Jeugdige minne-spiegel(1634)–Pieter Nootmans– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 5] [p. 5] Bedenckelijcke Ziels-glooring, Stralende uyt de Minne-Spiegel van den wel-geleerden, sin-rijcken, soet-vloeyenden Poëet P. Nootmans. Nu Iovis gulde Zael staet voor de Geesten open, Soo komt mijn grage Ziel daer binnen in-geslopen, En schept een soete lust in d'ongemeene Vreugdt Van 't Goddelijck gewin der tijdelijcke deugdt; En d'wijl ick 'tspits-gegluer bestier voor Titans-klaerheydt, Soo blixemt my in't oogh een door-geploegde Waerheydt, Gevoedt met 't eelste mergh der Hoofden herssens-klem: Op dat ick mach verstaen een Hemel-hooge Stem! [pagina 6] [p. 6] Dus, als ik eens begin op Helicon te pijnen, Soo sie ick dat de Goon by duysenden verschijnen, En lauw'ren Nootmans Hooft met zadeloos gewas: 'tGeen eertijdts, door 'tvermaeck, een siecke Ziel genas! En t'wijl sijn steylen geest ontfangt Parnassi-drupp'len, Soo schijnt ons 'tjeugdigh hart als uyt het lijff te hupp'len: Mits dat Minervaas-Pronck wert van hem op-gericht Door't innerlijck gevoel van 'tuytterlijck gesicht. Want nu ons wort verthoont dat hy de Sang-Godinnen, Door aen-geboren aerdt, kan staetelijck verwinnen, Soo stelt hy ons te voor een Minne-Spiegels-glans, En vlecht met Venus selfs een Maegdelijcke Krans: Hier doet hy Coridon seer lieffelijcken smeken, Om 'tdoor-gestaelde hart van Silvia te breken. [pagina 7] [p. 7] Daer geeft hy Daiph'lo moet, om minnelijck te staen Waer Laura,met haer Vee, komt dagelijcx gegaen˙ Amintas schijnt van liefd' als aemeloos te hijgen, Wanneer hy sijn Lerind' doet duysent bloosjens krijgen˙ En Titer staet en wacht nae Rosemonds-gebiedt Soo langh hem 'tblinde VVicht met minne-pijltjens schiet: Iae Hymenaeus doet de lieve Bruylofs-Sangen Aen 't Echt-beminnend' volck gewilligh over-langen; Dies Cupido daer snelt, en wemelt ginds en weer, Tot dat hy heeft sijn wil van 't minnelijck begeer. VVel, op dan, Keeltjens, op! laet hooren soete Meysjens V held're Hemel-stem; die Nootmans duysent reysjens Heeft innerlijck begaeft met soo een hoogh gemoedt, Dat noch sijn vlugge Pen de witte Velden voedt! [pagina 8] [p. 8] Dus stijgh dan, metten geest, tot boven in den Hemel, En sweeff tot op den top van 't onder-aerdsch gewemel, Iae vraegh Apollo selfs wat datter dient gedaen VVanneer ghy 't geestig Hooft kroont met de lauwer-blaen: 'kVVedd' dat sijn helle glans u in 'tgesicht sal schett'ren, Als of hy waer geneygt u 'tbeckeneel te plett'ren; Iae sal een gulde Klaeuw doen stralen door het swerck, En gronden uyt de grondt een grondeloose Kerck! Dies is 't een lastigh pack sijn Hoofdens-Pronck te cieren, En door sijn slavigh breyn begoddelijckt te swieren; VVant wie ons Nootmans roemt, en geeft verdiende loff, Ontsluyt een stale deur van Pallas eygen Hoff. I. Burchoorn. Vorige Volgende