Jeugdige minne-spiegel
(1634)–Pieter Nootmans– AuteursrechtvrijStemme: Yets moet ick u lommer vragen.Huyden eer de gulde wagen
Wierdt van Delius gedragen,
Ras beneden onse Kim,
Wierdt nae luycking van mijn oogen
Knap mijn dommel-geest ontogen,
Door gesichtens schemer-schim.
| |
[pagina 142]
| |
'kSagh uyt 'sHemels silv're Salen
Eerst Apollo neder-dalen,
Stijgend op het hoogh Parnas,
Waer de Nymphjens en Najaden,
Vlochten t'saem uyt Nivis bladen
Eene kroon van groen gewas.
Daer nae op de else-tackjes
Hoord' ick lieffelijck en mackjes,
Philomela quelen uyt,
Die de Hengstens-spring-brons-s ad'ren
Door 'tsoet ruysschen scheen te nad'ren
Met sijn dobbel keels-geluyt.
Dies Apolloos handt vermetel,
Sittend' op sijn groene Setel
Door sijn rechte vinger-dans,
Speelde op sijn soete Vedel,
Met gelaet, soo hoofs, soo edel,
Dat hy kreegh den Lauwer-krans.
Tusschen 'tsoete quinckeleren
Hoorden ick gestadigh eeren,
Ende roemen NOORENBURGH,
Die nu vijf-en veertigh jaren
G'luckigh steeds is voort-gevaren,
Waer voor Gode draegt de sorgh.
Loff, loff, riepen al de Magen,
Dat een Vrouwe heeft gedragen
Desen Phoenix van ons Eeuw:
Geenen Phoenix nae de Werelt;
Maer die Zielens-woonst' beperelt
Nae de aerdt van Iudaes Leeuw.
Heden wierdt dien Heldt geboren
Die veel liever liet verloren
Al 'tverganckelijcke goedt,
Dan sijn Schepper te ont-eeren,
Die sijn Segen gaet vermeeren,
En na Ziel en Lichaem voedt.
| |
[pagina 143]
| |
Ey laet u doch, met ons allen,
Sijn Geboortens-Dagh gevallen,
In het Iaer van tachtigh vijff,
Doe een Vrouwe wel geluckigh,
Door de barens-noodt seer druckigh
Baerd' een Loff die eeuwigh blijft.
Hier mee sloot hy sijne Reden,
En is schielijck wegh getreden
Binnen s'Hemels Opper-Zael,
Ick ontwaeckte, en deelachtigh,
Wensch ick dat u Godt Almachtigh,
Van sijn Erff maeck al-te-mael.
Een of Geen. |
|