Jeugdige minne-spiegel(1634)–Pieter Nootmans– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 131] [p. 131] Pastorel,Stemme: De Iuffers vanden Hage. Camilils. Ey segh Harderinne Phyllis, Waerom mindt gy niet Camilils? Waerom en lieft ghy hem niet? Die u dickwils heeft voor desen Sijne trouheyt u bewesen, Jae gebleven in verdriet. 2. Ach gedenckt u niet de kusjes Die ghy my door grage lusjes, In het groene klaver-gras Druckte soo met lips-gewemel, Dat my docht ick inden Hemel, En niet op de aerde was. 3. Iae de stomme water-beeckjes Konnen tuygen al u treeckjes, En het quastigh eycken hout, Al u dartel minne-vonckjes, En u lodder-rijcke lonckjes, Daer Camil lagh in vervrout. 4. Doe ick laetst eens sprack Amintas Die wel eer van u bemint was, En hem sey: dat ick u sou Met mijn hart en ziel beminnen˙ Sey hy: wilt dat niet beginnen; Want sy is te lichte vrou. Phyllis. 5. Al u suycker-soete woorden, Daer ghy Phyllis mee bekoorde, En u malle traentjes nat, Dat hy storte als een regen, Kon mijn hartje niet bewegen Van Camil soo dick om-vat. Camilils. 6. Wilt gy dan schoon Harderinne Dus verachten 'sHarders-minne: Daer Camilils in het veldt Nae u scheyen soo bedacht was, Dat hy voor u schaepjes Wacht was, Voor u stroye Hut gestelt. 7. Soo wil ick dan van u scheyen, En een trouwer Nymph verbeyen Voor u laten Coridon: Die soo dickmael aen Philander Seyde: dat ghy hadt een ander, Die u stale hart verwon. Een of Geen. Vorige Volgende