Pointe du Raz
Bretagne, juli 1966. Waar rijd ik nu, nu ik door Bretagne rijd? Door het woud van Brocéliande, door het land van Ys, door de Vallei zonder Terug, door welke mythische koninkrijken waarin tovenaars ronddwalen, reuzen slapen, satan kinderen verwekt, heiligen wonderen doen, en een taal zich in harde, steenvormige woorden afsluit van de rest van de wereld? Bretagne was geheimzinnig, en de hele Keltische wereld is het nog, Gallicië in Spanje, Ierland, sommige eilanden en streken van Schotland. De legenden zijn niet te tellen, en ze zijn er nog steeds, in de grijze dorpen, in de zwarte zee die aan de rotsen vreet, in de sombere bossen met hun doodstille vijvers, in de velden met die onverklaarbare, hoge stenen, gerangschikt door onbekende volken, gericht naar de zon of de wetten van de zon, en niemand weet zeker wat ze er deden, laat staan hoe ze die rotsen daar gekregen hebben. Ik rijd er doorheen, eigenlijk zonder een doel, en om er een te hebben kies ik de uiterste westpunt, de pointe du Raz, daar waar de Bag Noz, de boot van de nacht, voorbijvaart bij het ondergaan van de zon. Niemand is er aan boord, lijkt het. Of is het de mist waardoor je niemand ziet? De boot vaart onder bevel van de eerste dode van het jaar. Is het een oude man, dan zullen er veel kinderen sterven, dit jaar. Is de kapitein een kind, dan zijn het de grijsaards die in de mist verdwijnen zullen. Het landschap is vreemd. Het is niet zo openlijk melancholiek of geheimzinnig als ik gedacht had, maar het heeft zich in zijn eigen legendes gewikkeld. Zware wolken trekken er overheen, het regent, en dan, ineens, wordt het erg groen onder de zon die er maar even is, het is nat en vol bloemen, paarse en rode klavervelden. Stil, nauwelijks verkeer, oude dorpen waarin een zwijgen of een landerigheid hangt die ik voor het gemak verveling noem, in ieder geval iets langzaams, daarbuiten begint weer het zware landschap met ineens weer die ijzeren zon die de
loodkleur van de natte leidaken oplicht (sprak de tachtiger). Na een halve dag rijden kom ik bij de pointe du Raz. Als ik niet wist dat de wereld geen einde heeft, als kennis er geen aarde van gemaakt had, hield de wereld hier op, jammerlijk, als een geweldige schreeuw van in elkaar gesmeten stenen, waarin de oceaan holen geslepen heeft waar hij op blaast als op een fluit, donke-