Pétain tot het laatste toe zijn plebisciet gewonnen heeft.’
Een volk dat uit zijn voegen barst en vervolgens de gebarsten voegen opraapt om er zich opnieuw door te laten regeren, bij gebrek aan beter, bij gebrek aan zichtbaar beter, of bij voorlopig gebiek aan beter. Iedereen heeft er alles al over gezegd.
Als je op de vraag ‘maar wat had je dan gedacht’ antwoordt ‘in ieder geval niet dit, dit heeft die beweging niet verdiend’ dan heeft de vragensteller misschien het recht zijn schouders op te halen. Maar wie ‘die beweging’ gezien heeft weet dat ze dit niet verdiend heeft. Zij is niet alleen maar opgestaan om een onheilsteken aan de wand van het Elysée en aan de muur van de technologische maatschappij te schrijven om vervolgens weer in een zwijgzaam moeras van afwachting weg te zakken tot het de geschiedenis behaagt de apostelen ervan gelijk te geven, het gelijk van hun eis: een mogelijke (om het woord leefbare niet te gebruiken) samenleving. Die samenleving heb ik vaak onoprecht of versleten als een oud Latijns misformulier zien hanteren, beloven, voorhouden. Ik heb haar nooit zo welsprekend, zo eerlijk en zo duidelijk horen eisen als door die mensen, in die dagen van mei, niet voor Frankrijk, zoals de Gaulle wil, of voor die nieuwe natie, Europa, zoals de aanbidders van de ‘Amerikaanse uitdaging’ willen, maar voor de wereld. Ik ben hier alleen in de kamer, maar ik hoor toch lachen. Dat soort dingen spreek je niet meer straffeloos uit, zelfs niet meer als je alleen bent.
Goed, afscheid van de wilde dagen, de revolte gaat in de couveuse, en wij gaan in de wachtkamer. Maar ik kan er nog niet goed afscheid van nemen. Ze vragen je ‘maar wat was er dan zo bijzonder’ en het bijzondere was, weet ik nu, dat ik niet alleen bij al die anderen maar ook bij mezelf een heimwee bespeur, niet naar barricaden of politiecharges, niet naar ellenlange verklaringen en politieke chicanes, niet naar de opwinding van de opwinding, naar het zelf beleefde journaal of de uitgekomen onheilsprofetie maar wel naar die vreemde, onuitlegbare tinteling die in de lucht hing, die bijna aanraakbare verwachting, die totale, ontroerende openheid van iedereen tegen iedereen, het mengsel van hoop, naïviteit, tactiek en eerlijkheid, alles wat nu, nu de wereld er weer uitziet als de wereld, onzichtbaar is geworden. In de kamer waar ik zit tikt, uiterst langzaam, een oeroude klok