| |
Grammay (1583-1584)
Ontstaan
De elegieën voor Cornelis Grammay en Dirk vander Beke zijn, volgens Van der Noots eigen zeggen, bedoeld als heilwens ter gelegenheid van het nieuwe jaar (1584?). Het sonnet aan Peter Coppenol bezingt onder alle deugden de urbanitas, die vooral tot uiting komt in het onthalen der vrienden, misschien wel bij gelegenheid van dezelfde jaarwisseling als hierboven vermeld. In het resterende sonnet, eveneens een heilwens, maar nu voor Phlips vander Meeren, ontbreekt elke chronologische verwijzing naar het juiste tijdstip waarop dit gedicht gecomponeerd is. De tweede helft van het vel is gewijd aan een numismatische uiteenzetting.
Enkel tussen de stukken voor Grammay - eventueel ook voor Coppenol - en voor Vander Beke is het mogelijk een zeker - in casu chronologisch - verband te leggen; in de tekst van de twee overige gedichten zijn geen nieuwjaarswensen uitgedrukt.
| |
Inhoud
- | Elegie aan Grammay (4-21)
Laten wij te midden van de aardse ellende ons tot het goddelijke wenden! Het schenken van een exemplaar der PW betekent een appreciatie van deze houding. |
- | Sonnet voor Coppenol (25-38)
Lof der urbanitas in haar drie aspecten: het begroeten der deugdzamen, het ondersteunen der armen en het ten dis nodigen der vrienden. |
- | Elegie aan Vander Beke (42-57)
Zelfde verzuchting en aansporing als tegenover Grammay. |
- | Sonnet voor Vander Meeren (61-74)
Lof zij de gehuldigde, die stamt uit de adellijke geslachten Van der Meeren en Van der Noot! Om dezelfde reden worden zijn kinderen geloofd, die bovendien nog het geluk smaken zulk voortreffelijk vader te bezitten. |
- | Elegie aan Vool (78-149)
1) | De antieke heersers richtten monumenten op en sloegen penningen om na hun dood voort te leven; dit alles is echter vergaan (78-97). |
2) | Thans verzamelen de numismaten deze schamele resten in hun pronkkasten; ook laten zij dergelijke penningen nasnijden (98-111). |
3) | Onder binnen- en buitenlandse verzamelaars is Vool de belangrijkste (112-129). |
4) | Ook Van der Noot heeft diens verzameling verrijkt (130-139). |
5) | De onsterfelijkheid, geschonken door de dichters, overtreft toch elke stoffelijke roem (140-149). |
|
| |
| |
| |
Bronnen
Van der Noot spreidt zijn belezenheid in numismatische aangelegenheden ten toon; één precieze bron, die alle gegevens van deze elegie bevat, is niet aangetroffen.
| |
Verklarende aantekeningen
2 |
veursinighen: vooruitziende, verstandige MNW, IX, 1080 (s.v. Voresienich)
Cornelis Grammay (†Antwerpen 1600)
Zoon van Jacob, die gehuwd is met Maria Stalpaerts van der Wiele (†vóór mei 1558) en later met Isabella van Rechtergem (†1593). Cornelis wordt beheerder van de wijnaccijns te Antwerpen, en is een zeer welstellend man: op 29 apr. 1574 betaalt hij 100 pond Art. in de gedwongen lening voor de Spaanse soldaten, en in 1579 moet hij 50 gulden per maand opbrengen voor de lening van 52.000 gulden. Op 23 sep. 1580 ontvangt hij twee amen wijn ‘tot vereeringe van synder twee dochteren bruyloft’. In apr. 1582 leent Cornelis aan de stad 1.200 gulden van de nodige 6.000 voor een afscheidsgeschenk aan Anjou bij diens vertrek naar Gent. Op 27 sep. van hetzelfde jaar krijgt hij het fiat van de magistraat voor verbeteringen tot ‘betere directie vande selve wynaccyse’. Hij is gehuwd met Marie van Roye, en na haar dood met Maria van Halmale in 1588. Tot zijn testamentuitvoerders heeft hij o.a. Thomas Anraet (euterpe 230) aangesteld.
Lit.: AA, I, 369; V, 237, 265, 411; VI, passim; XVII, 357, 407, 436; XXII, 222; XXIV, 361; XXV, passim; AA, 2de reeks 3 (1928), 87 noot 1. |
4 |
nieu Iàren: hier best te vertalen in het enk.: wij verlangen telkens naar een zalig nieuwjaar. |
11 |
vvaer: irrealis: de wereld zou wel goed zijn, ware het niet dat veel volk slecht is |
12 |
vvel en vreed'-samigh: zeer vreedzaam ‘Met ende verbonden aan een ander bijw. heeft wel de kracht van een bijw. van graad’ MNW, IX, 2083 (s.v. Wel) |
15 |
in des versoecks tempeest: in de hevige beroering van de vijandelijke aanval MNW, VIII, 2494 (s.v. Versoek) en WNT, XVI, 1466 (s.v. Tempeest) |
17 |
Huysvrou': Marie van Roye; zie 2
kinders: een zoon, Cornelis, en vijf dochters: Jacobijne (× Willem van Wamel; zie scholier 296), Maria (× Constantijn vanden Berghe), Isabeau (× Gabriël van Bemmell), Sara en Susanna. Onze enige bron specificeert niet wie van deze kinderen uit Grammay's tweede huwelijk stamt (stammen); zie AA, 2de reeks 3 (1928), 87 noot 1. |
21 |
uvver Liefden: aan u; ‘Uwe(r) Liefde, een oudtijds gebruikelijke term om een of meer personen beleefd aan te spreken’ WNT, VIII, 2076 (s.v. Liefde) |
23 |
Meester Peeter Coppenol: nergens elders aangetroffen. Wanneer bij de overgang van Bu (a) naar (b) de familienaam Coppenol uitgebroken wordt, kan zulks geschieden om twee mogelijke redenen:
1) | Deze naam was reeds van bij de aanvang foutief. |
2) | De resterende voornaam veroorlooft Van der Noot dit gedicht aan een ander personage met dezelfde doopnaam op te dragen. |
|
24 |
Sonet: deze spelling met één n is ontstaan onder invloed van het Italiaanse sonetto WNT, XIV, 2518 (s.v. Sonnet) |
25 |
Beleefdtheyt: bedoeld is hier de urbanitas, zoals deze deugd genoemd wordt in Patricius, De institvtione, Parisiis, 1585, 150v: ‘Hinc trahitur vrbanitatis nomen, quod ad sermonem morésque pertinet, & ab vrbe dicitur, quandoquidem à ciuili congressu, doctorúmque virorum consuetudine eruditio quaeque trahitur, quae homines miro quodam lepore ac sale perfundit, cui quidem contraria est rusticitas’. Zie ook carro 200-201. |
26 |
sterkelyck: in hoge mate, zeer WNT, XV, 1522 (s.v. Sterkelijk) |
29 |
onder t'shemelsch troone: op aarde WNT, XVII, 3239 (s.v. Onder 's hemels troon) |
30 |
en deughdt suken te cauen: en [desondanks] de deugd wensen te bewaren MNW, III, 1253 (s.v. Die ere caven) |
| |
| |
32 |
tuuen: onthalen MNW, VIII, 793 (s.v. Tuven) en MNW, VIII, 499 (s.v. Toeven) |
37 |
slecht: eenvoudig WNT, XIV, 1615 (s.v. Slecht); typisch voorbeeld van ‘affektierte Bescheidenheit’, zie de aantekening bij roelandts 47.
v,: herhaling van het meew. voorw. v in 36
om...te prysen: hangt af van bevvysen (36), en niet van sou ick (36); alleen in dit eerste geval is de aanwezigheid van te gerechtvaardigd. |
40 |
Dirick vander Beke (oca. 1545 †15 dec. 1602)
Zoon van Jan en van Barbe de Vrechem. Hij is heer van Neufrue en Ophem, en wordt thesaurier van de Staten van Brabant. Zijn echtgenote, Marie (de) Gilbert, overlijdt op 49-jarige leeftijd op 24 mei 1602.
Lit.: Van den Leene, 14*4r; H.C. van Parys en François de Cacamp, ‘Généalogie des familles inscrites au lignage de Coudenberg en 1376 d'après Le Liber familiarum de Jean-Baptiste Houwaert’, in Brabantica II (1957), II, 53. |
42 |
vremdt: onbekend MNW, IX, 1290 (s.v. Vremt); hier dus op te vatten als synoniem met nieuw. |
45 |
royen: ‘de tegenspoeden, ongevallen, rampen...waarmede God de menschen straft, worden zijn roede genaamd’ WNT, XIII, 663 (s.v. Roede) |
51 |
verclaeren: verlichten MNW, VIII, 1910 (s.v. Verclaren) |
53 |
goede vverken: is dit reeds als katholieke formulering bedoeld? |
59 |
Phlips vander Meeren (†1592)
Zoon van Wouter en Catharina van Nassau. Op 3 nov. 1547 wordt hij ingeschreven als student aan de Leuvense universiteit. Hij is heer van Zaventem en Sterrebeke, ridder, stadhouder der lenen van Brabant. Van bij de aanvang is Van der Meeren actief betrokken bij de opstand der Nederlanden: hij tekent het Eedverbond der edelen. In 1567 moet hij dan ook de wijk nemen. Zijn goederen worden verbeurd verklaard bij vonnis van 17 aug. 1568. Hij verblijft kort daarop in de Noordelijke Nederlanden. In 1576 trekt hij als afgezant van de Staten-Generaal naar Gelderland om dit gewest tot de zaak van de opstand over te halen. In 1577 tracht hij, samen met Viglius en Hessels, Duitse troepen, gelegerd te Den Bosch, voor de Staatsen te winnen. Eveneens met Hessels, en in overleg met Matthias, Oranje en de raad van state moet hij in okt. 1579 uitmaken welke steden en gewesten voortaan als vijand van de Staten-Generaal dienen beschouwd te worden. Van der Meeren krijgt op 12 juni 1582 van de stad Antwerpen vrijdom van accijns. Op 24 dec. 1584 ontvangt hij van dezelfde instantie 300 gulden omdat hij bij het vernieuwen en continueren van de wet, als commissaris de adel van het hertogdom vertegenwoordigd heeft. Hij is gehuwd met Marie van der Noot, dochter van Engelbert en van Marie de Locquenghien. Na haar dood hertrouwt hij met Juliana van Schagen, dochter van Willem en Elizabeth van Bronkhorst.
Lit.: Aa, XII, 484-485; AA, V, 462; XXIV, 405; Azevedo, 9, 10, 97; L.P.L. Pirenne, ‘'s-Hertogenbosch tussen Atrecht en Utrecht. Staatkundige geschiedenis. 1576-1579’, in Bijdragen tot de geschiedenis inzonderheid van het oud hertogdom Brabant 43 (1960), 3de reeks, 12de deel, 59, 255; Schillings, 357; Emile Spelkens, ‘Le Lignage Sleeus’, in Tablettes du Brabant V (1963), 144; Vermeylen, 101 (776), 167 (857) noot 5.
In dit sonnet rept Van der Noot met geen woord over de drukke politieke activiteit van Van der Meeren. Betekent dit dat onze dichter - toen reeds katholiek (?) - dergelijk partijkiezen afwijst? |
62 |
Maximiliane vvas v moeder: hier vergist Van der Noot zich. Maximiliana van der Noot (†8 mrt. 1559 te Lier), dochter van Wouter en van Louise de Herbais, was gehuwd met Filips van der Meeren (†31 mrt. 1524), de grootvader van zijn hier gehuldigde naamgenoot.
Lit.: Azevedo, 9, 97; François de Cacamp, Frédéric Collon, Julienne Martens-Malengreau, ‘Armorial des vassaux du comte Henri de Nassau...’, in Brabantica VIII (1966), I, 132; Gailliard, I, 295; Grafschriften, VII, zonder paginering; Herckenrode, 651, 1434; Jacobus Le Roy, |
| |
| |
|
Notitia marchionatus Sacri Romani Imperii..., Amstelaedami, 1678, 134; Spelkens, a. art., 140, 142. |
63 |
sy: Marie van der Noot; zie 59 |
64 |
Voordt bracht: opvoedde. Deze betekenis, die niet voorkomt in de woordenboeken, wordt gekozen in functie van het voorzetsel op (63).
kinders: Anna (× Willem de Goux) en Willem (× Jeanne Ulens); zie Azevedo, 10 |
65 |
edel, als ghy: de kwartieren in hun wapenschild zouden volgens Van der Noot geen verschil vertonen voor de twee generaties: 1 en 4: Van der Meeren, 2 en 3: Van der Noot. |
66 |
minioot: lief, bevallig WNT, IX, 769 (s.v. Minioot) |
67 |
oudt: reeds in Het Bosken signaleert hij een voorvader, Messer Luciaan dela Noce, die huwt in 563; zie Smit-Vermeer, 57. Een soortgelijk streven vindt men bij Ronsard, Baïf en Saint-Gelais; zie Gustave Cohen, Ronsard. Sa vie et son oeuvre, Paris, 19242, 15-16. |
73 |
vroom: rechtschapen MNW, IX, 1398 (s.v. Vrome)
als de vroede: wijs, verstandig; ‘in den rederijkersstijl vindt men zeer vaak een verbinding van als met een znw. (bepaaldelijk een zelfst. gebruikt bnw....), voorafgegaan door het lidw., met de kracht van een adverbiale bepaling’ WNT, Suppl. I, 977 (s.v. Als) |
76 |
Hendrick Vool
In de periode 1582-1584 drijft hij handel op Venetië. In dat laatste jaar verlaat hij Antwerpen, zodat hij door het calvinistisch bewind wordt ingedaagd op 26 sep. Rond 1587 is hij weer actief in de handel over zee met Venetië en de Levant.
Lit.: AA, IV, 185; Brulez, 180, 547; Diercxsens, III, 668.
Vools wijdvertakte handelsbetrekkingen veroorloven hem het samenstellen van een muntenkabinet, zoals Van der Noot dat hier beschrijft. Nochtans moeten de loftuitingen van onze auteur cum grano salis genomen worden: deze verzameling is ons uit geen enkele andere bron bekend, ook niet uit Goltzius' uitvoerig bericht over de door hem geraadpleegde collecties (± 950). Daaruit volgt wel dat het belang van Vools verzameling niet eersterangs kan geweest zijn.
In het voetspoor van Guillaume Budé, De Asse et partibus ejus (1514), zijn verschillende numismatische werken ontstaan in de zestiende eeuw, zo de publikaties van Andreas Fulvius en Aeneas Vicus in Italië, van Joannes Huttichius in Duitsland. In de Nederlanden wordt de reeks geopend met de zeer imposante uitgaven van Goltzius, dank zij het mecenaat van Marcus Laurinus, heer van Watervliet. Nog vóór deze elegie aan Vool verschenen te Antwerpen twee edities van een soortgelijk werk, bezorgd door Ortelius, evenals een verwante publikatie van de hand van Torrentius. Op het einde der 16de en in het begin der 17de eeuw tellen de Zuidelijke Nederlanden heel wat bekende numismaten: Lieven Hulse (Hulsius), Abraham Gorlaeus, Renier Budelius, Andreas Schott, Franciscus Sweertius, Charles de Croy (zie croy 2) en Jean de Chokier de Surlet.
De werken van Ortelius en Simeoni, die Van der Noot in één adem noemt met Goltzius' edities, passen minder goed in deze context: Simeoni's werk is veeleer emblematisch, en de publikatie van Ortelius is gewijd aan fictieve personages.
Lit.: Marcel Hoc, ‘Les “XII Caesarum romanorum imagines” de François Sweertius’, in De Gulden Passer 41 (1963), 83-93; Karel van Hulthem 1764-1832, Brussel, 1964, nrs. 26, 63, 66, 68; Medailleurs en numismaten van de renaissance in de Nederlanden, Brussel, 1959, 141 e.v. |
78 |
Ouders: mensen uit de oudheid WNT, XI, 1550 (s.v. Ouder) |
80 |
is: enk., verwijst naar het collectief dinghen (79) |
83 |
béraden: om de nakomelingen te helpen door de ondervinding, opgedaan door het voorgeslacht, en afgebeeld op de monumenten, waarvan sprake hierna. |
85 |
Houden...In (84): ingriffen, afbeelden WNT, VI, 1199 (s.v. Iets in iets houwen)
niet om vereenen: allervoortreffelijkst; ‘de oudere taal kent nog...uitdrukkingen met niet, dienende om een begrip zoo sterk mogelijk te bevestigen: niet wordt dan gevolgd door om met den infinitief van een ww., dat met ver- van een bnw. is afgeleid’ WNT, IX, 1948 (s.v. Niet). |
| |
| |
|
Deze afleiding stamt van rein in de betekenis: voortreffelijk, uitstekend WNT, XII, 3de stuk, 1639 (s.v. Rein) |
87 |
boghen: triomfbogen WNT, III, 389 (s.v. Boog)
heurliden: van de Ouders (78) |
88 |
Grauen, seer kosteliick: men zie de beschrijving van twee graven en de opneming van vele grafschriften in de Hypnerotomachie, resp. 10v-11r en 84v-104r. |
90 |
latoen: messing, geelkoper WNT, VIII, 1166 (s.v. Latoen)
ghehouden: zie 85 |
92 |
vasen: asurnen, zoals er in Het Theatre een geplaatst is op de top van een obelisk (Smit-Vermeer, 210-211)
op d'antiike: op antieke wijze WNT, II, 513 (s.v. Antiek) |
93 |
Medalien: gedenkpenningen WNT, IX, 327 (s.v. Medaille, medalie)
d'een d'ander ongheliike: van elkaar verschillend WNT, X, 1611 (s.v. Ongelijk). Als mogelijke bron van 93 zie men Hubertus Goltzius, C. Ivlius Caesar, Brvgis Flandrorvm, 1563, C3v: ‘Nam id feriendis nummis summo studio Romani perfecerant, vt quidquid dignum censerent, quod ad posteritatis memoriam transmitteretur, id in numismatis quamscitissimè deformatum darent’. |
99 |
achter-ná: na afloop van deze verwoestingen WNT, I, 692 (Achterna)
Zelfde piëteit beschreven bij Alciati, 21: ‘Quin id antiquarij & studiosi longè antè, & hoc nostro seculo diligenter obseruarunt in quibusdam priscorum temporum numismatis aereis & argenteis, tum saxis & aeedificiis, longa seculorum caligine, & quasi senio ferè omninò collapsis, ex quibus illorum veterum hominum studium agnoscunt in obseruandis familiis, vel gentis alicuius stemmatis, aut effingendis iis quae ipsi suo arbitratu conceperant, quaeq́ue vel multis, vel certè paucis, & quidem eruditis atque ingeniosis proposita esse cupiebant’. |
101 |
laten varen: loslaten WNT, VIII, 1154 (s.v. Laten varen). Het beeld van de aren lezende figuur is in oorsprong een bijbels beeld, ontleend aan het boek Ruth 2. |
102 |
Dees': nl. stucken (98) |
104 |
daer medt: nl. met deze stucken |
107 |
soo: men denke dit woord vlak na Om
te vvorden ghequetst: onderwerp hiervan is nog steeds Dees' (102) stucken (98)
ghequetst: beschadigd WNT, VIII, 771 (s.v. Kwetsen)
herdt: hevig, fel WNT, V, 2157 (s.v. Hard), ‘van een klap, een slag’ WNT, V, 2158
ghenaken: treffen WNT, IV, 1493 (s.v. Genaken) |
108 |
antiquarisen: archeologen, kenners der oudheid WNT, Suppl. I, 1293 (s.v. Antiquair)
nà màlen: naschilderen WNT, IX, 1328 (s.v. Namalen) |
109 |
ordendtliick: in goede orde, nl. volgens de voorgestelde personages of afbeeldingen |
110 |
heur gheleghendtheydt: de toestand, de staat van deze munten WNT, IV, 1111 (s.v. Gelegenheid, gelegentheid) |
112 |
Brabant: wordt hier gelijkgesteld met de twee algemene benamingen voor de Nederlanden |
113 |
Miin Heer' van VVatervliet: Marcus Laurinus (Lauren, Lauryn, Lauweryn) (oBrugge 1530 †Calais 14 mrt. 1581)
Zoon van Matthias en van Françoise Ruffault. Hij volgt zijn vader op als heer van Watervliet op 5 sep. 1541. Op 14 juni 1542 wordt hij met zijn broer Jan (?) ingeschreven als student te Leuven. Dank zij zijn aanzienlijk fortuin kan hij zich totaal wijden aan de twee studiegebieden die zijn uitverkoren werkterrein vormen: epigrafie en numismatiek. Op basis van zijn eigen verzamelingen bezorgt hij, in samenwerking met Goltzius, de uitgave van numismatische werken, die de bewondering van de geleerde wereld opwekken. Wij vinden dan ook Latijnse lofdichten te zijner ere van de hand van Janus Gruterus, Adolf van Meetkerken en Maximiliaan de Vriendt; in onze eigen literatuur heeft Lucas d'Heere hem een sonnet opgedragen; ook in de Nederlandse vertaling van Sambucus is hem een embleem toegewijd. Laurinus ontbreekt evenmin in het album amicorum van Ortelius. Voor de samenwerking met |
| |
| |
|
Goltzius zie men vooral de hierna vermelde artikels van prof. De la Fontaine Verwey.
Lit.: BN, XI, 461-469 (L. Roersch); Aloïs Gerlo en Emile Lauf, Bibliographie de l'humanisme belge, Bruxelles, (1965), 179; Janus Gruterus, Delitiae poetarvm belgicorvm, Francofvrti, 1614, II, 714; III, 543; Guicciardini, 203b; D'Heere, 50; H. de la Fontaine Verwey, ‘Marcus Laurinus en Hubertus Goltzius’, in Handelingen van het XXVIe Vlaams filologencongres, Gent, 1967, 525-536; Id., ‘The first private press in the Low Countries. Marcus Laurinus and the Officina Goltziana’, in Quaerendo II (1972), 294-310; Abraham Ortelius, Album amicorum. Edition facsimile avec notes et traduction par Jean Puraye, in De Gulden Passer 45 (1967), 23r en 46 (1968), 28; Abraham Ortelius, Epistvlae. Edidit Joannes Henricvs Hessels, Cantabrigiae, 1887, 34, nr. 16; 228, nr. 95; Joannes Sambucus, Emblemata, T'Antvverpen, 1566, 192; Schillings, 246; Maxaemylianus Vrientius, Epigrammatvm libri IX, Brvgis, 1627, 45. |
114 |
Huybrecht Goltzius (oVenlo 30 okt. 1525 †Brugge 4 mrt. 1583)
Zoon van Rutger van Würzburg en Catharina Goltz; leerling van Lambertus Lombardus te Luik. In 1546 vestigt hij zich te Antwerpen, waar hij de penningkunde bestudeert aan de hand der verzamelingen van Ortelius, Van Meteren en de gebroeders Schetz. Ter aanvulling bezoekt hij nog andere kabinetten in de Nederlanden, en als resultaat verschijnt in 1557 Vivae Omnivm Fere Imperatorvm Imagines (Antverpiae, 1557). Hierdoor maakt hij kennis met de gebroeders Marcus en Guido Laurinus, en dit via Ortelius. In 1558 sluiten Marcus Laurinus en Hubertus Goltzius een overeenkomst over het samenstellen van andere numismatische werken. Na een kort oponthoud te Brugge reist de graveur in 1558-1560 doorheen Duitsland, Italië en Frankrijk. In 1563 verschijnt het eerste boek van de geplande serie, C. Ivlius Caesar, (Brvgis Flandrorvm, 1563) en daarna de Fastos, (Brvgis Flandrorvm, 1566). Het werk wordt onderbroken, mogelijk doordat Goltzius verwikkeld raakt in de strijd om Broeder Cornelis Adriaens van Dordrecht. In 1570 is hij weer op reis. Na een pauze van negen jaar verschijnt Caesar Avgvstvs, (Brvgis Flandrorvm, 1574), het vervolg op de C. Ivlius Caesar, nog gevolgd door Sicilia Et Magna Graecia, (Brvgis Flandrorum, 1576). Ten slotte verschijnt bij Plantin in 1579 de Thesavrvs Rei Antiqvariae Hvberrimvs. De dood van de heer van Watervliet in 1581 en het overlijden van Goltzius niet lang daarna betekent ook het einde van hun groots project.
Goltzius was gehuwd met Elizabeth Verhulst en nadien, in 1582, met Maria Vyncx.
Lit.: BB, III, 241-262 (M. Hoc); BN, VIII, 94-97 (Félix Stappaerts); De la Fontaine Verwey, a. art.; NNBW, VI, 602-603 (Kleijntjens); Ortelius, Epistvlae, 64, nr. 28; 106, nr. 45; 253, nr. 105. |
116 |
Abram Ortels: Abraham Ortelius (oAntwerpen 14 apr. 1527 †aldaar 4 juli 1598)
Zoon van Leonard (†1539) en van Anne Herreweyer. Zijn vader zou een antikwiteitenhandel gedreven hebben, die door Abraham, zijn enige zoon, zou worden voortgezet. Daarnaast begint hij ook met het verluchten van kaarten. Na korte tijd telt Ortelius onder zijn vrienden ook Goltzius, door wie hij in de numismatiek zou zijn ingeleid. Nadat hij op de Frankfurter Messe van 1554 kennis gemaakt heeft met Mercator, volgt een drukke correspondentie; o.a. schrijft Ortelius hem op 25 okt. 1557 over numismatiek. In 1570 verschijnt zijn Theatrum orbis terrarum, later gevolgd door andere werken, die zijn naam als geograaf en cartograaf vestigen (zie ook hofmans 3). Van der Noot zinspeelt hier echter op Ortelius' activiteit als numismaat. Hij heeft dan ook in de eerste plaats het volgende werk van Ortelius op het oog: Deorvm Dearvmqve Capita, (Antuerpiae, 1573). In 1581 verwerft Ortelius het huis Het vlasbloem, waar hij zijn rijke verzamelingen herbergt; in 1592 verhuist hij naar de Lauwerboom, dat hij omvormt tot een waar museum. Uit dat zelfde jaar is ons ook een brief aan Lipsius bewaard, waarin hij een deeltje van zijn muntenverzameling beschrijft.
Lit.: BB, IV, 584-588 (M. Hoc); BN, XVI, 291-332 (Lt.-gen. Wauwermans); R. Boumans, ‘Was Abraham Ortelius Katholiek of Protestant?’, in Handelingen van de Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis VI (1952), 109-127; Aloïs Gerlo en |
| |
| |
|
Emile Lauf, a.w., 195; Aloïs Gerlo, Irène Vertessen en Hendrik D.L. Vervliet, ‘La correspondance inédite de Juste Lipse conservée au musée Plantin-Moretus’, in De Gulden Passer 42 (1964), 52; Grafschriften, IV, 69; Abraham Ortelius, a.w., in De Gulden Passer 46 (1968), 3-6; L. Voet, ‘Plantiniana 1943-1958’, in De Gulden Passer 37 (1959), 57-59.
min: minder WNT, IX, 755 (s.v. Min)
Van Aken: Cornelis Claesz van Aken (Cornelius Aquanus) (oNibbixwoude ca. 1514 †Leiden ca. 1590)
Als goudsmid te Leiden heeft hij achtereenvolgens de functies van essayeur en deken van het ambacht bekleed. Tijdens het beleg van Leiden speelde hij een belangrijke rol in de krijgsadministratie. Zijn verzameling Romeinse en andere oudheden, afkomstig uit de omgeving van Leiden, genoot een zeer goede faam. In het Album amicorum van Ortelius draagt hij Latijnse verzen en een Nederlands sonnet bij. Ook zijn portret, gegraveerd door Jan Wiericx, is aldaar opgenomen; Van Aken wordt erop afgebeeld alsof hij aan de toeschouwer twee Romeinse munten toont.
Lit: NNBW, I, 50 (Blok); Ortelius, a.w., in De Gulden Passer 45 (1967), 96v-98r en De Gulden Passer 46 (1968), 74-76. |
117 |
Gabriel Simeon: Gabriello Simeoni (oFlorence 1509 †Turijn 1575)
In 1528 behoort hij tot een Florentijns gezantschap aan het hof van Frans I. In 1534 reist hij naar Engeland en hij blijft er enige jaren gevestigd. In de periode 1539-1542 verblijft Simeoni weer in zijn geboortestad. Daarna leidt hij een zwervend bestaan, afwisselend te Rome, Ravenna, Venetië en Lyon. In Troyes wordt hij ooit aangehouden wegens ketterij. Hij volgt de hertog de Guise naar Italië, keert na deze expeditie terug naar Lyon en verblijft daarop bij Guillaume Duprat, bisschop van Clermont. Ten slotte vindt hij een definitief onderdak bij Emmanuel Filibert van Savoye. Hij is de auteur van verschillende werken, waaronder Devises et emblèmes héroiques et moraux, Lyon, 1559. In de Antwerpse uitgave van Claude Paradin, Princelijcke Deuijsen ofte wapenen, (1563), begint op 151v Die Princelicke Deuijsen oft wapenen vanden Heere Gabriel Simeon. Van der Noot kan dit werk bij zijn numismatische uitgaven tellen, omdat de eerste afbeelding bij Simeoni die van een Romeinse munt is.
Lit.: La grande encyclopédie, XXX, 43; Grand dictionnaire universel du XIXe siècle, XIV, 735; John Landwehr, Emblem books in the Low Countries 1554-1949. A bibliography, Utrecht, (1970), nrs. 465-473.
bescheyden: verstandig WNT, II, 1959 (s.v. Bescheiden) |
119 |
Alexander Coruin: Alessandro Corvini, een Romeins verzamelaar van oudheden. Goltzius noemt zijn verzameling onder de talloze andere, die hij voor zijn uitgaven bezocht heeft. Eneas Vicus roemt hem ‘honoratissimo gentilhuomo Romano: e quasi singolare protettore dell' antichità’.
Lit.: Mario Emilio Cosenza, Biographical and Bibliographical Dictionary of the Italian Humanists and of the World of Classical Scholarship in Italy 1300-1800, Boston, 1962, V, 564; Hubertus Goltzius, C. Ivlius Caesar, 2b2v; Enea Vico, Discorsi sopra le medaglie de gli antichi, Vinegia, 1568, 99.
Waarom Van der Noot Cornelis van Aken en Alessandro Corvini, die beiden enkel als verzamelaars bekend staan, ook onder de publicisten rekent, is mij niet duidelijk. Ook de reden waarom hij deze Romeinse numismaat boven andere, meer bekende Italianen verkiest, blijft onopgehelderd. |
120 |
vvat Noot ist my toch?: wat doet het er toe? WNT, IX, 2071 (s.v. Wat nood?) |
121 |
gheesten: deskundigen WNT, IV, 728 (s.v. Geest) |
124 |
vrome: dappere MNW, IX, 1398 (s.v. Vrome); zie citaat bij 93 |
125 |
scheynen: schenden |
127 |
voordt: vervolgens, na het opgraven MNW, IX, 1169 (s.v. Vort)
blinkende: gereinigd, opgepoetst ‘van glad metaal’ WNT, II, 2864 (s.v. Blinken) |
132 |
saen: snel, dadelijk MNW, VII, 41 (s.v. Saen) |
| |
| |
133 |
Indien de inhoud van 133-135 met de werkelijkheid overeenstemt, dan is Van der Noot toch niet zó berooid na zijn elfjarige zwerftocht te Antwerpen aangeland.
antycqʒ: afkorting voor antycque |
135 |
ten toone: van aanblik WNT, XVII, 1214 (s.v. Ten toon) |
138 |
Prouensen: Provence wordt door Van der Noot steeds als een apart cultuurgebied naast het eigenlijke Frankrijk beschouwd; zie apologie 93, etten 258.
Over Van der Noots verblijf in Italië zijn geen nadere gegevens bekend. Op de terugweg daarvandaan (?) heeft hij Vaucluse bezocht (Vermeylen, 31 (683)); het verblijf in Parijs wordt gememoreerd in matthias 122. |
139 |
stroom: de Rijn; men denke aan zijn Rijnlandse periode.
Renschen: zuurachtig zijn WNT, XII, 3de stuk, 2340 (s.v. Renschen) |
145 |
eyndeling': ten laatste toch WNT, III, 4038 (s.v. Eindeling) |
149 |
t'vvee exemplaren: mogelijk kreeg Vool twee exemplaren van dit vel. |
|
|