Wat mij betreft geldt dat niet voor Carmiggelt. Toen ik hem voor 't eerst “in het wild” tegen kwam, zo maar op straat en toen Viruly tegen me zei: “Kijk dat is nou Carmiggelt” dacht ik: Ik kijk zeker naar een verkeerde man, want de aangewezen figuur is het vast en zeker niet! Een paar weken later maakten we kennis in een theater en pas toen hijzelf met zekerheid meldde: “Ik heet Carmiggelt” begon ik het moeizaam te geloven. Het gekke is namelijk, dat ik mij deze man absoluut niet kan voorstellen met pen en inkt aan het schrijfbureau en toch zal het daar dunkt mij bij tijd en wijle van moeten komen...
In gedachten zie ik hem in koffiehuizen, in schouwburgen of op straat. Nooit bijvoorbeeld in een bootje met potlood en papier. Als je met hem praat is het meestal net of ie aan 't gesprek van gisteren of aan dat van morgen staat te denken en toch hoort hij geloof ik wel wat je zegt. Hij heeft ook iets van een schemerlamp met loszittend contact: er zijn momenten dat ie feilloos brandt en dan ineens - zonder merkbare reden - gaat ie uit. Ik denk dat hij veel met zijn gedachten bij z'n verhalen vertoeft, maar zoiets weet je nooit helemaal zeker.’
uit de lezerskring
Een briefkaart van een oude dame, die reageerde op een stukje waarin Carmiggelt schreef dat zijn moeder zoveel humor bezit, luidde: ‘Als uw moeder zo geestig is, waarom laat u háár die stukken dan niet schrijven?’
alleen de oren bewegen?
‘Zijn stukjes wekken de indruk, dat er in ieder café wel iets aardigs te beleven is, als je maar goed kijkt en dat iedereen wel iets boeiends te vertellen heeft, als je maar weet te luisteren. Dat is niet waar. Carmiggelts kronieken van het Amsterdamse caféleven zijn niet representatief. Ze zijn het aardigst van het aardigste van wat Carmiggelt zelf heeft meegemaakt, heeft gehoord of heeft verzonnen. De enkele keer