Beroyde student en Bedrooge dronkkaart, of Dronkke-mans hel
(2004)–Jillis Noozeman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
2.1. InleidingOm te kunnen verduidelijken op welke wijze Noozemans kluchtspelen Beroyde Student en Bedrooge Dronkkaart medio zeventiende eeuw in kermistenten, schouwburgen en hoftheaters functioneerden, maken wij gebruik van de definitie van de klucht, zoals geformuleerd in de editie van W.D. Hoofts Door-trapte Meelis en J. Noozemans Lichte Klaartje: ‘de klucht is de dramatische kunstvorm die op komische wijze het volkse leven verbeeldt’.Ga naar voetnoot25 Een toneeltekst functioneert immers pas werkelijk als onderdeel van een opvoering, al vormt de tekst hierbij de basis. Als lezer dienen we ons dan ook een voorstelling te maken van de voorstelling. In dit hoofdstuk zullen we het kluchtspel daarom niet als zuiver literair werk aan de orde stellen, maar de aandacht richten op de strategie die de toneeldichter volgt om bepaalde effecten bij zijn publiek te bereiken. Een klucht speelt zich af in de lagere sociale milieus. Hier ligt althans het zwaartepunt van de handeling. Het komt wel voor, zoals in de tweede klucht die we hier uitgeven, dat ook een personage uit een hoger milieu een rol speelt. Dit is echter een bijrol, die door zijn contrast met de personages uit de heffe des volks de lage positie van de hoofdpersonages accentueert. Ook hogere ontwikkeling in combinatie met grotere scherpzinnigheid van één of meer van de personages versterkt het contrast met de sociaal lageren. Dit laatste doet zich voor bij de studenten in de Beroyde Student en de Bedrooge Dronkkaart en de dokter in laatstgenoemde klucht. Beide studenten ontwikkelen een plan dat de handeling in beweging zet, waarin zij de naïeve, onontwikkelde personages manipuleren. Bovendien maken dokter Nikaziaan in de Bedrooge Dronkkaart en de student Gregorius in de Beroyde Student gebruik van Latijn om de minder ontwikkelde personages te imponeren en over hun hoofden heen het hoger opgeleide deel van het publiek inzicht te verschaffen in de werkelijke situatie. Hier raken we aan het laatste element in de definitie: de komische verbeelding. Eenzelfde gebeuren kan namelijk zowel tragisch als komisch worden bewerkt. De strategie die de toneeldichter met zijn personages volgt, is in beide gevallen echter verschillend. Bij een tragische uitwerking voelt de toeschouwer zich verbonden met het personage dat alle leed en tegenslag ondergaat; bij een komische uitwerking ligt de verbondenheid van de toeschouwer bij het personage dat een ander tot slachtoffer maakt. Het publiek identificeert zich met het bedriegende, manipulerende personage en vermaakt zich vanuit dat perspectief om de domheid van degene die zich laat bedriegen. Om dit komisch effect bij de toeschouwer te bereiken dient de toneeldichter een doelgerichte strategie te volgen, een stijlstrategie en een structuurstrategie. Aan deze structuurstrategie ligt het gebruik van referentiële en immanente procédés ten grondslag. Bij de voorstelling wordt de toneeldichter voor zijn vakkundig toepassen van beide strategieën beloond met de onstuitbare reactie van het publiek: het gegniffel, gelach of geschater van de toeschouwers. | |
[pagina 16]
| |
2.2. StijlstrategieZowel in de Beroyde Student als in de Bedrooge Dronkkaart spreken de meeste personages overwegend een Hollands getint dialect.Ga naar voetnoot26 De Antwerpse Maaike in de laatstgenoemde klucht klapt Brabants. Alleen de student Leander en de meer gefortuneerde Leendert in de Beroyde Student en de student Gregorius en de dokter Nikaziaan in de Bedrooge Dronkkaart tonen in hun omgangsvormen en daarmee verbonden taalgebruik dat zij een hogere ontwikkeling hebben genoten. Dit blijkt duidelijk uit het gebruik van de aanspreekvormen. In de Beroyde Student gebruiken de molenaar Volckert en zijn vriend Keesje bij de aansprekingen het volkse je-systeem, waartoe de onderwerpsvormen je/jij/jy, de voorwerpsvormen je/jouGa naar voetnoot27, het bezittelijk voornaamwoord je/jou en het wederkerend voornaamwoord je behoort. Bij de molenarin Elsje en haar meid Pleuntje nemen we een mengeling van het je- en het gy-systeem waar. Naast de onderwerpsvorm gy verschijnt de voorwerpsvorm u, die we ook bij bezittelijke en wederkerende voornaamwoorden aantreffen. Daarentegen zien we bij ‘'t Heerschip Leendert-buur, die ginse op de Hofstee woont’(586) een sterke dominantie van het gy-systeem, terwijl hij direct op het vertrouwelijke je-systeem overstapt, als hij alleen is met zijn liefje. Zijn je/jou-gebruik tot de meid duidt op het accentueren van zijn hogere status.Ga naar voetnoot28 De student Gregorius past het gy- en het je-systeem op soortgelijke wijze toe. Soms treedt een merkwaardige combinatie van de systemen in één zin op, zoals in ‘ghy moetje met de geesten so gemeen niet maken’(588). Het je-systeem horen we in de Bedrooge Dronkkaart uit de mond van de drinkebroer Flooris, zijn vrouw Kniertje, zijn schoonmoeder Diewer en verder bij de buren Gysbert en Hans. Allen zijn personages met weinig ontwikkeling. Het gy-systeem is consequent toegepast ter markering van Maaikes Antwerpse herkomst. Daarentegen typeert het gy-systeem bij de student Leander en de dokter Nikaziaan hun hogere ontwikkeling. Als Nikaziaan in zijn dubbelrol van Praeses van het hof in de hel verbijsterd is over de misdaden van de personen die hem zijn voorgeleid, breekt het je-systeem door het gy-systeem heen. Een voorbeeld, waarin Radamant zich richt tot de dronkaard: ‘Hadje de Beul vermoordt ik hiel het jou ten goe,/ Of hadje tien-maal Bankkeroet gespeeldt (...)’(501, 502) en even verder ‘Ja, steek dronkken een Man doodt, jy selt het nuchteren ontgelden.’(504). Als de personages zich aan de hierboven geschetste conventies houden, fungeert het gebruik van dialect en platte aanspreekvormen om het volkse en plattelandse taalgebruik van de weinig ontwikkelden te laten contrasteren met de couleur locale van de hoger ontwikkelden. Noozeman bereikt echter een geestig effect als hij eenvoudige personages een hoger register laat gebruiken. Dit doet zich voor in de Bedrooge Dronkkaart in de dialoog tussen de student Leander, zijn oude liefje Kniertje en haar moeder Diewer (vs. 73 tot 106). Leander begint bij de ontmoeting keurig in het | |
[pagina 17]
| |
gy-systeem en springt bij het herkennen van zijn vroegere liefje meteen over op het vertrouwelijke jy-systeem: ‘Goe navondt Besje, en u Mejuffer, dringt u 't luchje/ Ten huise uit? dat's mijn lief. Wel Kniertje waarom suchje?’(75, 76). Ook de aanwezigheid van de moeder, die hem destijds niet als echtgenoot voor haar dochter accepteerde, verandert hier niets aan. Zodra echter de moeder het toneel verlaat, stappen de geliefden - geheel in strijd met het verwachtingspatroon - over op het gy-systeem, waardoor een persiflage op liefdes-dialogen in het ernstige toneel ontstaat. Een fragment:
Kniertje
Leander, zoo ooit trek van min u hart bezat
Tot mijn, zoo doet u best, gy ziet mijn noodt, en wat
95[regelnummer]
Een herte-quel ik ly door 't barsze manne-plagen.
(...)
101[regelnummer]
Men vergeet licht ouwe dienst, maar swaarlijk ouwe min,
Gy woondt hier in mijn hart, gy breidelt ziel en zin,
In de laatste zin van deze dialoog breekt bij Kniertje het vertrouwde je-systeem door haar geaffecteerde gy-systeem heen: ‘Wees jy S. Joris die mijn van een Draak verlost.’ (106). In de hel-scène maakt Noozeman wederom de hoofse courtoisie uit toneelstukken en romans belachelijk. Radamant veroordeelt Kniertje tot waterdragen in de hel. Daarbij moet ze haar gezicht achter een masker verbergen. Zijn motivering luidt: ‘op dat gy/ Geen Helsche slaven trekt tot u vervloekte pry.’(465). Dan treedt Spook, die in normale situaties Hollands dialect spreekt, naar voren om haar uit te geleiden met prestigieuze aansprekingen, elegante zinswendingen en overdaad aan Franse leenwoorden in combinatie met platvloerse Hollandse begrippen.
Spook
466[regelnummer]
O fijne Madam! geef mijn de handt, denkt of jou nou een joncker leiden.
(...)
Kijk met sulke grepen doorluchtige Madam, in wie beleeftheit woont,
470[regelnummer]
U Schoen-borstel bidt dat gy u zoo vernedert toont,
En senden hem u animable lonkjes die zoo jentiel de sinnen branden,
Dat zy tot haar devotie brachte de Godt van Venis stranden.
Juzjeert by u self hoe gy door die cortosie inflameert een toegenege hert,
En Spook sluit zijn claus af met 476[regelnummer]
(...) wilt u voegen
Na het obidieeren van u alderminsten Sarviteur,
Die u bidt dat gy met u voet-veeg belieft te wandelen door dese deur.
In de Beroyde Student gebruikt Noozeman Latijnse fragmenten in de lopende tekst van de student Gregorius. Deze kan daarmee de domme molenaar imponeren en soms werkt | |
[pagina 18]
| |
zo'n spreuk als een terzijde voor de goede verstaanders in het publiek. Dit doet zich voor in vs. 400. Als Volckert de student vraagt of hij met zijn studie ook in zijn onderhoud kan voorzien, antwoordt de student: ‘Wel neenme langst, (stultis stulta loquitur) 't zijn Heere wetenschappe.’ Het Latijnse terzijde betekent ‘Tegen dwazen zegt men dwaze dingen’. Kostelijk is de Latijnse opmerking die Gregorius maakt, voordat hij zogenaamd gaat toveren: ‘Parturient montes nascetur ridiculus mus’ (vs. 450), d.i. ‘Bergen zijn zwanger, een miezerige muis wordt geboren’, vrijer: ‘De berg baart een muis’. In dit terzijde geeft hij met zelfironie aan, dat zijn kunstjes niets voorstellen. Het liedje dat Gregorius vervolgens al wiegend zingt om in trans te raken, is een combinatie van Latijnse en Hollandse zinnetjes. Hierin geeft hij aan dat de molenaar al bijna in het net is gevangen en dat hij - door hem te bedriegen - zichzelf helpt. Het besluit met: ‘Strack hebben we vinum clarum’. Volckert tuint er volledig in. Dokter Nikaziaan in de Bedrooge Dronkkaart gebruikt de Latijnse fragmenten vooral om hiermee zijn superioriteit aan de gesprekspartners te laten voelen. Als Diewer de dokter vraagt naar de gesteldheid van Flooris, antwoordt hij in het Latijn met: ‘Mors hominis in ipsum, est foribus in trivio sum’, d.i. ‘de dood van de man komt naar hem toe, hij staat [al] in de deur, ik ben op een driesprong (ik weet geen raad).’ Daarop voegt Diewer hem toe ‘Ik versta jou Docters taal niet’. Dan geeft Nikaziaan in vs. 273 een grof-platvloerse weergave van dit citaat met voorbijgaan aan zijn bekentenis van onwetendheid: ‘Ik zeg dat hier de Priester nutter als ik waar, die hem wat goets veur-las’. Een paar regels verder gebeurt hetzelfde in een dialoog tussen Nikaziaan en Flooris. In vs. 275 zegt de dokter: ‘Annoza vulpes haud capitur laqueo, maar boêtica sus, dies zel 't wel lukken.’ Dat betekent: ‘Een oude vos wordt niet met een strik gevangen, maar een Boëtisch zwijn, derhalve zal het wel lukken.’ Flooris begrijpt er niets van, zoals uit zijn reactie blijkt: ‘Leesje mijn vonnis Domine, zoo doet het in Duits’ (276). Naast volledige zinnetjes in het Latijn gebruikt Noozeman in de Beroyde Student Latijnse achtervoegsels bij persoonsnamen om de gewichtigdoenerij van zijn tijd door verlatinisering van persoonsnamen (als Vossius, Barlaeus) aan de kaak te stellen. Op de aanroeping van Sinkemakrismus volgen aanroepingen van Scheele-Stijn-aris, klompinus en Mary-Kraberus, die frater flicke-pottis naar hem moet sturen. Ook smeer-borstus en vreten-burgus roept de student op (422-430). In de Bedrooge Dronkkaart bereikt Noozeman een komisch effect door reeksen oneervolle persoonsaanduidingen op te sommen. Aan de lijst van genodigden voor Flooris' begrafenis moeten nog worden toegevoegd: Mondige Jasper, Slikkende Olef, Rutjert Poesten-bry, Meindert Horren-scheef, Fobert met de Wratten, Keesje Schonke (vs. 312-313) en dan volgen er nog vijf. Bepaald kolderiek wordt de aanduiding van personen in de opsomming van familiebetrekkingen in de daaropvolgende dood-ceel van Flooris, die tussen de verzen 320 en 321 staat. Het begint normaal met Zoon van (...), Schoonzoon van (...), Swager van (...). Naar het eind toe worden de namen, relaties en persoonstyperingen steeds zotter. Ook de fraaie tegenstellingen in de adressering vanwaar de begrafenisstoet vertrekt, zullen hun effect op het publiek hebben gehad: ‘in | |
[pagina 19]
| |
de drie Dreggen, by de nauwen Ingang, achter de Korte-lange-straat, over de wijze Mal-meulen, op de hoek van het Ouwe-nieuwe-pat, naast het swarte Licht.’ De techniek van komisch werkende opsommingen gebruikt Noozeman in de Bedrooge Dronkkaart ook bij rijmende woord- en woordgroepparen. Eenvoudig is nog in vs. 71: ‘(...), kusjes, lusjes, trekke-bekke, vleye, vrye, (...)’. In vs. 153 treffen we een opsomming ad absurdum aan in Flooris' schildering van een herbergbezoek: ‘Men speelde, men veelde, men zonger, men spronger, men dansten, men kansten, men broekte, men vloekte, men sloeg 'er, men loech 'er, men slieper, men liep[e]r, men smookte, men rookte, men spooch 'er, men looch 'er, men flikte, men likte, men taste, men braste, men viel 'er, men hiel 'er, men tapte, men klapte, (...)’. Woordspel gebruikt Noozeman in de Beroyde Student op onschuldige en op dubbelzinnige wijze. Onschuldig is het jongleren van Pleuntje met het woord mens in de vss. 640 tot 645. Als Gregorius teveel toenadering tot de meid zoekt, reageert ze met: ‘Hemme, seg ick mens, wel schaemje, sulcke dinge!’. Even verder:
Pleuntje
Stille mens, hoe staet hier dit mens dus een mens en bruyt?
Hey dit acremense mens, hoe quelt mijn deuse guyt!
'k Segh mens, laet ien mens met vreen, of ick sel mensche te hulp roepe:
Loop by jou hoere, dit leelicke dingh, wilje hoepe.
Gregorius laat zich niet afschrikken en dan vervolgt de dialoog met dubbelzinnig gebruik van het woord brood. Voor hem zijn de toespelingen gericht op sexueel verkeer: ‘Ick salje morgen jou buyck vol heet witte-brood geven’ (650). Voor Pleuntje duidt brood op levensonderhoud dat zij door een fatsoenlijk huwelijk wil verwerven. Zij heeft het over het waerdige brood (654) en het deuchdelijcke broodt (655) en wenst geen geslachtelijke gemeenschap vóór het huwelijk: ‘Neen: maer 't geschiet om 't broods-halven, och heer! om dat kostelicke brood.’ (658). Gregorius interesseert dat niet: ‘Het zy dan om bier, of broods-halven, dat is geen nood, Hebben is hebben’(659, 660). | |
2.3. Structuurstrategie | |
2.3.1. PublieksreactiesIn Konstanten in de komedie. Een onderzoek naar komische werking en ervaring onderzoekt Van den Bergh de oorzaken van het ontstaan van lachreacties bij het publiek tijdens opvoeringen. Deze oorzaken zijn terug te voeren op zeven komische procédés of constanten, die Van den Bergh in twee groepen verdeelt: referentiële en immanente. Bij de drie procédés van de eerstgenoemde groep ontstaat de lach ‘door de manier waarop zij refereren aan voorstellingen omtrent de werkelijkheid buiten het stuk, zoals die bij het publiek leven. De andere vier sorteren effect, doordat het komische gegeven zich op een bepaalde wijze verhoudt tot andere gegevens binnen het stuk.’ (Van den Bergh 1972, 216). We zullen de referentiële en de immanente procédés achtereenvolgens bespreken in relatie tot de twee kluchten die we hier inleiden en vervolgens bepalen welke rol deze procédés spelen in de komische strategie van Noozeman. Daarbij houden wij er rekening | |
[pagina 20]
| |
mee, dat wij geen gebruik kunnen maken van de reacties van het publiek uit de tijd van de eerste opvoeringen. Onder verrekening van onze kennis over het wereld- en mensbeeld in de eerste helft van de zeventiende eeuw, zullen we alleen gebeurtenissen uit de teksten in ons onderzoek betrekken, waarvan we de publieksreacties aannemelijk kunnen maken. | |
Referentiële procédésBij de referentiële constanten ontlaadt zich een spanning die veroorzaakt wordt door de confrontatie van de verbeelde wereld op het toneel met de wereld van de toeschouwers.Van den Bergh noemt drie referentiële procédés: indirecte bevestiging, taboeverbreking en herkenning. Bij indirecte bevestiging staan vooral de normen en waarden van het publiek op het spel. De toeschouwers achten hun eigen ethisch en moreel standpunt namelijk indirect bevestigd, doordat zij de contrasterende handelwijzen van de personages op het toneel afwijzen. Een duidelijk voorbeeld vinden we in de openingsscène van de Bedrooge Dronkkaart. Hier blijkt dat de heer des huizes zijn vrouw al het geld dat in huis is, onder bedreiging afneemt om het vervolgens met drinken te verbrassen. Bovendien blijkt hij zijn vrouw bij dronken thuiskomst geregeld te hebben afgerost. Het publiek zal zulk gedrag ongetwijfeld afkeuren. De man mag zich immers niet ten opzichte van de vrouw misdragen en haar zeker niet mishandelen.Ga naar voetnoot29 De directe bevestiging van de norm vinden we aan het eind van de klucht, waar de tot inkeer gekomen dronkaard spreekt: ‘Gort Wijf datje wist hoe ik mijn beteren sal, 'k weet gewis Datje seggen soudt hy is de deugt selfs, soo 'er een op de Wereldt is’(vss. 597, 598). Dat is voor de echtgenote reden genoeg om af te zien van een scheidingsprocedure: ‘Wel nou, soo sellen wy dan vreedig leven, want dat [het huwelijk] blijft hier verbonden’. Haar moeder voegt hier nog aan toe: ‘Och! Heer, een huis blijft altijdt staan gebouwt op vreedens gronden’ (vs. 599 en 600). Het tweede referentiële procédé dat Van den Bergh noemt, taboedoorbreking, is naar onze mening een specifiek geval van indirecte bevestiging. Op het moment dat het taboe teniet wordt gedaan, is dit door de contrastwerking immers bij het publiek de indirecte bevestiging van het bestaan van dit taboe. In de Beroyde Student vinden we dubbelzinnige toespelingen op geslachtelijke gemeenschap, die door de acteurs gemakkelijk nader gevisualiseerd konden worden. De minnaar staat voor de deur van de molen en prijst zijn liefje met de woorden: ‘Sy maackt dat ick gevoel, dat niemandt soeter sach In 't streele, kusse, lacche, minnelijck onthale, Mijn moolnaerin die kan te wonder aerdich malen.’(152-154). Onder het liefkozen spreekt hij tot haar: ‘Ghy doet seer wel wanneer u man u lust doet speene [u het begeerde onthoudt], Dat ghy een broot komt van u lieve Leendert leenen.’(vss. 181, 182). Dan wordt het de molenarin te heftig: ‘'k Word wilt van soo veel soens, ey volck jy sout een meyt Wel gaende maken, wech met deuse malligheyt.’(vss. 183, 184). Aan het einde van de klucht, van vs. 648 tot vs. 665, treffen we wederom tal van sexuele toespelingen aan door dubbelzinnig gebruik van het woord brood: voedsel en mannelijk geslachtsorgaan. Gregorius wil ‘geen brood voor vriende sparen’ en hij vervolgt tot de meid: ‘Ick sal je morgen jou buyck vol heet | |
[pagina 21]
| |
witte-brood geven, als de backer blaest’. De meid heeft echter horen zeggen, dat de vrouwen ‘om het waerdige brood veul moeten doen, en bestaen: En om my selve tegen het deuchdelijcke broodt niet te besondighe, sou ick het licht met hem [de student] aengaen.’ Ze gaat op zijn avances in, ‘maer 't geschiet om 't broods-halven, och heer! om dat kostelicke brood.’ Bij haar gaat het om brood als levensonderhoud. Daarom zegt ze: ‘Wy moeten ons eerst iens vertoone’, waarmee ze op huwelijksaantekenen bij de kerkenraad doelt. De derde komische constante, herkenning, vinden we terug in de Beroyde Student, waar Gregorius de lof op de rekenkunde zingt: had hij in plaats van zijn studie dat vak maar gekozen, dan leefde hij nu niet in armoede. In vs. 85 tot 136 volgt een enorme opsomming van allerlei oplichtingspraktijken die handelaars en ambachtslieden toepassen om zich te verrijken. Een tweede voorbeeld vinden we in het gebruik van volkswijsheden in de vorm van spreekwoorden en dergelijke. Als Flooris in de Bedrooge Dronkkaart ervan overtuigd raakt dat zijn ziekte wel zo ernstig zal zijn dat zijn einde nadert, spreekt hij: ‘Hoe lastig valt mijn de gang, nou komt mijn 't spreek-woordt veur: Daar blijdschap in huis is, zit droefheit voor de deur’(vs. 217, 218). | |
Immanente procédésIn zestig procent van de gevallen dat het publiek in de lach schiet, betreft het een immanente constante, meldt Van den Bergh. Hij noemt vier procédés: mechanisering, contrast, voorpret en inlossing. Het lacheffect van mechanisering en contrast is terug te voeren op incongruentie, afwijking van het gangbare en verwachte. Voorpret en inlossing, een complementair paar, ontlenen hun komische werking voor het publiek aan de onverwachte wending in de situatie waarin één of meer personages komen te verkeren. Onder mechanisering dienen we ontmenselijking, automatisering te verstaan. Van den Bergh rekent hier ook herhalingen onder.Ga naar voetnoot30 In de Bedrooge Dronkkaart (vss. 166-232) vinden we zo'n reeks in de achtereenvolgende ontmoetingen van drie buren met de dronkaard, waarbij zij voorgeven hem aanvankelijk niet te herkennen, omdat hij er zo ziekelijk uitziet, hetgeen de dronkaard uiteindelijk gelooft. Naar onze mening zit het lachwekkende echter eerder in de herhaling, die in de voorstelling gemakkelijk een opbouw tot een climax kan krijgen, dan in de ontmenselijking of automatisering, waarin wij een contrasterende referentie met het gebruikelijke menselijke gedrag zien. Contrast komt veelvuldig op allerlei gebieden voor. Een mooi voorbeeld op het terrein van grootspraak wordt geleverd in de Beroyde Student (vss. 306-316). De molenaar heeft eerst tegenover zijn vriend hoog opgegeven van zijn vechtlust, kracht en dapperheid in de herberg. Nadat de gesprekspartners afscheid hebben genomen en de molenaar plotseling iemand hoort hoesten, is hij echter doodsbenouwd dat een vechtjas uit de herberg hem achterna is gekomen. Het is echter de haveloze student. Een dubbel geval van contrast in de vorm van een anticlimax. | |
[pagina 22]
| |
Een voorbeeld van contrast ter misleiding van een personage is te vinden in het begin van de Bedrooge Dronkkaart. Terwijl de echtgenote en haar moeder de heer des huizes aanspreken in bewoordingen als Jou nacht-raaf (vs. 3), Jy wantrou (vs. 18), bulle-bak (vs. 40), nemen zij als de ‘doodzieke’ echtgenoot thuis is gebracht, hiermee contrasterende, mierzoete aanduidingen in de mond als mijn deugdelijke vriendt (vs. 234), Mijn lieve Zeun (vs. 235) mijn kostelijke kijnt (237) en Heer Flooris (238). Van de komische immanente procédés voorpret en inlossing geven wij twee voorbeelden. In de Beroyde Student komt de molenaar onverwacht vroeg thuis uit de herberg, terwijl zijn echtgenote en haar minnaar zich op het liefdesspel voorbereiden onder het genot van overdadig voedsel en drank. Voor het publiek begint de voorpret op het moment, dat het de molenaar die dan nog niet op het toneel is, hoort zingen. De lekkernijen worden dan snel door de meid weggemoffeld en de minnaar verdwijnt onder een ton. De student heeft echter gezien waar zij het eten en drinken heeft verborgen en waar de minnaar verstopt zit. Als de molenaar de student vraagt een toverkunstje op te voeren, kan de student dit eten en drinken en even later de minnaar als duivelverschijning in de gedaante van de buurman, met enkele plechtstatige formules gemakkelijk tevoorschijn ‘toveren’. Het publiek ervaart hier zowel voorpret als inlossing. Iets vergelijkbaars speelt zich af in de Bedrooge Dronkkaart, waar de student het plan ontwikkelt om de dronkaard de illusie te geven, dat hij na zijn veronderstelde dood in de hel is terechtgekomen en dat hem nu een veroordeling en een zware straf te wachten staan voor de mishandeling van zijn echtgenote. De inlossing volgt als het plan ten uitvoer is gebracht. | |
2.3.2. Noozemans strategieEen klucht wordt niet geschreven omwille van de personages op toneel, maar voor de toeschouwers in de kermistent of de schouwburg. Met de toneeltekst bespeelt de auteur door middel van de opvoering zijn publiek. Het gebeuren op het toneel is een intermediair tussen de toneeldichter en de toeschouwers. Het thema van een klucht wordt soms expliciet in een spreuk aangeduid die een deugdzame of vooral praktische levensles bevat.Ga naar voetnoot31 Voor de uitwerking van zo'n levensles biedt het gebruik van leugen en bedrog optimale mogelijkheden voor het ontwikkelen van lachwekkende situaties en het invoegen van komische momenten. Een kluchtdichter kiest hiervoor, hoewel een ernstige uitwerking van het thema ook mogelijk zou zijn. De Beroyde Student is geschreven op het spreekwoord ‘Wie argh, en gauw sijn dingen doet, Krijght dat den plompert missen moet’, een praktische levenswijsheid, die zoveel betekent als ‘Wie slim (behendig) handelt, geeft de domkop het nakijken’. De Bedrooge Dronkkaart vermeldt geen volkswijsheid aan het begin. Het thema is echter glashelder: de man mag zijn vrouw niet tot slachtoffer maken van zijn drankzucht door het geld te verbrassen en haar te mishandelen. Om deze les ingang te doen vinden bij de | |
[pagina 23]
| |
toeschouwers volgt de kluchtdichter een komische strategie bij de opeenvolging van gebeurtenissen en situaties op toneel. De wijze les krijgt zijn uitwerking in het handelingsverloop en heeft zijn voltooiing pas bereikt aan het eind van de klucht. Dat is aan het einde van de reeks referentiële en immanente komische momenten. Kijken we nu terug, dan blijkt echter, dat de loop van de gebeurtenissen met zijn komische momenten de toeschouwers hier en daar langs omwegen voert en langs zijpaden leidt, die overbodig zijn voor de uitwerking van het thema, het begrip van de levensles. Hier blijkt het eigenlijke doel van de kluchtschrijver: hij probeert zijn publiek in de eerste plaats door middel van zijn klucht te vermaken door het te doen lachen. Het thema levert het handelingsverloop, maar staat op de tweede plaats. In twee voorbeelden uit de Beroyde Student en de Bedrooge Dronkkaart zullen wij het informatieperspectief van de lezer-toeschouwer belichten. In de Bedrooge Dronkkaart verneemt het publiek uit de mond van de student het plan om de dronkaard door middel van een drankje een helse illusie te kunnen geven. De toeschouwers zijn gericht op het plan en staan derhalve aan de zijde van de personages die in een dubbelrol de hel-scène gestalte geven. Alleen de dronkaard speelt geen dubbelrol: hij doorziet het bedrog niet en ervaart het gebeuren als werkelijkheid. In deze scène geniet het publiek echter niet alleen van de misleiding van de dronkaard. Noozeman grijpt de situatie namelijk ook aan om een aantal saillante punten van de buren te melden, die argeloos hun medewerking hebben verleend. Buurvrouw Maaike wordt afgeschilderd als je reinste hoerenmadam. De kleermaker Hans krijgt te horen, dat hij een grote oplichter is. Van Kniertje, de echtgenote van de dronkaard Flooris, meldt de aanklacht, dat zij als mondaine maintenee gekamerd was en ten onrechte drie ‘vaders’ liet opdraaien voor de kosten van drie van haar kinderen. Deze zijpaden leveren tal van komische momenten op, die niet relevant zijn voor het verloop van de hoofdhandeling. Ten aanzien van de verwikkelingen rond het eten en drinken in de Beroyde Student geldt ongeveer hetzelfde. De toeschouwers hebben dezelfde informatie als de student en kijken als het ware over zijn schouder mee, als hij zijn kennis van de situatie aanwendt om zich via een tovertruc een kostelijke maaltijd en een overnachting te verschaffen. Bovendien geeft de toneeldichter het ontwikkelde publiek nog extra informatie in enkele terzijdes, die in het Nederlands of het Latijn uitdrukking geven aan de persoonlijke gedachten van de student - met betrekking tot zijn getover - Parturient montes nascetur ridiculus mus [Bergen zijn zwanger, een miezerige muis wordt geboren; vrij: de berg baart een muis] (vs. 450) en - in de vorm van een liedje met betrekking tot de goedgelovige molenaar - De bril is jou al op geset Fallendo te, Iuvabo me [door jou te bedriegen zal ik mezelf helpen] (vs. 454-456). De hongerige student heeft na zijn eerste toverkunst zijn doel bereikt: eten, drinken en een slaapplaats. Toch gaat de klucht nog verder. In de tweede toverkunst doet de student de duivel in de gedaante van de buurman-minnaar van de molenarin verschijnen en weer verdwijnen. Waarom? Niet omwille van het verloop van de klucht of de personages op het toneel, maar omdat dit nog een extra reeks komische momenten oplevert. | |
[pagina 24]
| |
De positie van de lezer-toeschouwer is wezenlijk anders dan die van de personages op het toneel. Elk personage weet zoveel als het van de andere heeft vernomen en uit het handelen van andere kon afleiden. Door de wisseling van personages in opeenvolgende scènes beschikt de lezer-toeschouwer over informatie die het slachtoffer node mist. Ja, de lezer-toeschouwer is even goed of zelfs beter geïnformeerd dan het best geïnformeerde personage. Deze informatievoorsprong op het slachtoffer biedt de lezer-toeschouwer de mogelijkheid om van de immanente procédés voorpret en inlossing te kunnen genieten. Het momentaan komische van deze procédés is immers afhankelijk van de voorgeschiedenis. Anders ligt het bij de komische momenten uit de immanente procédés mechanisering en contrast en die uit de referentiële procédés indirecte bevestiging, taboedoorbreking en herkenning. Deze zijn niet afhankelijk van het duratieve aspect van de informatieverstrekking aan het publiek. Uit het bovenstaande blijkt, dat Noozeman diverse soorten gereedschap heeft om zijn publiek zodanig te sturen, dat het in de juiste positie komt om bepaalde situaties op toneel als komisch te kunnen ervaren en waarderen, doordat het bedrog en misleiding doorziet. Hij bereikt dit door het publiek een informatievoorsprong te geven op het personage dat bedrogen wordt of als slachtoffer in een onverwachte situatie terecht komt. Het publiek doorziet het bedrog of de onverwachte wending dus al vanaf het begin, waardoor het van dit type komische momenten kan genieten en de levensles moeiteloos begrijpt. Naast het immanente proces van voorpret en inlossing gebruikt de kluchtschrijver de overige hierboven besproken referentiële en immanente procédés, hetgeen bewijst, dat het de kluchtschrijver niet in de eerste plaats gaat om het doorzien van bedrog, maar om het bieden van vermaak. | |
2.4. Doel van de kluchtNaar de mening van R. van Stipriaan (1996, 183) concentreren de vroeg-zeventiende-eeuwse kluchten en blijspelen zich in de eerste plaats op beoordelingsexcessen: ‘bedrog, misleiding, maskerade, identiteitsverwisseling, wanen, dubbelzinnigheid, misverstand domineren de intrige, waarin dolende en manipulerende individuen tegenover elkaar staan’. Van de lezer-toeschouwer werd verwacht, dat hij de bedriegerij in de kluchten zou doorgronden. ‘[H]et aanwenden of scherpen van verstandelijke vermogens’ (blz. 54) was daarbij bijna een bindende voorwaarde. Zo'n ‘soepele en snel werkende geest’(blz. 205) was voor de lezer-toeschouwer namelijk nodig om het doortastend handelen van de scherpzinnigen te kunnen doorzien. Aan deze voorwaarden moest zijn voldaan om het hoogste doel binnen de kluchtcultuur te kunnen bereiken, te weten ‘[m]et enige inspanning wijsheid, scherpzinnigheid en waarheid ontlenen aan dwaasheid, domheid en bedrog’ (blz. 54). Van Stipriaan acht in relatie hiermee het scherpzinnige element belangrijker dan het lachwekkende (blz. 199). Dit scherpzinnig element omschrijft hij als ‘wijsheid of meer specifiek als prudentia waarin het element deugd niet per definitie verdisconteerd is; terwijl snelheid, scherp doorzicht en geestigheid er wel als vanzelfsprekend in opgenomen of althans in gethematiseerd zijn.’(blz. 205).Ga naar voetnoot32 | |
[pagina 25]
| |
Van Stipriaan benadert de kluchten vooral vanuit de literaire cultuurgeschiedenis. Op grond hiervan acht hij het scherpen van de geest door oefening in het doorzien van bedrog en misleiding de functie van de kluchtcultuur. Naar onze mening is deze visie onhoudbaar, in ieder geval voor de twee kluchten die we hier inleiden. Hierboven hebben we uitgelegd, dat Noozeman in de kluchten een handelingsverloop laat voltrekken, waarin misleiding en bedrog zodanig zijn ingepast, dat de lezer-toeschouwer hier vanaf de planning tot en met de uitvoering van op de hoogte is. Hij krijgt het inzicht aangereikt. Door zijn gerichtheid op het scherpen van de geest gaat Van Stipriaan voorbij aan de waarde en functionaliteit van komische momenten, voortkomend uit komisch stijlgebruik en uit toepassingen van referentiële en immanente procédés. Deze laatste doen zich ook voor op momenten en in situaties die we als zijpaden en omwegen ten opzichte van het thema hebben getypeerd. Hieruit leiden wij af, dat Noozeman het presenteren van komische momenten belangrijker acht dan het uitwerken van het thema. Het hoofddoel van de kluchtschrijver is ons inziens het vermaken van de lezer-toehoorder. De uitwerking van het thema, de levensles, waarbinnen leugen, misleiding en bedrog veelvuldig een functie vervullen, levert de voortgang van de handeling. Deze handeling met haar losjes verbonden uitwijdingen vormt - naast het komisch stijlgebruik - de voedingsbodem waarop de komische momenten tot bloei komen. De kluchten, die - zoals bij de twee die wij hier uitgeven - in de schouwburg na de opvoering van een ernstig toneelstuk werden vertoond en ook op kermissen te zien zullen zijn geweest, dienden slechts om het publiek vrolijk te stemmen. De klucht werkte daarbij als een antidotum tegen somberheid, neerslachtigheid, treurnis en dergelijke.Ga naar voetnoot33 De definitie waar we dit hoofdstuk mee begonnen, kan dan ook worden aangevuld tot: ‘de klucht is de dramatische kunstvorm die op komische wijze het volkse leven verbeeldt en heeft tot doel de lezer-toeschouwer te doen lachen’.Ga naar voetnoot34 |
|