Hans van Tongen en De wanhébbelyke liefde
(2014)–Jillis Noozeman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| |
Ga naar margenoot+Eerste Vytkomst.Hans van Tongen, uyt.
INdien de liefde blint was, gelijck de ouwe wyve seggen,
Soo souse mijn, die nu siende ben, dus niet ghevangen leggen:
Want had ick mijn oogen ghesloten doen ick dit vroutjen sagh,
Soo waer ick soo haest niet verlieft geworden, och! desen dagh,
005[regelnummer]
Dit uurtje, is mijn soo qualijckGa naar voetnoot6 bekomen,
Dat ick ben of ick van de aerd was op-enomen.
In mijn jonckheyt, doenme aerdige Truytje soo geweldigh na liep,
Onse Petemoey-deuvicx-nichtGa naar voetnoot7, en kreunden ickme niet, wat se
riep,
Noch hoese mijn vleyden, met woorden uyt het beste vaetjeGa naar voetnoot8:
010[regelnummer]
Doen docht ick kijntje, neury al voort, jou schort een praetje,
Ick weygerje ditmael, mijn lust niet anjeGa naar voetnoot9, ick wil geen vrou;
Dat ick dit nou oock soo bedencken konGa naar voetnoot10, daer mijn 't niet
willen wel te pas komen sou,
So waer ick luckighGa naar voetnoot11: maer hoe! mijn oogen wierden van een
hemels vyerGa naar voetnoot12 ontsloten,
Doen sy haer verweende lonckjesGa naar voetnoot13 op mijn schoot, och! ick
worden over-goten
015[regelnummer]
Met sulcken vreemden soetigheyt, dat ick niet weet waer ick ben,
En hoe'k hier quam, en of ick Hansje van Tongen mijn eyghen
selfs ken.
| |
[pagina 71]
| |
Hoe seele-weekesGa naar voetnoot14 komt ien dat hittigh minnen oock bekruypen,
't Is aers noch aers ghelijck ien dief inde nacht, die komt sluypen,
Omje rijckdom en u vryheyt te steelen, tot datje nietGa naar voetnoot15 enGa naar voetnoot16
behout;
020[regelnummer]
Maer wat duysent suyckerde ertenGa naar voetnoot17, ick bin immers ghetrout,
En dan kan ick mijn groenigheyt met eeren gien ander gevenGa naar voetnoot18,
Of ick sou in Luysefaers huys-boeckGa naar voetnoot19 raecken, en al mijn leven
Een bol-wurm dragenGa naar voetnoot20, want die eens steelt is altijdt een dief:
Wat, een vijgh mit die malle achterdochtGa naar voetnoot21, ick heb Haesje lief,
025[regelnummer]
En selder een deunGa naar voetnoot22 sien mee te krijgen al soutme berouwen,
Jae al sou mijn wijf, en ick, noch soo de tooren van Babel
bouwenGa naar voetnoot23:
't En kan niet schaen; en of HeeromGa naar voetnoot24 seyt, die quaet doet vaert
inde hel,
Sy maecken ons soo wat wijs, want selver doen sy 't wel;
Ick wil Terentius gheloofGa naar voetnoot25 voortaen ter herten nemen,
030[regelnummer]
En swagerlijcke ghemeenschapGa naar voetnoot26 gebruycken: wech, wech, met
bestevaers temenGa naar voetnoot27,
Ouwe kost word men sat, maer 't soete nieuwe niet.
| |
[pagina 72]
| |
Ga naar margenoot+Lichthart, uyt.
LICHTHART
Wel sie, daer staet den uylGa naar voetnoot28, wat of hem is gheschietGa naar voetnoot29?
Hoe nu mijn groote maet, wat schortje weer te droomenGa naar voetnoot30.
HANS
Ja Lichthart, ick kantje niet seggen, mijn is soo wat aen-gekomen.
LICHTHART
035[regelnummer]
Wat is 't, een poplecyGa naar voetnoot31? of hebje de duyvel ghesien?
HANS
Het is soo 't een of 't aer, gantsch bloemendal, ick mien
Hadje hier strack gheweest ghy souter je hemt om verkoopen,
O 't was sulcken nickertjeGa naar voetnoot32, men souwer mee in een helletje
loopen.
LICHTHART
Ick loof niet datje een vrou-mensch meent.
HANS
Ghy slaet de spijcker op sijn hooft:
040[regelnummer]
Een menschen hart is geen backstien.
LICHTHART
Benje van u sinnen berooft!
Wel Hans, hebje gien wijf?
HANS
Jae'k, en tot mijn leetwesen.
LICHTHART
Krijght dit de Schout inde neusGa naar voetnoot33, waer me selje de breuck
genesenGa naar voetnoot34?
Begint dat werck niet, want het is al te leelijck ghedaenGa naar voetnoot35.
| |
[pagina 73]
| |
HANS
Leelijck of niet leelijck, ick meenderGa naar voetnoot36 hier soo menigh staen,
045[regelnummer]
Die niet vies en sijnGa naar voetnoot37 alsser soo maer wat liefsGa naar voetnoot38
mach ghebeurenGa naar voetnoot39,
Dat noch al fijne mannen willen wesenGa naar voetnoot40, och, hoe hiet
souwenser aen peurenGa naar voetnoot41,
Quam 't maer eensjes slaeghsGa naar voetnoot42; doch Lichthart, binje trouGa naar voetnoot43,
Ick selje als een vrient op-biechten, en noemen de vrou,
Dieme soo drommelachtigh begeerlijckGa naar voetnoot44 maeckt, dat ick het niet
langer aen kan leggenGa naar voetnoot45.
LICHTHART
050[regelnummer]
Ick ben soo dicht als een gate-betielGa naar voetnoot46, kan jy swijghen, ick sal
nietGa naar voetnoot47 seggen.
HANS
Flus, soo ick om water gingh, soo komt hier Haesje ghegaenGa naar voetnoot48,
Dat lieve lammetje, ick besachse, en sy keeckme soo vriendelijck
aen,
| |
[pagina 74]
| |
Dat mijn, dat's nou alliensGa naar voetnoot49, sulcken bekooringhGa naar voetnoot50 overquam,
ghelijck of al mijn leden
In een stiene pylaer veranderden, van boven tot beneden,
055[regelnummer]
Mijn geest vloogh op die tijd, ick weet niet waer, om een hoeck,
Ick was te yselijck ontsteltGa naar voetnoot51, en wat ick socht, of wat ick soeck
'k En vind mijn verstant niet weer, ick loof het moet sijn
ghetogen
In haer lieve in-gewant, door heur ghebenedijde oogenGa naar voetnoot52.
Wil ick dan mijn wijsheyt weer hebbenGa naar voetnoot53, soo moet ick voor alle
dingh
060[regelnummer]
Haer schoonheytGa naar voetnoot54 te kennen geven wat een hart-vangh datme
bevingh,
Doen sy meGa naar voetnoot55 betoverde; meughelijck salse dan dit troostelijckGa naar voetnoot56
woort segghen,
Och Hansje ick hebje geest, en voelse inme legghen!
Kom haeltser weder uytGa naar voetnoot57: gortGa naar voetnoot58 Lichthart, had jyse ghesien,
Se was as ien lely, die roos van JerichoGa naar voetnoot59, men macher met recht
eere bienGa naar voetnoot60,
065[regelnummer]
Ghelijck een santinnetjeGa naar voetnoot61; daer nae ginckser om-keeren,
En trad de deur in, och docht ick, nu gaet mijn sonne-schijn hem
verneeren
| |
[pagina 75]
| |
In een slagh-regenGa naar voetnoot62, dat starretjen, dat het blincken maer
begonGa naar voetnoot63,
Ga naar margenoot+Dat doock, ghelijck een Clipsis inde Maen, of in de SonGa naar voetnoot64.
O speciaelGa naar voetnoot65 wistje hoe vleysighGa naar voetnoot66 datGa naar voetnoot67 ick om mijn hart ben, ghy
soud seggen en dencken,
070[regelnummer]
Soo die wellustigheyt langh duurt het sal sijn sinnen krenckenGa naar voetnoot68:
Het is ofme met een stock het binnenste in mijn lijf hiel
omroertGa naar voetnoot69,
Ick loof niet ofse kon Ocus bocusGa naar voetnoot70, dat sy mijn dus heeft
vervoertGa naar voetnoot71.
LICHTHART
Wel schaemtje, 't Heerschops wijfGa naar voetnoot72! ghy sult voorseker maken
Dat wy, in korten tijdt, uyt al dit werck gheraken,
075[regelnummer]
En waer krijgen wy dan weer aer? het beschiet toch niet veel
Voor onsGa naar voetnoot73, die maer uyt-hangh-borden, en tappers deure
schilderen: de pinceel
| |
[pagina 76]
| |
Wort nou soo ghemeenGa naar voetnoot74 dat de minste kladder wel een meester
wil verstreckenGa naar voetnoot75,
Daer sullender ten lesten soo veel komen datm'er kack-huysen
me sullen deckenGa naar voetnoot76,
En jy stelt het noch dus leelijck op het wiltGa naar voetnoot77.
HANS
080[regelnummer]
IgortGa naar voetnoot78 word ick eens EuvermanGa naar voetnoot79 van het Schilders gilt,
Ick sel die lievenheers baesjesGa naar voetnoot80 wel aers nemen te quellen,
Ick souwer by de vijfmentenGa naar voetnoot81 een meester-stuck op gaen stellen,
En die dat niet en dee ghelijck 't van ons worden begeert,
Die souwe wy seggen, reyst met de Heer van GentGa naar voetnoot82, 't is best
datje noch leert:
085[regelnummer]
Ick wed om een vries-oortjeGa naar voetnoot83 daer souwer soo menigh niet
komenGa naar voetnoot84;
Maer evenwel, ick ben verlieft, en heb het so puur-stekenGa naar voetnoot85op
genomen
Dat ick'er niet uyt-scheyen kan.
LICHTHART
En so het Philippus dan hoort,
Soo hebje al nootGa naar voetnoot86 gheluck datGa naar voetnoot87 hy jou niet op staendeGa naar voetnoot88 voet
vermoort:
| |
[pagina 77]
| |
Jae dat Hansje voor-open noch leefde hy lietje ruynen of
kapoenenGa naar voetnoot89.
HANS
090[regelnummer]
Dat is geen swarigheyt, als ick haer maer mach soenen,
Al quam Heyntje-man met sijn pick-stockGa naar voetnoot90, soo wasser geen
noot:
Och, om jouwent-halven, mijn alder-liefste lief, en sal ick
noch doot,
Noch kyven vanme wijf, noch al de orlementenGa naar voetnoot91 niet vreesen.
LICHTHART
En doe jy 't dan, soo meughje denckenGa naar voetnoot92 datje ontrou selt wesen.
HANS
095[regelnummer]
Ick segh noch, haddense alle houte neusen die 't doenGa naar voetnoot93, en
kreegh ick'er oock ien,
Soo souter niet om achter-blijvenGa naar voetnoot94, als 't maer kon gheschien:
Daerom weetje eenigen raet, soo laet my niet verlegenGa naar voetnoot95.
LICHTHART
Wouje van mijn een koppelaer maecken? hadje dat gheswegen,
Soo sou 't niemant gheweten hebben, maer nou hebje mijn te
dapper onteertGa naar voetnoot96.
HANS
100[regelnummer]
Och, weetje eenigen raet, ick selje geven watje begeert?
Ghy sijt al vry wat arghGa naar voetnoot97, en je weet veel vreemde slagenGa naar voetnoot98.
| |
[pagina 78]
| |
LICHTHART
Ick mach de geck voort helpenGa naar voetnoot99. Maer als ickje kom vragen
Om u vrou te leen te hebben, selje dan al sijn ghereetGa naar voetnoot100?
HANS
Jae dat beloof ickje, duympjen opGa naar voetnoot101, is dat geen grooten eed?
LICHTHART
105[regelnummer]
Maer Hans, dese saeck is vry al wat te schromenGa naar voetnoot102,
Want ick kan wat duyvel-jagenGa naar voetnoot103, en door tovery most het
by-komenGa naar voetnoot104,
Ga naar margenoot+En ofjeGa naar voetnoot105 dan wat leelijcksGa naar voetnoot106 saeght, souje oock sijn vervaert?
HANS
Geen sorgh, ick ben rechtevoort bylooGa naar voetnoot107 van aert,
Dat soo de pickeGa naar voetnoot108 mijn sagh hy sou verby passeerenGa naar voetnoot109,
110[regelnummer]
En dencken deze veugel is te heet, twee vurenGa naar voetnoot110 kunnen menkaer
niet deeren:
't Is best dat ick kaes koop daer is gheen bien in,
En soeck een aerGa naar voetnoot111, hoo je weet niet wat man ick nou bin;
Daerom weetje wat raet, soo laet mijn niet verlangen?
| |
[pagina 79]
| |
LICHTHART
Wel als 't wesen moet, soo mostje mijn tavont een
vleermuysGa naar voetnoot112 gaen vangen,
115[regelnummer]
En brengense aen mijn huys, dan selje daer eens sien
Wat voor gheheyme kracht door mijn al kan gheschien:
Al was Haesje als een pylaer, soo salse niet konnen laten
OfGa naar voetnoot113 geven jou haer liefde.
HANS
Wat meughje oock al praten,
Heb ick dan sulcken bevalligheyt?
LICHTHART
Ick selje een briefje geven en dat sel het doen,
120[regelnummer]
Ick weet het wis ghy krijgt wel duysent soentjes en dat voor
een soen.
HANS
Gort broertjeGa naar voetnoot114, is dat seker?
LICHTHART
Ghy sult het soo bevinde.
HANS
Beloofje mijn dan dat ick mijn schone, moye, braveGa naar voetnoot115, wel
beminde,
Tot mijn wil sal hebbenGa naar voetnoot116?
LICHTHART
Ick heb het eensGa naar voetnoot117 gheseyt,
Maeck slechts u dingen klaer, 'k heb hier te langh verbeytGa naar voetnoot118,
125[regelnummer]
Ick gae weer nae ons werck, en sal te nachtGa naar voetnoot119 op-passen.
Binnen
| |
[pagina 80]
| |
HANS
't Is wel; en ick sal sienGa naar voetnoot120 een Vleer-muys te verrassen:
Maer hoe raeck an, dat ick eens by Jan-baes ginghGa naar voetnoot121 dat is toch
een gastGa naar voetnoot122,
Die versien is van snorre-pypenGa naar voetnoot123, daer hy meer als op sijn
Aptekers-winckel past;
O die vent isser oock te malGa naar voetnoot124 mee: laet sien, of ick eens gingh
leggen
130[regelnummer]
Mijn hooft op een luyfel, of op een pot-huysGa naar voetnoot125, want ick heb wel
hoore seggen,
Dat die dieren garen in 't ruyghGa naar voetnoot126 nestelen; schijt, schijt,
ick weet beter raet,
Een raegh-bol aen een stock ghebondenGa naar voetnoot127, en loopen tavont laet
Sien of ick'er een knappenGa naar voetnoot128 kan; ghy vryersGa naar voetnoot129 het sijn niet die
vlier-muysen,
Dieje 's avonts inde uyle-vluchtGa naar voetnoot130 loopt vangen, in eenige huysen,
135[regelnummer]
Of inde kalver-straet, of ontrent den dam, dat sijnse niet die ick
meen,
Want die ick soeck die byten wel, maer d'aere maken ongesonde
leenGa naar voetnoot131.
Binnen. Robbert en Lichthart, uyt.Ga naar voetnoot132
| |
[pagina 81]
| |
ROBBERT
Maer voerje soo met hemGa naar voetnoot133?
LICHTHART
't Is als ick u vertelden:
En Haesje sey 't was wonderGa naar voetnoot134 so als hem die bloet-beuling
aen-steldenGa naar voetnoot135
Doen hy haer sagh; daerom vind ick gheraen,
140[regelnummer]
Datmen sijn wijfGa naar voetnoot136 op 't alder-vuylsteGa naar voetnoot137 doet verstaen
Dat haer man hem soo verlooptGa naar voetnoot138.
ROBBERT
Ick wil dat wel beschickenGa naar voetnoot139,
Ga naar margenoot+Want ick ken een wijfje dat verstaet haer te lydighGa naar voetnoot140 op
die stickenGa naar voetnoot141,
Sy kanje daer met een Avecaets backusGa naar voetnoot142 soo veul doen
met een woort,
Als ick of ghy met hondert, mijn vrientje, sy weet hoe 't hoortGa naar voetnoot143.
LICHTHART
145 Salse wel willigh sijnGa naar voetnoot144?
ROBBERT
Laet ghy mijn daer voor vreesenGa naar voetnoot145,
| |
[pagina 82]
| |
MaerGa naar voetnoot146 'k sorgh dat JuffrouGa naar voetnoot147 ons niet sal wille
dienstigh wesenGa naar voetnoot148.
LICHTHART
'k Sprack haer daer daet'lijck van, het beviel haer heel wel,
En wou haer man oock flus beweghen tot dit spel,
Sy wasser lustigh toeGa naar voetnoot149, en datGa naar voetnoot150 de vrouwen dryven,
150[regelnummer]
Dat sal de man om de vree niet laten achter-blyvenGa naar voetnoot151:
En oock is Haesje vooghtGa naar voetnoot152, nae dat ick wel kan sien.
ROBBERT
Wel hey, wat meughje praten, datGa naar voetnoot153 is hiel Hollant deur ghemien.
LICHTHART
't Is slim ghenoegh, maer hoor, weet jy 't nou soo te klaren,
Dat het sijn wijfGa naar voetnoot154 wort aen-gedient, soo selw'er voort me
varen?
ROBBERT
155[regelnummer]
O jae, ick weet dat onse Peete-MarryGa naar voetnoot155 dat genoegh bestellen sal,
Het mach'er hiel wel beurenGa naar voetnoot156, sy doet toch niemendal.
LICHTHART
Sy sal 't om jouwent-halven wel doen, want jy pleeghje
by de wijfjesGa naar voetnoot157 te voegen,
Hoe komt het, kunnen haer praetjes u beter als
de mannen genoegen?
ROBBERT
Dat soumen seggen, want waer hebje kloecker beleyt,
160[regelnummer]
Om landen te regeeren, dan inde tegenwoordigheyt
| |
[pagina 83]
| |
Van haere raet, en 'k geloof niet dat de korantiersGa naar voetnoot158 so veel
t'same schryven
Als syGa naar voetnoot159 wel nieuwe tijnckjesGa naar voetnoot160 verhalen, sy weten al watGa naar voetnoot161 de luy bedryven:
Dan een reys uyt het nay-manckje ghepraetGa naar voetnoot162, dat een menschen hart verquickt die 't hoort,
Dan een reys weer op de hoovaerdy gheschroltGa naar voetnoot163, dat die dus
gaet gheboortGa naar voetnoot164,
165[regelnummer]
Of 't een Lackey van een HeerGa naar voetnoot165 was, dat een aer
draegt sulcke kragen,
Diens ouwers wel blaeuwe moddetjes plegen te dragenGa naar voetnoot166;
Heer, seyde Kniertje, ick hou veel van Weyntje, se is soo
gheleert,
Want sy heeft een ceelGa naar voetnoot167 soo langh als de hiele Warmoes-straet, daer staense op diese heeft bekeert;
Dat is waer, sey Gerbrigh, ick hoorden heur lest eens met
dat dicke aller-wijfGa naar voetnoot168 spreken,
170[regelnummer]
Ja wel men docht in'er hooft moet een was-tobbe vol
wijsheyt steken:
En nouse de wijde groote straet van ontucht ghesuyvert heeft,
Besoecktse steeghjes en slopjes, om te sien hoe men daer leeft.
En dan isser noch een and're soort van vrouwen,
Die altijdt een heele hoop jonghe luy aen-houwen,
| |
[pagina 84]
| |
175[regelnummer]
Om de vrye smeeringhGa naar voetnoot169, en soo haest en binnense niet deurGa naar voetnoot170,
Of 't is dan after de rughGa naar voetnoot171, kijck dat was een Monseur,
Hy was te grootsGa naar voetnoot172 dat hy 'tGa naar voetnoot173 mijn eens brocht, maer ick sal 'tGa naar voetnoot174
gedincken:
Wat, noch prijs ick Lijntje, se helpt de luytjes wel eten en
drincken,
Maer sy klapt niet uyt school, jae ick seghje recht uyt,
180[regelnummer]
Hadse somtijdts gelt se sou wel mee toe-leggen tot haer
leste duyt.
LICHTHART
Nou praet-vaer, 't is genoegh, de tijdt sal ons ontbreecken,
Laet Marry Montjes stracks met Giertje Goris spreecken,
Ga naar margenoot+En segghen haer mans doen, beduyt het heur van als,
Soo krijght ons aller Hans de nicker op sijn halsGa naar voetnoot175.
Binnen.
Hans, met een Vyool inde hant, de Vleer-muys ghevangen hebbendeGa naar voetnoot176, uyt.
185[regelnummer]
Ick heb hem al, sey de man, en hy ving een rot op een
onbequame steeGa naar voetnoot177:
Wat het mijn dit dier al moeyten ghekost, maer wat ick dee
Ick sprack niet, en slachtenGa naar voetnoot178 de luy die om bevaert peurenGa naar voetnoot179;
| |
[pagina 85]
| |
Doen quam mijn een sacreedeGa naar voetnoot180 droncke boer steuren,
En riep, sie, sie, die man het een sinjeurs hooft op sijn stockGa naar voetnoot181,
dat's soetGa naar voetnoot182,
190 Ick docht, immers is een boer geen mensch als een aer, gantsch
bloetGa naar voetnoot183
Seyd hy, nou moet het waer sijn dat Kees Jan Cooten ClaesGa naar voetnoot184
mijn het verslagen,
Dat de heerschippen om de moyigheyt duske ruyge dingen
dragenGa naar voetnoot185:
Daerom loofGa naar voetnoot186 ick dat Dirck Truyen Jan mee vande hoogheyt isGa naar voetnoot187,
Want die draeght een bonteGa naar voetnoot188 muts, van 't beste, soo ick gis;
195[regelnummer]
Gort huysmans-seuntjeGa naar voetnoot189 swijght, seyd ick, of 't selje berouwen,
Hy deed': ick docht oock begin ick hier te touwenGa naar voetnoot190,
Soo word ick licht ghetuchtGa naar voetnoot191 door een heylighe-weghGa naar voetnoot192,
Daerom is 't best dat ick mijn haestigheytGa naar voetnoot193 wat neer legh,
| |
[pagina 86]
| |
Mijn lust niet te woonen inde grimmighe LeeuwenGa naar voetnoot194,
200[regelnummer]
't Moeter niet goet sijn, om dat de beed'laers, die'er nae toe-gaen,
soo leelijck schreeuwen;
En 't is oock seecker, dat de kale vechterGa naar voetnoot195 soo wort begeertGa naar voetnoot196,
Datse Sinte Raspynis en sijn CloosterGa naar voetnoot197 vry kost en slapen
vereert.
Nou, met vallen en op-staen quam de man te RoomenGa naar voetnoot198,
Soo bin ick oock ten lesten aen dit dier ghekomen,
205[regelnummer]
En eer ick het mijn tovenaer brengh, vind ick voor al gheraen,
Dat ick een MallebadeGa naar voetnoot199 voor mijn liefjes venster speelen sal
gaen.
Hier dunckt me dat het is, och! al mijn leden beven,
Ick krijgh een koors op men lijf; hoe! selme nou de moet
begeven?
Dat was niet ridderlijckGa naar voetnoot200, neen, ick selder gaen onder singen met
een moet,
210[regelnummer]
En komtse dan veur, sprekense an, met een eerbiedighe groet.
| |
[pagina 87]
| |
Hy singht, en speelt, dit nae-volgende.
| |
I.
'tHAesje hoeft niet meer te lopenGa naar voetnoot201,
Nu sy selfs den jager aen
Hare banden weet te knoopen,
Dat hy moet gevangen gaenGa naar voetnoot202:
215[regelnummer]
Want die haer siet, ontkomtGa naar voetnoot203 het niet,
Maer blijft als ick in groot verdriet.
| |
II.Haesje wilje gaen uyt jagen,
'k Sal u minste dienaer sijn,
En u wiltGa naar voetnoot204 wel helpen dragen,
220[regelnummer]
Hooren-beest, of schuw Konijn:
En lustje danGa naar voetnoot205, wat vande man,
Van my ghy alles krijgen kan.
| |
Ga naar margenoot+III.'k Wed de boome souwe pracchenGa naar voetnoot206,
Om een strael van onse vreught,
225[regelnummer]
't Lage reygtGa naar voetnoot207 sou woelend'Ga naar voetnoot208 lacchen,
Sijnd' in 't binnenste verheught:
O schoone vrou, ick wed ick sou,
Mijn brant verruylen voor u kou.
| |
[pagina 88]
| |
IV.Laet mijn dan niet meer verlangen.
230 'k Ben de gene die u dient,
Haesje heeft met min bevangen,
Een die haer uyt minne mientGa naar voetnoot209:
Al ben ick blooGa naar voetnoot210, 't leyt in my soo,
Dat duurt het lang ik raeck op strooGa naar voetnoot211.
235[regelnummer]
Dat is uyt, doch beter dat als een goed man bey sijn oogenGa naar voetnoot212.
Haesje spreeckt uyt het venster.
HAESJE
Wie raest dusGa naar voetnoot213 voor mijn deur?
HANS
Genadighste vol vermogenGa naar voetnoot214,
Het is uwe eer-waerde, wel-waerdighe knecht,
DiensGa naar voetnoot215 leven aen een syen-draetjen hanght, 't en sy datje seght,
Dat ghy raet sult doen, of geven, in syn doodelijcke smarten.
HAESJE
240[regelnummer]
Wel, hier woont gien Doctoor, wat sinne dit voor partenGa naar voetnoot216?
Loop nae d'eene pis-besie'er of d'aerGa naar voetnoot217, is 't datje wat schortGa naar voetnoot218.
| |
[pagina 89]
| |
HANS
Als ick mijn leven sat waer soo kon ick het niet beter doen te kortGa naar voetnoot219,
Dan gunden ick de miestersGa naar voetnoot220 liever 't gelt, want een party
gaenGa naar voetnoot221 nou so studeeren,
Datse in korten tijd, van Barbier, voor Doctoor, wel meughen
passeerenGa naar voetnoot222:
245[regelnummer]
Ga naar voetnoot223Die hebben dan dubbelde kennis, dat is gheen nootGa naar voetnoot224,
Al krygense eens een dutjeGa naar voetnoot225, wat muur breeckt vande eerste
stoot.
HAESJE
't Is al beter een pols-tasterGa naar voetnoot226 als pleyster-leggerGa naar voetnoot227
te wesen.
HANS
Jae dat 's waer, want die kunnen de luy van de geel-sucht
genesenGa naar voetnoot228,
Welcke sy willigh over-nemen, en 't is oock wel ghedaenGa naar voetnoot229,
250[regelnummer]
Datse de rijckdom quijt maecken van daerse mee sijn belaenGa naar voetnoot230:
Dan weten sy dese geluw door de Lapis Philosophorum soo te
calcineeren,
Dat die sieckte wel haest in klincklaer gout komt te
transformeerenGa naar voetnoot231,
| |
[pagina 90]
| |
Daer maeckense dan gulde ketens of, en hangense om haer hals,
Als Pieter den Deen dee, goe knechtGa naar voetnoot232, al was het sijneGa naar voetnoot233 vals.
HAESJE
255[regelnummer]
Is 't de kroonGa naar voetnoot234 niet te nae dat sulcke Geleerde aen 't knippe
tyenGa naar voetnoot235?
HANS
'k Meen jae, want Tobias hont kon hem wel tot dat ambacht
vlyen,
Als me droncke Heerschip op den dijck lagh en sliepGa naar voetnoot236, hiel
besevert om sijn montGa naar voetnoot237,
Doe quam stae-byGa naar voetnoot238 sijn kalf op-licken, hy ontwaeckte, en sey,
ick ben den hals-heer van PierlepontGa naar voetnoot239,
Miester scheerme wat moyGa naar voetnoot240, maer toen hy begon tot sijn selfs te
komen,
260[regelnummer]
Sach hy wel wat vreemde schraperGa naar voetnoot241 hem steurde
in sijn droomen:
Wat dunckje, was die Barbier niet onbeleeft, hy liet de parsoon
geen spiegel sien,
Maer deed het by de ruyghtGa naar voetnoot242, en teegh weer op de bienGa naar voetnoot243.
| |
[pagina 91]
| |
HAESJE
Wat sinje voor een lanstGa naar voetnoot244?
HANS
U.l. SchilderGa naar voetnoot245, 'k ben een PoëetGa naar voetnoot246.
Ga naar margenoot+HAESJE
Dat binnen immers praetjens,
Sin jy een Poëet, waerom staje dan niet inde Linde-blaetjensGa naar voetnoot247?
HANS
265[regelnummer]
Wel dat is oock een vraegh, soudense alle daer in staen
Die in dese tijdt wel voor Poëten deur gaen,
Soo dienden TijsGa naar voetnoot248 dat boeckje wel soo groot ghemaeckt te
hebben als een Bybel,
Nou wort de kunst openbaer, die te veure liep in versybelGa naar voetnoot249;
En meenje dat het al groote eerGa naar voetnoot250 is die hy in sommige rymen
stelt,
270[regelnummer]
O daer staet'er soo menigh in, mochtense uyt-koop doen met
geltGa naar voetnoot251,
Sy souden haer niet lang beraen, maer de schryver met een
bedancken:
Mijn uyt-ghelese schoonheyt, sieje niet hoe ick hier ga janckenGa naar voetnoot252,
Gelijck een reutje om een teefjes deur, jae soo ickje langer derf,
| |
[pagina 92]
| |
Soo gelooft dat ick, als katoentjeGa naar voetnoot253 daer de oly uyt branghtGa naar voetnoot254, ten
lesten sterf.
HAESJE
275[regelnummer]
Men siet immers nietGa naar voetnoot255 aen u, en ghy praet van sulcke
ghebrekenGa naar voetnoot256.
HANS
Wanneer een pijpje met toback is op-ghesteken,
Soo verbrant het gheen daer in is ten lesten tot niet,
En de pijp blijft heel en goet, datm'erGa naar voetnoot257 van buyten maer wat
swarts aen siet,
Soo lijck ick oock wat, maer daer leyt het mijn, sey Marry
Correns, en sal 't in me graf dragenGa naar voetnoot258.
HAESJE
280[regelnummer]
Een schoone ghelijckenis, wel seecker ghy sijt te beklagen.
HANS
Jae schoonste, de brant is al om mijn hart, kijck de roock vlieght
uyt mijn mont.
HAESJE
Had jyse onder u kouse-bant gebondenGa naar voetnoot259 eerje u soo vermeestert
vontGa naar voetnoot260.
Trouwe de kalven rechte kuren uytGa naar voetnoot261, soo doen de mannen oock
alsse sijn beschonckenGa naar voetnoot262.
HANS
Och mijn ghesuyckerde liefje, ick heb te veel ghedroncken
| |
[pagina 93]
| |
285[regelnummer]
Van u soete minne-vyer, en sal noch metter tijdt,
Soo 'k gheen verlichtingh krijgh, mijn sinnen raecken quijt,
Daerom laet u gebenedyde erbarminghGa naar voetnoot263 mijn in gerustheyt
stellen.
HANS
MaerGa naar voetnoot265 dat u l.Ga naar voetnoot266 mijn met minnelijcke vreughtGa naar voetnoot267 onthaelt,
290[regelnummer]
En seght, weest wellekom mijn hartje, waer hebje so langh
gedwaelt,
Kom kust mijn eens; dan sou ick jou soo seele-weekes
vriendelijckGa naar voetnoot268 vatten,
Datter ien de tanden of waet'ren sou die 't sachGa naar voetnoot269, ick seghje
datteGa naar voetnoot270,
Het souder aers toe gaen als menigh een wel mient.Ga naar voetnoot271
HAESJE
Nou dan, je keunt meer als broot etenGa naar voetnoot272, wel trouwe vrient,
295[regelnummer]
Ghy seght het of het leefdenGa naar voetnoot273, men soutje niet aen sien.
| |
[pagina 94]
| |
HANS
Jae ick legh op mijn luymenGa naar voetnoot274,
Al roep ick niet luyt, ick heb het inwendigh, en slacht de
bier-en-broots kruymenGa naar voetnoot275.
HAESJE
't Is aende luy niet te sien: maer wat kunsten kanje al?
HANS
Kunsten! ick kanse jou niet alGa naar voetnoot276 noemen, wat is 't hier
van 't malGa naar voetnoot277?
Ick kander wel hondert duysent, ick kan wel negen-en-tnegentigh
kabeljauwen springenGa naar voetnoot278,
300[regelnummer]
Ga naar margenoot+En tick-tackenGa naar voetnoot279, troeven, nege-stickenGa naar voetnoot280, lechtse mijn daerGa naar voetnoot281, en
moytjes singen,
Ghelijckje selfs ghehoort hebt, soo dat ick verseecker schat,
Dat ick'er wel soo veel queelen sou, trots een wijf inde
baecker-mat,
Met een quaet kijntGa naar voetnoot282; godin, ick kan voorje nietGa naar voetnoot283 verborgen
houwen,
Mijn heymlijckheytGa naar voetnoot284 moet ick u openbaren, jae in trouwen:
305[regelnummer]
En daerom sal ickje eens een staeltje van me dansen laten sien.
| |
[pagina 95]
| |
Hy danst.
HAESJE
Isser wel grooter geck!
HANS
Wat dunckje, ben ik niet rat ter bien?
HAESJE
Te schrickelijckGa naar voetnoot285, 'k loof niet ofje moet met de googhelaers
verkeerenGa naar voetnoot286.
HANS
O moer, soo langh men noch jongh is soo kanmen soo veel
leeren.
HAESJE
Maer eelen baesGa naar voetnoot287, hoe benje dus stoutGa naar voetnoot288 en onghemaniert,
310[regelnummer]
Datje mijn komt bestormenGa naar voetnoot289, sonder yemant te hebben
uyt-gestiertGa naar voetnoot290?
HANS
Wel mijn uyt-gelesen parrel, ick heb die vryheyt aen mijn selfs
genomen,
Want een bloot-hartGa naar voetnoot291, kan by dese tijd, hiel quaetGa naar voetnoot292 aen sijn
liefjeGa naar voetnoot293 komen.
HAESJE
313Ga naar voetnoot294 Maer ick ben getrout, daerom is 't best datje u lusten temt.
| |
[pagina 96]
| |
HANS
Och wat schaet hetGa naar voetnoot295 watertje datter somtijdts een Eentje in
swemt,
315[regelnummer]
Het kroos wort'er te beter uyt geschoveGa naar voetnoot296: sooje mijn nu wilt
stellen te vreden,
Ghy sult de grootste dagh-werckGa naar voetnoot297 doen, dieje van u leven
deede;
Ick selje soo knoffelen, soo vleyen, en vryen, datje selfsGa naar voetnoot298
seggen selt,
EelGa naar voetnoot299 is de man sijn hart, het moeytmeGa naar voetnoot300 dat ickje soo heb
ghequelt.
HAESJE
Wel mijn ridder van Sint JorisGa naar voetnoot301, ghy keunt met een
lammere tongh smeken,
320[regelnummer]
Ick moet nou na beneen, maer wy sullen mekaer wel weer
spreken.
Bin[nen].
HANS
Men seyt van een schoonheyt die Lucresias vryer bevinghGa naar voetnoot302,
Of se meuge seggen dat Troyen om een moye vrou vergingh,
Maer haddense dit juweeltje gesien, sy souwen voorseker seggen,
| |
[pagina 97]
| |
Schijt, schijt, de onse mogen by dit wijfje de broeck wel
leggenGa naar voetnoot303;
325[regelnummer]
Dat 's dan alliensGa naar voetnoot304, nou ick soo veel van haer verkregen heb,
Dat sy mijn wel mach sien, is 't tijdt dat ickme wat rep,
En peur nae Lichthart toeGa naar voetnoot305, die soo veel door sijn tovery sal
maken,
Dat ick tot het uyterste tipje van mijn wensch mach raken.
Hier woont hy; hou, 'k segh houGa naar voetnoot306, waer binje allegaer?
Hy klopt; Lichthart doet open.
LICHTHART
330[regelnummer]
Maeck niet teveel gherucht. Weest welkom, benje daer?
Hebje de Vleer-muys al?
HANS
O jae man.
LICHTHART
Wilt dan swijgenGa naar voetnoot307,
Op dat ons niemant hoort, ick sal mijn goet gaen krijgen.
Hy gaet binnen, en komt weer uyt.
Wel nu, eer dat ick mach aen dese dinghen gaenGa naar voetnoot308,
Soo moetje eerst u lief, schoon 't swaer valt, heel versmaenGa naar voetnoot309:
335[regelnummer]
Ga naar margenoot+Leght haer drie straffenGa naar voetnoot310 op, of ick mach niet beginnenGa naar voetnoot311.
| |
[pagina 98]
| |
HANS
Wel, als 't wesen moet; soo wensch ick dat haer sinnenGa naar voetnoot312,
Soo seer nae mijn joockenGa naar voetnoot313 als ick nae haer, dat isser eenGa naar voetnoot314.
Ten tweeden begeer ick dat sy haer naeckt sal ontkleen,
En datse op bey heur bloote knien mijn om genaGa naar voetnoot315 moet komen
smeken.
340[regelnummer]
Ten derden wil ick dat sy van al datse doet niet een enckel woort
moetGa naar voetnoot316 spreken,
Want op de werrelt isser voor het vrou-volck geen grooter
verdriet,
Als dat sy niet meugen klappenGa naar voetnoot317 van 't geen'er is gheschiet.
LICHTHART
Dat 's wel, klopt driemael op u borst, en stampt dan met u
voeten.
HANS
Is 't nou u sin?
LICHTHART
O jae; 'k sel u nu driemael moeten
345[regelnummer]
Bestrijcken, met een kruyt dat 'k hier toeGa naar voetnoot318 heb ghestooft,
En schryven tot besluyt drie letters voor u hooft. (S O TGa naar voetnoot319)
Nu treck ick aen mijn werck.
Lichthart steltGa naar voetnoot320 een pot, daer hy twee duyvels eer-sgaetjesGa naar voetnoot321 aen hanght, en bos-kruytGa naar voetnoot322 rontom strooyt.
| |
[pagina 99]
| |
HANS
Wel seecker dat komt properGa naar voetnoot323;
Wat binje voor een slagh, een waer-segger, een hant-kijckerGa naar voetnoot324, of
een nestel-knooperGa naar voetnoot325?
LICHTHART
Dat 's jou alliens: maer hoor, en spreeck mijn niet eer aen,
350[regelnummer]
Voor ick 't begeer, en dat mijn dinghen sijn ghedaen.
HANS
't Is wel, segh hoeje 't hebben wilt, aers sal het wesenGa naar voetnoot326;
Wat praet hy binnens mont? 't schijnt of hy sijn getyde begint te
lesenGa naar voetnoot327:
Ey siet hem eens drayen, hey! slincx om keerje, dan stil staenGa naar voetnoot328,
dat 's een fatsoen,
Daer weer wat preutelen, ick loof hy sal jonge nickers broenGa naar voetnoot329:
355[regelnummer]
Nou staet hy weer soo stemmigh trots eenigh Beniste leeraerGa naar voetnoot330.
LICHTHART
Weest welkom HecateGa naar voetnoot331, ick meen dat ghy noch veer waer,
Nu sie 'k dat ghy mijn dientGa naar voetnoot332, 'k besweerjeGa naar voetnoot333 datje gaet
In dien besloten pot, die hier te koocken staet,
Ontsteecktse door u geest, laet hem 'er oock in blyven,
360[regelnummer]
Tot dat het kruyt gaer is, want 'k wil 'er me gaen schryven,
| |
[pagina 100]
| |
Een ceel van groote krachtGa naar voetnoot334, vertreckt dan metter spoet.
HANS
Steckter met eenen nadel op, poep, soo gaeter de wint oetGa naar voetnoot335.
Lichthart treet aen de pot.
LICHTHART
Hoe of hem nu de droes mach inde pot ghevoelen?
Sacht, sacht, ick hoor hem, daer begint hy te krioelen.
Hy ontsteeckt het vuur-werck.
HANS
365[regelnummer]
Kruysje voor 't toverenGa naar voetnoot336, benedijsteGa naar voetnoot337, och! ick ben mijn lijfGa naar voetnoot338
al quijt.
LICHTHART
Daer vloogh de geest om hoogh, nu Hans, weest nou verblijdt,
De kompostGa naar voetnoot339 is al gaerGa naar voetnoot340; wel knecht, kunje niet spreken?
HANS
Dat loof ick wel, ick wil my mijn leven om een vrou in sulcken
noot niet meer stekenGa naar voetnoot341.
Ga naar margenoot+LICHTHART
Het loon sal d'arrebeyt versoeten, en u pijnGa naar voetnoot342:
370[regelnummer]
Sie daer, ick sal noch meer nu tot u dienste sijn,
Met dit sap sal ick gaen een deel caractersGa naar voetnoot343 maecken,
Op dit pampier, en wie datj'er mee aen selt raecken,
| |
[pagina 101]
| |
Al was het self een man, die wort op u verlieft.
HANS
Wel als dat dan soo is, soo is het hiel ondieftGa naar voetnoot344;
375[regelnummer]
Wel hey, ben ick oock geck, waer in mach ick my bedroevenGa naar voetnoot345?
LICHTHART
Daer is het ceeltje, en wilje, ghy meught het aen my beproeven;
Maer eerje het begint soo moet ghy onthouwen dit woort:
Que mine fait un soGa naar voetnoot346, want als de verliefde dat hoort,
Die ghy hebt aen-gheraeckt, soo sal hy stracksGa naar voetnoot347 bedaren,
380[regelnummer]
Sijn min sal over gaen.
LICHTHART
Mijn uytverkoren hart,
Och Engel! kust mijn doch, hoe boertje met mijn smartGa naar voetnoot349,
Ick brant, mijn lief, ick brant!
HANS
Wel hoe, ick sie geen voncken,
En waer mee heb ickje aen branden ghemaeckt?
LICHTHART
Och liefste! door u loncken,
385[regelnummer]
Mijn soetert, ick ben van swavel, en soo ick u aensach,
Raeckten ick inde vlam; indien ick dan wat aen u vermachGa naar voetnoot350,
Soo blust mijn brant, mijn lief, of anders moet ick stervenGa naar voetnoot351.
| |
[pagina 102]
| |
HANS
't Soume van harten leet wesen dat ghy om mijn soud
bedervenGa naar voetnoot352:
Que mine fait un so, ey sie, hoe staet hy nou.
LICHTHART
390[regelnummer]
Wel, kom ick uyt een droom! Hans was hier stracks geen vrou?
HANS
Neen broertje, 't was het ceeltjes schultGa naar voetnoot353.
LICHTHART
Soo machGa naar voetnoot354 ick seggen
Datter in dit briefje moet groote verburgentheytGa naar voetnoot355 leggen.
HANS
Wel nou bedanck ick u, en selje bedancken na mijn doot,
Ghy verlicht al mijn lyden, jy verlost mijn uyt de noot,
395[regelnummer]
Daer ick tot de keel toe in stack, en watje nou wilt begeerenGa naar voetnoot356,
Dat sel ickje geven, bin ick aers een man van eerenGa naar voetnoot357.
LICHTHART
Ick sal sien ofje u woort houwen sult, nu Hans, goenacht,
't Is tijdt dat ick gaen moet, mijn dingen sijn volbracht:
En ghy kunt u saecken soo haest als je wilt in 't werck stellenGa naar voetnoot358.
Binnen.
HANS
400[regelnummer]
Ghy spreeckt wel. Och! 'k begin de oogenblicken al te tellen!
Dat ick mijn soete Haesje weer sien machGa naar voetnoot359;
Waer blijfje nou jy Venus-janckersGa naar voetnoot360, kom eens voor den dagh,
Ick tartjeGa naar voetnoot361 allegaer, hoe seerje kunt stuypenGa naar voetnoot362, buygen en nygen,
| |
[pagina 103]
| |
En de dochters met ferwiele woortjes payenGa naar voetnoot363, om tot u wil
te krygenGa naar voetnoot364:
405[regelnummer]
Ick heb een andre kunst, die steelt op staende voet,
Sonder een woort te spreecken, de vrysters haer ghemoetGa naar voetnoot365;
Ick hoef de meyden gien steeck-penningen te geven om mijn
woort te houwen,
Dit ceeltje is mans genoegh, en begooghelt stracksGa naar voetnoot366 de vrouwen.
OfferGa naar voetnoot367 op de werrelt wel leeft gheluckiger mensch,
410[regelnummer]
Als ick, als mijn persoon, die 't soo heeft nae sijn wensch?
'k Looft niet: kom nou, ghy die by heele nachten,
Loopt over straet swieren, en op de Juffers poorten wachtenGa naar voetnoot368,
[B3v]
En kussen de klinck vande deur, ick selje voor een kleyne prijs
Mijn briefje wel verhuuren, als ick het self een reysGa naar voetnoot369
415[regelnummer]
Gebeesicht heb: soo dat dan beurt, o bloet, hoe wiljeGa naar voetnoot370 mijn
bedancken;
Hoe menigh sitter daer boven, mochtense om twee of drie
blancken,
Soo wel meysjes als knechts, mijn ceel eens hebben te lienGa naar voetnoot371,
Ick wed sy souwen 't willigh geven sonder eens om te sien.
Waer blijfje nou ghy koppelaersters, ick sieje met de rugh an,
420[regelnummer]
Jou kunsjes doogen niet, al konje praten als Brugh-man,
| |
[pagina 104]
| |
En toov'ren gelijck een scheel varcken, neen jonge luy, looftGa naar voetnoot372
haer niet,
Mijn dingen gaen vasterGa naar voetnoot373, ghelijckje selver siet.
IgortGa naar voetnoot374 had ick wat veel van dit goetjeGa naar voetnoot375, een rijckdom wasser uyt
te halen,
Ick gingh 's maendaghs op de Nieuwe-marckt staen, en doenme
wel betalen,
425[regelnummer]
En soo'cker quam, 'k sou wel klanten krijgen, 'k wed
om een duytGa naar voetnoot376,
DatGa naar voetnoot377 ick mier ontfanghen sou als de Quacksalver van al sijn
wurmkruytGa naar voetnoot378,
Hoe briet dat hy oock veur staetGa naar voetnoot379, waer meughen de luy haer
gelt aen gevenGa naar voetnoot380.
Of dat ick een bortjen uyt-hinghGa naar voetnoot381, daer sou'er menigh by mijn
komen strevenGa naar voetnoot382,
Van jonge stekel-baersjesGa naar voetnoot383, Cassiertjes, en groote Monseurs,
430[regelnummer]
Ick wed ick soo grooten handel dreef als yemant op de Beurs:
Nou dat is tot daer-en-toe, ick mach ginse wat leggen rustenGa naar voetnoot384,
Op dat ick flus dan te beter mach grasen in mijn lustenGa naar voetnoot385.
Binnen.
| |
[pagina 105]
| |
Giertje Goris, met een Stoffer, uyt.
Heer! Wat leyt het hier morsichGa naar voetnoot386, nou ick selfs de hoecken begin
deur te sienGa naar voetnoot387,
Kan ick my niet genouch kruysen en segenenGa naar voetnoot388, dan vind ick hier
het ien,
435[regelnummer]
Dan daer het aer, ick weet niet hoe het onse Trijn dus het wegh
kunnen vlyenGa naar voetnoot389,
Wat vond ick daer flus een kelderGa naar voetnoot390; nou ick kanme niet ten
vollen verblyen,
Dat ick van sulcken Bely klontersGa naar voetnoot391 verlost ben:
Sy sel soo licht gheen huur kryghenGa naar voetnoot392, kennen haer alle luy soo
wel als ickse ken;
Wat hetse mijn wel een goetGa naar voetnoot393 soeck emaekt. schoonGa naar voetnoot394 de deur
toe’Ga naar voetnoot395 was,
440[regelnummer]
Soo stack sy 't haer laerystersGa naar voetnoot396 uyt de veynster toe, deynckt
hoe'ck te moe’ wasGa naar voetnoot397,
Doen ick het te weten quam: ick sey, Tryntje, neemtje pack
En wandelt nou inde naemGa naar voetnoot398, ick geefje de sack,
| |
[pagina 106]
| |
Doen greenseGa naar voetnoot399 als een hof-hont; daerom jy meysjes trots u
leven geen vrouwenGa naar voetnoot400,
Hebje een goet hock in, siet datjer u in keunt houwenGa naar voetnoot401,
445[regelnummer]
Dientje volckGa naar voetnoot402 trou, ghelijck dat meysje in onse buurt,
Ga naar margenoot+Goe moerGa naar voetnoot403, een hielen tijd leytse en schrobt, of wascht, of
schuurtGa naar voetnoot404,
De pot daerse haer maeghdelijcke waterGa naar voetnoot405 in sel maken,
Moet elcken reysGa naar voetnoot406 van buyten en van binnen klaerGa naar voetnoot407 sijn, en
meer sulcke saken;
Jae sy schuurt de pan van achteren, en souse met schoene over
de vloer gaen,
450[regelnummer]
Dat isser veer ofGa naar voetnoot408, ick seg altemets, Giertje, de kou sal omje
hart slaen;
Wat sel ick doen, seytse, ick mach geen vullisje op de vloer sien
leggenGa naar voetnoot409:
Wijstme noch eens sulcke tienGa naar voetnoot410, wat gaen de mieste part
seggenGa naar voetnoot411,
| |
[pagina 107]
| |
Men moet de huysen soo niet vierenGa naar voetnoot412, woonen wy nou hier, op
een aer jaer op een aerGa naar voetnoot413,
En dat duncktme is onredelijck, want recht uyt ghekalt, ick bin
vry wat klaerGa naar voetnoot414:
455[regelnummer]
Al heb ick nou met onse sackereerde morsighe wobbenGa naar voetnoot415,
(Dat mijn leed ghenoegh is) dus moeten dit jaertje tobben,
Dat klappen noch dat snappenGa naar voetnoot416 en nam sijn leven geen end,
Wat het mijn die schant-vleck wel by de eerelijcke luyGa naar voetnoot417
gheschentGa naar voetnoot418,
Men wetenGa naar voetnoot419 altemet niet waerom de menschen ons soo oversijts
aenkijcken,
460[regelnummer]
En dat komt nieuwers anders deur als dat ons
die bedel-brockenGa naar voetnoot420 soo uyt-strijckenGa naar voetnoot421;
Heer se was soo snoepigh, ick lagh eens in de kraem, en had
een vaetje Spaense-wijn,
Daer ick de wijfjes meGa naar voetnoot422 meenden te onthalen, maer
dat besuckteGa naar voetnoot423 swijn
Gingh met de bewaerster, en noch een, en snapten 't opGa naar voetnoot424,
en lieten ons op den duym fluytenGa naar voetnoot425,
| |
[pagina 108]
| |
Daerom beurt het weerGa naar voetnoot426, ick sel als aere burgers,
mijn leckre dinghen op-sluyten:
465[regelnummer]
Ginghse na de vis-marckt, en sey ick, Trijntje hoe veel
mostje besteen,
Sy noemden 't, gafje niet minder, seyd ick; wat meenje, seyse,
neen:
Dat lieghje, docht ick altemetGa naar voetnoot427, deurje diefsche darmenGa naar voetnoot428,
Maer hoe het was, of niet en was, daer vloogh altijdt wel
een witje veur HarmenGa naar voetnoot429.
Marry Monckjes, uyt.
Wel wie komt hier? E je! Marry MonckjesGa naar voetnoot430, wel waer kom jy
van daen?
MARRY
470[regelnummer]
Ick kom eens sien hoeje al vaertGa naar voetnoot431, en bin schier moe ghegaen.
GIERTJE
WisGa naar voetnoot432, wis moer, ouwe luy valt de gangh suur, kom ick selje een
stoel langenGa naar voetnoot433,
Setje wat neer, ey laetme jou huyckjeGa naar voetnoot434 wat op gaen hangen.
Binnen, en weer uyt.
MARRY
Heer wat sinje vol-doendeGa naar voetnoot435, noch een stoof!
| |
[pagina 109]
| |
GIERTJE
Ja niet waer:
Hoe weynigh komje oock uyt, 't is rechtevoortGa naar voetnoot436 wel
een half jaer
475[regelnummer]
Ga naar margenoot+Dat ickje lest ghesien heb, jy begint my al wat te ontvallenGa naar voetnoot437.
MARRY
Jae kijnt, de ouderdom komt met veel ghebreecken, wat meughje
kallenGa naar voetnoot438,
Ick word te met goet ouwersGa naar voetnoot439.
GIERTJE
Is de werrelt niet gheweldigh verandert in u tijdt?
MARRY
Souse nietGa naar voetnoot440, te schrickelijck! 't lijckt langer niet een mijtGa naar voetnoot441,
Als de menschen pronckenGa naar voetnoot442, en soo als de jonge luy
op-gevenGa naar voetnoot443,
480[regelnummer]
Die (mochtmense noemen) haer ouwersGa naar voetnoot444 wel vande goe-luytjes
moesten levenGa naar voetnoot445:
O, die in mijn tijdt een wit schortel-doeckGa naar voetnoot446 droegh, was mier as
al den daghGa naar voetnoot447.
GIERTJE
En ick seghje die nou geen platte kantenGa naar voetnoot448 draecht dat die niet
deur en mach.
| |
[pagina 110]
| |
MARRY
Dat komt by om dat wy al datwe wonnenGa naar voetnoot449 onse ouwers t'huys
brenghen mosten,
Maer nou leggen 't dese proncksters allegaer an'er gat
te kostenGa naar voetnoot450.
GIERTJE
485[regelnummer]
Se moeten 't alGa naar voetnoot451 hebben, lieve schaep, 't is dan een toers of
een sy-grofgreyn jackGa naar voetnoot452,
Met een rock van 't selve slach, en steecken soo verweent
in 't packGa naar voetnoot453
Of 't rijcke dochters waren: 't is dan een paer gouwe
halve-manen aen d'ooren,
En neus-doecken met schuyntjesGa naar voetnoot454, of brieGa naar voetnoot455 soomen, jae
sy kunnen niet hooren,
Eenighe nieuwe snoffe kanckjesGa naar voetnoot456, of het moeter aen staenGa naar voetnoot457:
490[regelnummer]
Daer moet dan silver-tuyghjeGa naar voetnoot458 by, en een barren-stieneGa naar voetnoot459
kettingh of 't mach niet gaenGa naar voetnoot460;
Jae moer de meysjes sijn huydendaeghs soo met Luysefaers
sieckte besetenGa naar voetnoot461,
Dat sy liever moy gaen en een stick te minder eten.
Oock is dit ghebreck onder 't man-volck al mee,
't Is al van 't hof, blaes ofGa naar voetnoot462, 't moet mit elck nae de nieuwe snee:
| |
[pagina 111]
| |
495[regelnummer]
Maer den Adel hebben rechtevoort wel voor gheslagenGa naar voetnoot463,
Op dat het de Gemeent niet me doen souwenGa naar voetnoot464, datse duske
langhe roo manghtelsGa naar voetnoot465 dragen,
Daer hoort vry wat stof toe, Jan-hagel denckt die druyven binnen
te suur,
Het hart dat treckter wel toe, maer 't laecken is te duur;
En so gaet het inde werrelt, die niet kan sijn selfs moytjes
op makenGa naar voetnoot466,
500[regelnummer]
Wort achter de banck geschovenGa naar voetnoot467, en kan niet licht aen
een groot hylick raken.
MARRY
Neen kijntGa naar voetnoot468, doen mijn seun Lubbert Claesen hylicken wou,
Soo seyd'ick, lieve knecht, doetje moers sin, en siet nae een vrou
Die op-gepronckt is met deughden, niet met strickjes,
of quickjes, dese dingen
En souwe jou niet dienen: schoon hayr, en wel te singen
505[regelnummer]
Is verganckelijck; want alsje nae u sin al sulcken moyen
dierGa naar voetnoot469,, had,
C[1r]
Ghy souter me bewaert wesenGa naar voetnoot470 ofje met bey u beenen
in 't vyer,, sat:
Want als dat goetje ghetrout is dan laten sy 't gat soo
sluyck hangenGa naar voetnoot471
Ofse niemant toe en hoorden, noch sy weten niet aen te vangen,
Puntighe vrijstersGa naar voetnoot472, slordighe vrouwen.
| |
[pagina 112]
| |
GIERTJE
Och, de kyeren luysteren niet langer nae een mensch.
MARRY
510[regelnummer]
Ick heb geen klagen, ick kreegh het redelijck nae mijn wensch.
GIERTJE
Drinckt hy oock?
MARRY
Neen, neen ick sagh hem noyt beschoncken;
Maer wat had hemGa naar voetnoot473 Jan Floore lest vol Brandewijn
ghedroncken,
Hy viel op de vloer als doot, men wist niet hoe 't quam,
sy maeckten geen ghetrantelGa naar voetnoot474,
Maer liepen na Heer KrelisGa naar voetnoot475, wel hy quam, met sijn Lieven-heer
onder de mantel,
515[regelnummer]
Doch hy deed geen mirakel, dat viel Peet-neelGa naar voetnoot476 hiel suur,
Sy gonsde als een warp-tol, wat soumen doen, goe raet
was'er duur:
Men vond gheraen, voor alGa naar voetnoot477, Jan Floore op een bed te leggen,
En die hem het hooft op tilde, wist alder-eerst te seggen
Ho, ho, hy is over-ghekomenGa naar voetnoot478 van te veel Brandewijn,
520[regelnummer]
Stracks gootense hem een deel water in, en alle dingen raeckten
weer fijn.
Och kijnt, de dronckenschap veroorsaeckt veul ghebreeckenGa naar voetnoot479,
Als schelden, hoere-jagen, vechten, doot-steecken.
GIERTJE
Ghy seght daer van schelden, dat moet ickje seggen, 't is niet
langh gheleen,
Dat er drie Eerwaerdige Mannen haer langhs Buyck-slooter-dijck
gingen vertreen:
| |
[pagina 113]
| |
525[regelnummer]
SooGa naar voetnoot480 sey d'een tegen d'aer, durfje dusGa naar voetnoot481 me gaen, denckje niet
dat Lammetjes moerGa naar voetnoot482 byje vrou is,
Dat speetGa naar voetnoot483 die goe man, en docht, seghje dat mijn wijf mijn
ontrou is,
Dat selje deur u harsebecken liegenGa naar voetnoot484, jou rechten schavuyt;
Hy verbeet hem datse in een herbergh quamen, doen
borst hy uyt,
Als een versteurde leeuw, en teegh aen 't smyten en
aen 't touwenGa naar voetnoot485,
530[regelnummer]
Dat de derde, die'er by was, genoegh te doen had omse
van menkaer te houwen;
t'Huys komende, soo ginck die goe heerGa naar voetnoot486 sijn vroutje verslaenGa naar voetnoot487
Met wat een Romeynsche dapperheyt hy haer eerbaerheyt had
voorghestaenGa naar voetnoot488:
Sy loech'er eens om, en docht wilje al de luy haer praetjes
aen trecken,
Soo geef jyse wel dubbelt reden om metje te gecken.
MARRY
535[regelnummer]
Maer Giertje, is dat waer?
GIERTJE
Ja kijnt, en ick kanGa naar voetnoot489 noch wel meer
Sulcke kloecke helden, die ick niet noemen wil om de eer.
MARRY
De mans rechten wat uyt.
| |
[pagina 114]
| |
GIERTJE
Tegen een goe, sinnenderGa naar voetnoot490 veel die niet en stuytenGa naar voetnoot491.
MARRY
Al sachjensGa naar voetnoot492 moer, jy hebt oock groen hout inje kuypGa naar voetnoot493,
later de goe buyten.
GIERTJE
Wel ick segh immers niet allegaerGa naar voetnoot494.
GIERTJE
540[regelnummer]
Jae soo tamelijck, ick wensten 't somtijds wel beter,
maer men kan
Het niet al nae sijn sinGa naar voetnoot496 hebben.
MARRY
SoecktGa naar voetnoot497 hy somtijds gheen vreemde vrouwen?
MARRY
Betrout niet te veel, ick heb eertijds een Benist vroutjeGa naar voetnoot499
ghekent,
Die soo vuyl van'er man bescheeten is, och! hoe komt sy noch
aen haer ent!
GIERTJE
545[regelnummer]
Maer, Marretje! waerom seghje dat?
| |
[pagina 115]
| |
MARRY
Och kijnt, 't is maer een wyve praetjen.
GIERTJE
Neen, dat hetGa naar voetnoot500 wat meer voeten inde aerd, jy bint al
een argh vaetjeGa naar voetnoot501.
MARRY
Jae wel, wilGa naar voetnoot502 ick het seggen, en toch wat leyter mijn oock an.
GIERTJE
Ey lieve, biecht recht op, wat weetje van mijn man?
GIERTJE
550[regelnummer]
Neen, en als 't al gebeurde, ick ben niet swaerGa naar voetnoot504, daer is nou
geen verbeurenGa naar voetnoot505.
MARRY
Wel Giertje, tusschen ons gheseyt, jou man is hiel op 't wiltGa naar voetnoot506,
Want daer is een vrou, daer hy me hoereertGa naar voetnoot507, niet alleen in stilt,
Maer in het openbaer, en hy sal het ten lesten noch soo maken,
Datter de Schout noch mee eten salGa naar voetnoot508, of hy mocht wel
in 't Rasp-huysGa naar voetnoot509 raken.
GIERTJE
555[regelnummer]
Wat seeckerheyt hebj'er van? foey overgeven bloetGa naar voetnoot510.
| |
[pagina 116]
| |
MARRY
Sekerheyt, ick weet wel vijf-en twintigh luy die haer hebben
gemoetGa naar voetnoot511
Daer sy t'samen mont aen jans-kint speeldeGa naar voetnoot512, jae dat meer is,
ick wilje brengen,
Ter plaetse, daer sy haer soo goddeloos t'samen vermengenGa naar voetnoot513.
GIERTJE
Och ongeluckige vrou! hoe word ick dus gheschandeliseert,
560[regelnummer]
Wat sellen mijn vrienden seggen dat mijn eygen man mijn dus
onteert?
Och! Ick hebber mijn moye goetjenGa naar voetnoot514 in gebrocht, en noch was 't
te degenGa naar voetnoot515,
Had ick rechtevoort dese ongeluckighe bootschap niet
gekregen.
MARRY
Jae wel, het moeytmeGa naar voetnoot516 dat ick die booGa naar voetnoot517 ben aen jou.
GIERTJE
En ick weet het u van herten danck, mijn lieve ouwe trou:
565[regelnummer]
Sou jy 't mijn niet geseyt hebben, het sou conscienties werck
wesenGa naar voetnoot518,
Ghy hebt als een eerelijcke vrou gedaenGa naar voetnoot519, daerom sinje
ghepresen,
Maer elck moeyt sijn schaeGa naar voetnoot520, och! me dunckt dat ick
men sinnen mis.
| |
[pagina 117]
| |
MARRY
Wel sooje wilt mee gaen, ick selje leyden daer hy metterGa naar voetnoot521 is.
GIERTJE
Sou ick niet me gaen, niet me gaen, och jae'ck, en kan ickse
betrapen,
570[regelnummer]
Sy meugen deyncken datter voor haer-luy geen booser dagh
en is geschapenGa naar voetnoot522:
Kom, ick selje huyck halen, en setten mijn kaperGa naar voetnoot523
op mijn hooft.
Binnen, en weer uyt.
MARRY
Wat maecken de mannen de vrouwen sinnen dickwils berooftGa naar voetnoot524.
GIERTJE
Kom gaenweGa naar voetnoot525, och! me dunckt datter geen grooter spijtGa naar voetnoot526,, is.
MARRY
Wel, we sellen tot onsent wat wachten,en peurenGa naar voetnoot527 daer nae toe
als 't tijdt,, is.
Ga naar margenoot+Philip, Haesje, Lichthart, Robbert, uyt.Ga naar voetnoot528
PHILIP
575[regelnummer]
Maer volck, sou 't geen schant sijn datje die goe slockerGa naar voetnoot529
so bedrooch?
| |
[pagina 118]
| |
HAESJE
Schant wesen, daer staen ick u borgh veur.
PHILIP
Huys-vrouGa naar voetnoot530, spreeck niet te hoogh.
LICHTHART
SinjeurGa naar voetnoot531 moet weten dat dese kastydingh bewijsen de straffenGa naar voetnoot532,
Dat niemant met u vrou, als ghy, en hebt te schaffen.
PHILIP
Ghy, en uws gelijck, verheught u soo garen in een anders leet,
580[regelnummer]
En dat het u oock eens over quamGa naar voetnoot533.
ROBBERT
Ey Heerschop, niet en beetGa naar voetnoot534,
Wy maecken 't te eerelijck dat ons yemant sou bedriegenGa naar voetnoot535.
PHILIP
O guyt-sackGa naar voetnoot536, die u eer vangt heeft so veel als een hand vol
vliegen;
Was dat eerbaer ghedaen, doenje met Vranck peurden uytGa naar voetnoot537,
En datje soo veel te weegh bracht, inde ring-sloot, dat de schuyt
585[regelnummer]
Om raeckte, daer die goe heerGa naar voetnoot538 sat met het vis-kaerGa naar voetnoot539
tusschen sijn beenen,
Dat de bockseGa naar voetnoot540, het hemt, en dorst ick het seggen, met eenen
Sijn ouwe ysegrimmenGa naar voetnoot541 waren soo verkleumt en nat,
Dat hyse most gaen droogen inde Son, en waerom deedje dat?
| |
[pagina 119]
| |
ROBBERT
Dat sal ickje seggen: wy deden 't om datGa naar voetnoot542 hy sou weten,
590[regelnummer]
Dat hy met ons uyt-geweest was, hy mocht het aersGa naar voetnoot543 vergeten.
PHILIP
Broeders, broeders, ghy valt inde faluacyGa naar voetnoot544 soo veel asenGa naar voetnoot545
te licht.
LICHTHART
Dat schildert wel, want soumense alle verkoopen by 't gewicht,
Men souder weynigh vinden swaer ghenoegh te wesenGa naar voetnoot546.
HAESJE
Nu liefste, laet ons met dit stuck begaen, ghy hoeft niet
te vreesen,
595[regelnummer]
Dat ick eenighe begeerlijckheyt sal krijgen tot syn vleys.
PHILIP
Dat hoop ick immersGa naar voetnoot547, wel doet dan de saeck sijn eysGa naar voetnoot548,
Ick sie toch datj'er op belust bent, u kijnt mochter een mael
of dragenGa naar voetnoot549.
LICHTHART
O grooten danck.
ROBBERT
Wy sullen voortaen in alles u soecken te behagen.
HAESJE
Wel Lichthart, is sijn wijf de weet nu al ghedaen?
LICHTHART
600[regelnummer]
O jae, sy is hier dichte by, en als 't werck aen sal gaen,
Soo sal Robbert haer roepen.
| |
[pagina 120]
| |
HAESJE
Datmen al de Henne-tasters soo kosten uyt-strijckenGa naar voetnoot550,
Die over al 't finael of willen wetenGa naar voetnoot551, en in anders potten
kijckenGa naar voetnoot552,
Ick meen de sneuckelaersGa naar voetnoot553 die souden op het lest
Gien vreemde vrouwen meer versoeckenGa naar voetnoot554, maer
speulen, laten bestGa naar voetnoot555.
HAESJE
'tIs bestGa naar voetnoot557 datje dat seght, wees jy'erGa naar voetnoot558 noch een voor-spraeck;
De mannen hooren wyser te wesen, en deyncken een vrou is
een swack vat,
Laet ick haer kranckheytGa naar voetnoot559 verbeteren, maer neen,
in plaets van dat,
Soo doense haer uyterlijcke best om onse swackheyt te vangen,
610[regelnummer]
En gaen 't dan noch, als sommige, wel aende klock-reep
hangenGa naar voetnoot560.
PHILIP
Vier dingen kunnen 't niet licht verbeurenGa naar voetnoot561: de Winter,
een Varcken, een Boer, en een Vrou.
HAESJE
Waerom dat?
| |
[pagina 121]
| |
PHILIP
Maer al brenght ons de winter noch sulcken kou,
[C2v]
En onweerGa naar voetnoot562, soo seghme, 't is Winter; een Varcken kan 't oock
niet verkerven,
Al wentelt hy hem in sijn dreck, en al gaet hy al sijn kost
bederven,
615[regelnummer]
Soo seytmen mee, 'tis een Varcken; dus is 't oock met een Boer,
gelijck ick lest sach,
Die met sijn melck-emmeren by een Varcken op een sleeGa naar voetnoot563 lach:
En al riepen de jongens, een droncke Boer, de luy gingen 't
mekaer voor geen nieuws schryven,
Maer seyden, een Boer is een Boer, en al was 't op een Paes-dagh
soo sal hy een Boer blyven.
En al verpeutertGa naar voetnoot564 het een wijf noch soo, 't isGa naar voetnoot565 se is onnooselGa naar voetnoot566
en swack,
620[regelnummer]
Sy moet pijnGa naar voetnoot567 en armoet genoegh uyt-staen, laetse wat wil
hebbenGa naar voetnoot568, die lieve sackGa naar voetnoot569:
En daer by hebbense dan noch dat voordeel, datse haer selfs
seer schoon weten te kallenGa naar voetnoot570,
Een man mach wat praten, maer wil de vrou soo moet hy
deur de mant vallen,
Sy sijn mondigh, dat wijst de Hal, de Vis-marckt, en
de Erf-huysen wel uytGa naar voetnoot571.
HAESJE
En ick kanGa naar voetnoot572 wel mannen die over al by benne met de snuyt,
| |
[pagina 122]
| |
625[regelnummer]
Waer wat te snappen isGa naar voetnoot573, ick wed haer het schortel-doeck
soo wel sou passen,
TrotsGa naar voetnoot574 de beste dienst-meyt die de schottelen loopt wassen.
PHILIP
Wel set dat dan tegen mekaer, de mans de doeck, en de vrouwen
de broeck,
Want waer wat te gouverneerenGa naar voetnoot575 is daer valje ons veel te kloeck;
Maer sacht, wie komt ons hier op 't onversiensteGa naar voetnoot576 naderen?
HAESJE
630[regelnummer]
Och mijn suyck're-menghtsGa naar voetnoot577-liefste, het is
onse Heer van bladerenGa naar voetnoot578.
PHILIP
Ey siet hem eens gelijck een groote mast in een schuyt met drek
staen.
HAESJE
Niet waer, het hooft past hem tusschen de schouwers als
een JaponsGa naar voetnoot579 varcken; wacht, 'k sal halen gaen
Mijn naey-goet, en komen hier wat nae mijn vermogen
queelenGa naar voetnoot580.
PHILIP
Soo meughje (is hy half sot) sijn sinnen heelendal steelen.
LICHTHART
635[regelnummer]
Ick bid u, laten wy wat aen een sy gaen op dat hy ons
niet sien en kan.
PHILIP
Wel kom, ick moet ghelijck als ghy eens sien, hoe dese man
Hem in sijn liefde hout, want onder alle dieren,
| |
[pagina 123]
| |
En sijnder geen soo malGa naar voetnoot581 als die de minne vierenGa naar voetnoot582.
Binnen.
Haesje gaet sitten naeyen, en singht.Ga naar voetnoot583
CameniertjeGa naar voetnoot584, Cameniertje, gaet eens met een gauwe treeGa naar voetnoot585,
640[regelnummer]
Na mijn Heer den Advocaet, en seght mijn man is niet in stee:
Oui, oui, hola, hola,
Chambriêre, chambriêre, chambriêre vene saGa naar voetnoot586.
Ga naar margenoot+Hans van Tongen, uyt.
HANS
Och dat is een keeltje, nou is 't oock puur met mijn ghedaen,
Wil ick haer aen-raeckenGa naar voetnoot587? neen, ick wil eerst een goet gebeetje
spreken gaen
645[regelnummer]
Aen de liefde, op datGa naar voetnoot588 sijn mannelijckeGa naar voetnoot589 wil ghelieft
te ghehengenGa naar voetnoot590,
Dat ick voor dit briefje mijn lust ten end mach brengen.
Hy valt op zijn knien
O heylige liefde, ick bidje inder liefde dat ick mach,
| |
[pagina 124]
| |
Deur jouwer liefde, en heurder liefde, mijnder liefdeGa naar voetnoot591,
desen dagh
Ten vollen believenGa naar voetnoot592, want inde liefde sal ick anders sterven,
650[regelnummer]
En souje wel willen dat jou liefde, in mijn liefde,
soo sou bedervenGa naar voetnoot593:
Dat was heel qualijck, want wat soutje baten dat ick in het graf,
Al onse liefde aende liefde van de wurmpjes gaf?
Daerom bid ick eenmael, en andermael, och! opent u ooren,
Laet u liefde mijn liefde aen-nemen, wilt mijn verhooren,
655[regelnummer]
Besegelt mijn ceeltje, want het is niet ghesacreertGa naar voetnoot594,
Verhoort mijn doch ten lesten, want sooje nou van me keert,
Soo meughje denckenGa naar voetnoot595 dat ick soo langh uyt liefde sal schreyen,
Tot datmen mijn liefde, u liefde, en haer liefde, uyt mijn siet
verscheyen.
Hy staet op.
Daer ben ick soo op gehartGa naar voetnoot596 of mijn nu al de werrelt
te hulp quam,
660[regelnummer]
Dat gaet'er dan nae toeGa naar voetnoot597, met sulcken heeten vlam
Als of ick vol gloeyende kolen was. Eerwaerdige, deughtsame,
En eerbare vrou-mensch, ick wensch u, en d'uwe, en by name
U groote schoonheyt, goeden dagh.
HAESJE
En ick u desgelijck.
HANS
Dus besich, alder-schoonste, daer soo menigh groote Rijck
665[regelnummer]
Om vernielt sou worden, datje de Koningen sagenGa naar voetnoot598?
| |
[pagina 125]
| |
HANS
Wat naeyje al, een open soompje, of schuyntjeGa naar voetnoot600, ghy naeyt
heel wit,
Heer wat een sindelijck spaensjeGa naar voetnoot601, maer hoe net dat dit reeghje
parreltjesGa naar voetnoot602 sit.
HAESJE
Kijck hanne-vaerGa naar voetnoot603, waer mach hy hem mee bemoeyenGa naar voetnoot604.
HANS
670[regelnummer]
Maer soete Haesje, die mijn sieltje dus komt boeyenGa naar voetnoot605,
Salje mijn niet lief hebben, och! hoe stae ickje an?
HAESJE
Schaemje datje 't seght, denckt omje vrou, en ick om mijn man.
HANS
Sooje dan niet wilt, soo sel ick het aers aen leggen,
En raecken u met dit ceeltjen aen, en sien watje dan sult seggen.
Hy raeckt haer aen, sy smijt het naey-goet wech, en schiet hem toe.
HAESJE
675[regelnummer]
Och Hansje, ick bekent, ick heb soo qualijck ghedaenGa naar voetnoot606,
Dat ick jou goe eyschGa naar voetnoot607 soo smalijck gingh versmaen.
| |
[pagina 126]
| |
Wel scheeren wy mekaerGa naar voetnoot608, mijn dunckt het sinne droomen!
HANS
Ick moet me wat druyghGa naar voetnoot610 houden, die men niet en wacht,
die men niet achtGa naar voetnoot611.
HAESJE
680[regelnummer]
Och Hans! ick word soo begeerigh nae u dat ick schier
versmachtGa naar voetnoot612,
Laetme nou toch niet verlegenGa naar voetnoot613, mijn struyf-montGa naar voetnoot614,
ick salje geven
Wat datje hebben wiltGa naar voetnoot615.
HANS
Hoe ben ick nou verhevenGa naar voetnoot616,
Soenen en gelt toe krygen, dat is al meer als ghemienGa naar voetnoot617.
HAESJE
Nou mijn uyt-genomeGa naar voetnoot618 engel, wiltme eens vriendelijck
aen-sienGa naar voetnoot619,
685[regelnummer]
Hoe meughjeGa naar voetnoot620 mijn dus quellen, en soo langh laten pracchenGa naar voetnoot621?
| |
[pagina 127]
| |
HANS
Het was'er een meysje van seventien jaer, haer maegdom
woegh'er haer al te swaerGa naar voetnoot622, nou wilGa naar voetnoot623 ick barsten van lacchen.
WelGa naar voetnoot624 machmen segghen als een wijf tochtigh is, soo is'er
gheen houwen an.
HAESJE
Mijn hartje BarentsGa naar voetnoot625, kom, ey kom, mijn eygen sint JanGa naar voetnoot626.
HANS
Ick kan niet langer veynsenGa naar voetnoot627, mijn soete butter doosjeGa naar voetnoot628.
Sy vlieght hem om den hals.
HAESJE
690[regelnummer]
Mijn gesuyckerde lief.
HANS
Mijn hartje.
HAESJE
Och mijn troosje?
Sy smijt hem onder de voet, en gaet op sijn lijf sitten.
Wat bin ick geluckigh, mijn harderGa naar voetnoot629, och! je bent soo soet,
Ick hebje soo lief dat ickje schier doot soenen moet.
| |
[pagina 128]
| |
HAESJE
O lieffelijcke mont wat most ick nae u verlangen,
695[regelnummer]
Eer ickje eensjes kussen mocht, och ick sal eeuwigh de uwe sijn,
Soo aengenaem sinjeGa naar voetnoot631, mijn troost, mijn medecijn.
HAESJE
Het is onmogelijck dat ick vanje af kan blyven,
Mijn hartje springht van vreught.
HANS
Ey lieve laet me gaen.
HAESJE
700[regelnummer]
Het is me niet moghelijck dat ickje kan ontslaenGa naar voetnoot633,
Je bent soo soet, soo soet, soo soet, jae soeter als een suyckerGa naar voetnoot634.
HANS
Ick bidje laet mijn op, je breeckt mijn hals, wat duyckerGa naar voetnoot635.
Giertje Goris, uyt.
GIERTJE
Daer sinnenseGa naar voetnoot636. Hange-bastGa naar voetnoot637, luys-hont, bloet-suyper,
scharluynGa naar voetnoot638.
HAESJE
Ick pack mijn spillen opGa naar voetnoot639.
Binnen.
| |
[pagina 129]
| |
GIERTJE
Hanghje dus u siel over een tuynGa naar voetnoot640,
705[regelnummer]
Hoereerder, bordiel-polGa naar voetnoot641, beedel-brock, funGa naar voetnoot642, guyt der guyten.
HANS
De duyvel moet men wijf hier ghebrocht hebben.
GIERTJE
Dat der buytenGa naar voetnoot643,
De nickerGa naar voetnoot644 het mit mijn niet te doenGa naar voetnoot645, maer hy soeckt jou,
Echt-breecker, op-maeckerGa naar voetnoot646, leefje dus met een vrou,
Segh droncke drincker, en verteert haer gelt met
hoeren en snoerenGa naar voetnoot647?
710[regelnummer]
Ga naar margenoot+Ick selje daer een schut voor schietenGa naar voetnoot648, jy selt de beurs
niet meer voeren,
Ick selje op een aere kam scheerenGa naar voetnoot649, bin ick aers
Goris en GiertGa naar voetnoot650.
HANS
Schaemje, wat meugen de luy dencken, datje hier dus tiert.
GIERTJE
Schamen! jy soutje schamen, en u goddeloose lust temmen,
Stucke-diefs, jy hebt al groot geluck dat ickje de baert niet gae
kemmenGa naar voetnoot651,
715[regelnummer]
Luysebos, en haelje de oogen en dat hayr uyt jou beseten kopGa naar voetnoot652,
| |
[pagina 130]
| |
Durf jy van schamen seggen, wel wat komtme noch al op,
Jou eer-vergeten beest, die noch wel op een kaeck mocht
raeckenGa naar voetnoot653,
En ick versweer het niet jou een plaets in 't tucht-huys te laten
makenGa naar voetnoot654.
HANS
Nou Giertje, bedaertje, het is mijn van herten liet,
720[regelnummer]
Dat is al even-eensGa naar voetnoot655, 't is wel gedocht, maer de saeck is
niet geschietGa naar voetnoot656.
GIERTJE
O galligh-veugelGa naar voetnoot657 wat hoef jy jou met andre te vermengenGa naar voetnoot658?
Je hebt t'huys wercks ghenoegh, en hoeft niet uyt te brengenGa naar voetnoot659,
Wat duyvel schortme meer als een aer, ben ick scheef of lam?
Segh dras-broeckGa naar voetnoot660, gat-vinckGa naar voetnoot661, doenje mijn eerst nam
725[regelnummer]
Was ickje goet ghenoegh, en 't is noch niet bedurvenGa naar voetnoot662,
Och wat bedroefder vrou ben ick, was ick sleghts gesturven
Doen ick mijn beenen de alder-eerste-mael byje onder-stackGa naar voetnoot663,
So sou ick dese hartseer niet beleven.
HANS
Nou Giertje, met gemack.
| |
[pagina 131]
| |
GIERTJE
't Is wel gheseyt, och, och, och, hoe sel ick het langer
aen-stellenGa naar voetnoot664?
730[regelnummer]
Goedeloos, en eereloosGa naar voetnoot665.
HANS
Jy moetje soo niet quellen:
Sie daer, ick beloofje, vergeeft het mijn nou, en soo het dan weer
geschiet,
Soo doet metme watje wilt, en vergeeft mijn u levenGa naar voetnoot666 niet.
GIERTJE
Och Hans, Hans, hoe selje dit kunnen verantwoordenGa naar voetnoot667.
Deynckt om het eynd dat soo langh isGa naar voetnoot668, och! datj'er eens na
hoordenGa naar voetnoot669,
735[regelnummer]
Ghy wort te metGa naar voetnoot670 een dachjen ouwer, en je valt al van quaet,
in quaet,
Wat selje dan ten lesten worden, segh booswicht, onverlaetGa naar voetnoot671?
GIERTJE
Jae Crokedils tranen, ick weet wel vanje vleyen,
Jou hart is een afgront van valsheyt, soo bedrieghje mijn altijdt,
740[regelnummer]
Want ghy speult een mans leugen is een vrouwe troostGa naar voetnoot673,
maer o spijt,
By een hoer te loopen, een hoer, sie daerGa naar voetnoot674 had ickse ghekregen,
| |
[pagina 132]
| |
'k Souwer soo ghehane-veugeltGa naar voetnoot675 hebben, datse op geen wegenGa naar voetnoot676
Daer van roemen sou, dat sy onder mijn handen had geweest,
Dat wou ickje wel gheswooren hebbenGa naar voetnoot677, ghy overgeven beestGa naar voetnoot678,
745[regelnummer]
Deynckje niet dat een stadt om duskeGa naar voetnoot679 dingen kan
verdrinckenGa naar voetnoot680.
HANS
Ick bidje, moertje Goris, laet jou haestige moetGa naar voetnoot681 wat sincken.
GIERTJE
Nou flucks me nae huys, 't het hier langh ghenoegh gheduurt,
Wy sellen mekaer noch meer spreecken in onse buurt:
Ick sel mijn Krelis-oom ontbien, en al dese dingen seggen,
750[regelnummer]
Die selje dan de Text en 't besluytGa naar voetnoot682 noch wel beter uyt-leggen.
Binnen
Ga naar margenoot+Lichthart en Robbert, uyt.Ga naar voetnoot683
LICHTHART
Deur gaense, armen bloet, hy had het soo niet ghedocht.
LICHTHART
Het viel hem een duur soenen, ick sou wel durven achten,
| |
[pagina 133]
| |
Dat hy hem voortaen het loopenGa naar voetnoot685 met dese reys wel sal
wachtenGa naar voetnoot686.
ROBBERT
755[regelnummer]
Hy is uyt-gestreeckenGa naar voetnoot687, soo dat hy neffens hemGa naar voetnoot688 andre
leeren kan,
Dat het vreemde vrouwen vervolgen niet en past voor
een getrout man.
LICHTHARTGa naar voetnoot689
Ofje segghen wout, de vryers hebben wat vrydom, als
de vrouwen selfs soo sot sijn datse ons beminnen;
Nou kom, al langh ghenoegh, 't Heerschop en de VrouGa naar voetnoot690
wachten ons daer binnen.
EYNDE. [GRAFISCHE VERSIERING met beer, twee slangen en symmetrische bladermotieven] |
|