Daarna alleen nog maar wolken. Er is iets onuitlegbaars aan die vleugel buiten, veel onuitlegbaarder dan het barbaarse berglandschap later, beneden. De wolkenvelden zijn zo wit dat je de neiging hebt om naar buiten te gaan en er op te lopen, want je weet zeker dat je, als je die deur uit zou lopen, iemand zou horen jodelen, en je blijft steeds uitkijken naar een eenzame skiër, of naar een verlaten dorp aan de horizon van al dat witte besneeuwde en boven dat alles draaien die twee propellors door, en ik kijk ernaar, naar de onvertaalbare stilte van de vleugel, een herkenbaar object waar je op dat ogenblik, vliegend, onherroepelijk van gescheiden bent. Er zit een geel vierkantje op, waarin het woord hold met zwarte letters geschilderd staat, en een nummer.
Vliegen is een cliché geworden, maar ik zal nooit ophouden me erover te verbazen, niet meer over hoe het kan, of dat het zo vlug gaat, maar over het feit dat ik me in een ding bevind, een voorwerp, dat ik alleen maar volledig kan zien als het op de grond staat. Het enige dat je ziet als je vliegt is de vleugel, nooit het vliegtuig, en soms, na een lange vlucht, zie ik in mijn slaap een vleugel uitgestrekt over een met licht volgeperst wolkenveld, of over een diep beneden mij liggende zee, een ijzerkleurige magische arm, en dezelfde opgetogenheid van tijdens de vlucht vervult me, alle anekdotes, stewardessen, andere passagiers, vervliegen, en alleen het vliegen zèlf blijft over, als iets wat je doet, jij bent het die vliegt.
Corsica, Sardinië, beneden hoeden jongens schapen en geiten, ik kan ze niet zien, mannen hangen over een bar in bergdorpen en vragen om een espresso, ik kan ze niet zien, vissers varen uit of boeten hun netten, ik kan ze niet zien, ik vlieg nu over de zee en iemand zal me straks op een schim wijzen, een schaduw en zeggen: Afrika, en dan