Jeugdige minne-spiegel
(1634)–Pieter Nootmans– Auteursrechtvrij
[pagina 129]
| |
Stemme: Grusella Nymphje sat, ofte Nu leef ick in't verdriet,
Roserra schoon Godin,
Ziel-roofster van mijn hart,
Ah siet de brant van Titers-min!
Hem soo verteert door bitt're smart,
Dat my de kille doodt,
Een hulp sal zijn in mijnen noot.
Want al mijn brack geween,
'tGeen uyt mijn oogen daelt,
Gemengelt met so droeve reen,
Heeft u gemoet so hart verstaelt
Dat noyt mijn ongeval
V wreede borst bewegen sal.
V martel-rijck gesicht
(Trots Phoebi blondt gestrael)
Heeft Titers hart wel eer verlicht;
Maer nu ick, laes alleenig dwael
En ghy nu van my scheydt,
Voel ik dat my de doot verbeyt.
Gedenckt u niet hoe ghy
Laetst aende koele Beeck
Met u gevat eens druckte my,
En seyd: Titer u droef gesmeek
En al u wreede pijn
Sal haest in vreugdt verandert zijn.
| |
[pagina 130]
| |
Waer op ick u mijn handt,
Mijn hart, mijn ziel, en trou,
V gaf tot echte liefdens-pandt,
En dacht dat ghy mijn waerde Vrou,
Soud' wesen Harderin,
maer laes vervormt is uwe zin.
Mijn wit-gewolde Vee
Soeckt met u vlock gepaert
Te grasen met Roserra mee:
Maer laes! met eenigheyt beswaert,
Knabbelen soo het Kruyt
Dattet u Titers doodt beduyt.
Roserra.
Neen Titer u getraen
Door 'tlommer Bos gestroomt
Beweegde my met u te gaen;
Mits selfs soo droef het stom geboomt
V bitt're smart uyt-steent
Dat Roserra nu met u weent.
Titer.
Ick weet, ha! schoon Godin,
Dat al u brack gerol
Gesproten is uyt weder-min,
Iae dat u hart van liefde vol,
Nimmer oyt van Titer scheyt:
Dies hy met u gestadigh weydt.
Een of Geen. |
|