Woord vooraf
Want myn gewisse zal my dien [arbeid] mildelyk loonen, met getuighenis, dat ik my eenighszins jeeghens myne Landsluiden heb gequeeten, helpende hen aan middel om een' ryke schat van tydt te bespaaren: dewyl zy de stof en omstandigheeden van een' zeer breeden handel kunnen plukken uit een beknopt bundel van blaaden.
P.C. Hooft, Neederlandsche histoorien, 1642,3*4v.
Bij de beëindiging van dit werk betuig ik gaarne mijn dank aan allen, die tot de voltooiing ervan hebben bijgedragen.
In de eerste plaats moet ik dan ook mijn schatplichtigheid vermelden tegenover prof. dr. A. van Elslander, mijn leermeester. Hij heeft mij, via mijn licentieverhandeling, de weg gewezen naar de Zuidnederlandse renaissanceliteratuur, mij in zijn college van 1962-1963 laten kennismaken met de figuur van Jan van der Noot, en mij uiteindelijk in staat gesteld om de uitgave der Poeticsche Werken tot een goed einde te brengen.
Het eerste deel van dit werk, de analytische bibliografie, zou onmogelijk tot stand gekomen zijn zonder de daadwerkelijke steun van prof. dr. H.D.L. Vervliet, eertijds adjunct-conservator van het Museum Plantin-Moretus, thans hoofdbibliothecaris van de Universitaire Instelling Antwerpen. Hem dank ik zowel mijn inleiding in de studie der lettertypes als vakkundige rectificaties tijdens de voortgang van mijn werk.
Deze uitgave is uiteraard veel verschuldigd aan het vroegere Van der Noot-onderzoek. Heel in het bijzonder moet ik hierbij hulde betuigen aan prof. dr. C.A. Zaalberg te Leiden, wiens studie ‘Das Buch Extasis’ van Jan van der Noot men pas ten volle leert waarderen na jarenlange vertrouwdheid ermee.
Het is ondoenlijk alle bibliotheken, waarheen ik mij gericht heb op zoek naar Van der Noots bundels, apart te gedenken om hun medewerking. Wel moet ik voor bijkomende informatie een speciaal woord van dank richten tot mevr. E. Cockx-Indestege (Koninklijke Bibliotheek te Brussel), de h. J. Ernalsteen te Antwerpen, de h. F.H.J. Buijs (Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam), de h. Menno Hertzberger te Baarn, de h. J.A. Gruys (Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage), mej. drs. B.R. Ubink (Bibliotheek der Rijksuniversiteit te Groningen), de h. drs. R. Breugelmans (Bibliotheek der Rijksuniversiteit te Leiden), prof. dr. L.C. Michels te Nijmegen, de h.J. Mollen (Katholieke Leergangen te Tilburg), de h.G. Brouwers (Bibliotheek der Rijksuniversiteit te Utrecht), J.L. Beijers te Utrecht, Mr Howard M. Nixon, Deputy Keeper Antiquarian Division (The British Museum), Mme J. Veyrin-Forrer, Conservateur de la Réserve des Imprimés (Bibliothèque Nationale te Parijs), M.M. Piquard (Bibliothèque Mazarine te Parijs), Dr. P. Raabe (Herzog August Bibliothek te Wolfenbüttel), Frau Dr. M. Strebl (Oesterreichische Nationalbibliothek te Wenen) en mevr. B. Hvidt (Rigsbibliotekarembedet te Kopenhagen).
Aan de volgende bibliothecarissen betuig ik mijn erkentelijkheid voor de bereidwilligheid, waarmee zij kostbare zestiende-eeuwse drukken mij voor nader onderzoek ter beschikking stelden: prof. dr. L. Voet (Museum Plantin-Moretus te Antwerpen), dr. E. Willekens (Stadsbibliotheek te Antwerpen), dr. G. Colin (Koninklijke Bibliotheek