten September. In den tusschentijd, in den nacht van 31 Augustus op 1 September, kwamen er grensincidenten voor, die den Führer ertoe deden besluiten militaire operaties tegen Polen te ondernemen. Nadat zoowel van Fransche als van Engelsche zijde de Italiaansche regeering gunstige antwoorden hadden bereikt, ondanks het feit, dat het reeds tusschen Duitschland en Polen tot een botsing was gekomen, liet de Duce in den | |||||||
[pagina 21]
| |||||||
morgen van 2 September om 10 uur Rijkskanselier Hitler weten, dat er nog een mogelijkheid tot een conferentie bestond, mits voorafgegaan door een wapenstilstand. Hitler antwoordde den Duce, dat hij de mogelijkheid van een conferentie niet a priori verwierp (!). Hij wenschte evenwel van te voren te weten, (a) of de nota's, door Frankrijk en Engeland te Berlijn overhandigd, het karakter van een ultimatum hadden, in welk geval onderhandelingen onnoodig waren, en (b) of hij op een periode van 24 uur kon rekenen om zijn besluit te nemen.Ga naar voetnoot1) De Italiaansche regeering stelde Londen en Parijs op de hoogte van des Führers antwoord. Laat in den avond kwamen uit deze twee steden gunstige antwoorden binnen wat betreft Hitler's twee vragen, doch er werd aan toegevoegd, dat ‘Frankrijk en Engeland, met het oog op het nieuwe feit, dat zich tusschen 31 Augustus en 2 September had voorgedaan, namelijk de bezetting van Poolsch grondgebied door Duitsche strijdkrachten, als fundamenteele voorwaarde tot deelneming aan een internationale conferentie de evacuatie van de bezette gebieden hadden geëischt’. Onder deze omstandigheden heeft de Italiaansche regeering zich ertoe bepaald den Führer van deze voorwaarde op de hoogte te stellen, waaraan toegevoegd werd, dat zij van meening was, dat zij geen verdere actie kon ondernemen, tenzij de Duitsche regeering meende van wel. Zooals de lezer weet, was deze voorwaarde gesteld in de laatste waarschuwingen, door Groot-Brittannië en Frankrijk in den avond van 1 September aan Duitschland gericht.Ga naar voetnoot2) Men kan dus | |||||||
[pagina 22]
| |||||||
aannemen, dat de Führer hiervan reeds op de hoogte was. Het communiqué spreekt wel van een voorstel van den Duce op 31 Augustus, het eerste bemiddelingsvoorstel dus, maar zegt duidelijk, dat de Duce van verdere actie wilde afzien en maakt van geen tweede voorstel melding, dat toch volgens Havas op 2 September gedaan moet zijn, terwijl het communiqué op 4 September is uitgegeven! Het eerste voorstel van Mussolini zou dus in dit communiqué worden behandeld, terwijl het tweede in het Duitsche Witboek zou zijn gepubliceerd. Men ziet: de gegevens zijn zoo schaarsch, dat de materie ons niet geheel opgehelderd wordt. Het spreekt vanzelf, dat ons een reeks waardevolle gegevens onthouden wordt, zoowel door de Duitsche als door de Britsche regeering, en het is niet waarschijnlijk, dat de geheimgehouden onderhandelingen ons spoedig onthuld zullen worden, te meer daar zij spoedig in het vergeetboek raken door de snel opeenvolgende politieke en militaire gebeurtenissen en daar de nieuwe mysteries zich dagelijks opstapelen. Dat de Duitsche regeering geen onderhandelingen gewild heeft, blijkt nog eens ten overvloede, als men de respectabele lijst van bemiddelingspogingen in het Engelsche Blauwboek heeft doorgewerkt. Men kan van meening verschillen omtrent de bruikbaarheid dezer tallooze bemiddelingspogingen, maar men kan niet ontkennen, dat, wanneer het den Duitschen Rijkskanselier werkelijk ernst was geweest, hij niet naar een oprecht en vurig gemeend aanbod had behoeven te zoeken. Door Polen te willen vernietigen alvorens tot een conferentie over te gaan, heeft Duitschland echter een oorlogstoestand geforceerd. De toestand is voor de geallieerden des te gecompliceerder | |||||||
[pagina 23]
| |||||||
geworden door het ingrijpen van Rusland. Er was altijd een mogelijkheid geweest Polen door een internationale politie te doen bezetten en daarna tot een conferentie over te gaan. Deze mogelijkheid is door Rusland te niet gedaan. Zonder met de Sowjet-Unie in conflict te komen, kan Engeland geen (voorloopig) herstel van Polen eischen. Tot nu toe hebben de democratieën slechts belang bij de ‘neutraliteit’ van Sowjet-Rusland. Daarom is tot zoover de weg tot den vrede afgesneden; wat gebeurd is, is onherstelbaar.
* * *
Na de waarschuwingen der Britsche en Fransche regeering aan Duitschland en de mislukte bemiddelingsvoorstellen der Italiaansche regeering blijven nog slechts de oorlogsverklaringen over. Het Duitsche Witboek geeft echter eerst nog een uittreksel uit de verklaring van den Engelschen staatssecretaris van Buitenlandsche Zaken in het Hoogerhuis, in den namiddag van 2 September afgelegd. Hierin wordt hetzelfde aan de Duitsche regeering onder het oog gebracht: ‘Het is de Britsche regeering echter niet mogelijk deel te nemen aan een conferentie, terwijl Polen aan een invasie is blootgesteld, Poolsche steden worden gebombardeerd en Dantzig door geweld voorwerp van een eenzijdige oplossing is geworden.’ Dan, op Zondagochtend 3 September negen uur, volgt de Britsche oorlogsverklaring, om kwart over elf de Fransche. Het ‘ceterumque censeo Germaniam esse delendam’ is door den Cato van het moderne Engeland uitgesproken. Duitschland, als het waar is, dat régime en volk een onverbreekbare eenheid vormen, moet vernietigd worden, dat is het | |||||||
[pagina 24]
| |||||||
duidelijk uitgesproken doel der geallieerden. Vijf en twintig jaar na het uitbreken van den wereldoorlog zijn Frankrijk en Engeland opnieuw met Duitschland in oorlog. De oorlog als voortzetting en vervanging der diplomatie heeft een aanvang genomen. Geen van de drie hierboven behandelde documentenverzamelingen geeft ons het volledige verloop van de voorgeschiedenis. Na bestudeering van het Engelsche Blauwboek blijkt spoedig hoevele leemten het Duitsche Witboek bevat. Zoo komen de gesprekken tusschen Hitler en Henderson op 23, 25, 28 en 29 Augustus, benevens het gesprek, dat Henderson met Von Ribbentrop had in den avond van 30 Augustus, er niet in voor. Dit gevoegd bij de misleiding omtrent het bemiddelingsvoorstel van Mussolini en het Fransche antwoord daarop, stempelt het Duitsche Witboek tot een zuiver propagandistisch drukwerk, ten eenenmale ongeschikt tot een objectieve bestudeering van de factoren, die tot het uitbreken van den oorlog in September leidden. Dat het Engelsche Blauwboek eveneens hiaten bevat, is evident. Daar is allereerst dezelfde kwestie van de Italiaansche bemiddelingsvoorstellen, waaromtrent - zooals reeds opgemerkt - het Blauwboek niets meer bevat dan het Stefani-communiqué van 4 September. Daar is dan verder het geheele verloop van de Russisch - Engelsche onderhandelingen. Hoewel genoemde hiaten in het Engelsche Blauwboek van belang zijn, mag men aannemen, dat zij uitsluitend verbergend en niet misleidend zijn. In ieder geval ontbreekt ons een vergelijkende uitgave, waaraan het Blauwboek getoetst zou kunnen worden. Dit is dan ook de uitvoerigste en bovendien de meest informatieve van de drie in boekvorm | |||||||
[pagina 25]
| |||||||
verschenen documentenuitgaven. Men vindt er bovendien een schat aan materiaal van persoonsbeschrijvingen in, terwijl ook over degenen, die Henderson de ‘wildemannen’ der partij noemt, lezenswaardige opmerkingen worden gemaakt. Dat de documentenoorlog met de publicatie van deze drie uitgaven niet geëindigd is, kan men gevoeglijk aannemen. Trouwens reeds in dezelfde maand, September, publiceerde Goebbels in de ‘Völkischer Beobachter’ eenige documenten, die moesten aantoonen, dat Churchill den ondergang van de ‘Athenia’ had voorbereid en aangesticht, terwijl de Amerikaansche journalist Knickerbocker zijn geruchtmakende maar oncontroleerbare onthullingen inzette over de door hooggeplaatste Duitsche diplomaten in het buitenland geïnvesteerde kapitalen.Ga naar voetnoot1) Men zal, zooals ik reeds zeide, alle publicaties van oorlogsdocumenten allereerst als propagandamateriaal van de betreffende regeering moeten beschouwen. Dat de gepubliceerde stukken echter ook hun onbetwistbare informatieve waarde hebben, staat natuurlijk vast. Het verloop van de onderhandelingen, die aan den oorlog voorafgingen, is in hoofdlijnen door de publicatie van de Witboeken en het Blauwboek vastgelegd. Met het Duitsch - Russisch verdrag van 23 Augustus kan men zeggen, dat in de Europeesche politiek een verandering is ingetreden, welker consequenties nog niet te overzien zijn. Een nieuw politiek blok, sinds lang door Engeland en vooral door Frankrijk gevreesd, heeft zich gevormd. Duitsch- | |||||||
[pagina 26]
| |||||||
land en Rusland beheerschen te zamen op het oogenblik practisch gesproken geheel Europa. Maar er zijn nog andere staten, waarvan sommige zelfs sleutelposities in de gemeenschap der Oude Wereld innemen. Daar is allereerst Italië, op welk land het uiteenvallen van het Anti-Kominternverdrag een niet te miskennen invloed heeft uitgeoefend. Zooals bekend is de militia fascista, de weermacht der partij, die de macht in Italië in handen had, in het leger ‘opgelost’. Of deze reëele machtsverschuiving tot gevolg zal hebben, dat de Fransch-gezinde officieren van het Italiaansche leger nu den boventoon zullen voeren, zooals reeds beweerd wordt, is niet te zeggen. De angstvalligheid, waarmee Engeland en Frankrijk Italië ontzien, wijst er wel op, dat de Westelijke mogendheden de hoop nog niet verloren hebben. Zeker is, dat Italië bij een oorlog tegen de geallieerden alleen maar te verliezen heeft. Een ander land, om welks gunsten op het oogenblik hevig gedongen wordt, is Turkije, van waaruit Britsch-Indië door Rusland gemakkelijk bedreigd kan worden. Terwijl een Turksche missie in Londen onderhandelt, logeert de Turksche minister van Buitenlandsche Zaken, Saradjogloe, sinds eenige weken permanent in de Sowjet-Unie en voert onderhandelingen.Ga naar voetnoot1) Ook in het Verre Oosten heeft het Duitsch - Russisch verdrag zijn terugslag gehad. Aan de staking der Japansche diplomaten en ambtenaren op het ministerie van Buitenlandsche Zaken, die half October is begonnen, heeft het zeker schuld. En ten slotte staat het te bezien, of de snelle inbezitneming der | |||||||
[pagina 27]
| |||||||
strategische punten aan de Oostzee door Rusland wel zoozeer in het voordeel van Duitschland zal blijken te zijn. Dat verdragen echter, of documenten van welken aard ook, geen richtlijnen zijn, zelfs geen stroohalmen, waaraan de toeschouwer of het lijdend voorwerp der huidige politieke verhoudingen zich kan vastklampen, daarvan is Europa in de afgeloopen jaren voldoende overtuigd geworden. |
|