De 'Poeticsche werken'
(1975)–Jan van der Noot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Definitieve versieTer inleidingVolgens Bowers is de definitieve versie [...] a book which is complete in all its leaves as it ultimately left the printer's shop in perfect condition and in the complete state that he considered to represent the final and most perfect state of the bookGa naar voetnoot1. Het uitzoeken van deze definitieve versie voor elk apart vel der PW vergt geen speciale inspanning: het volstaat de gegevens te interpreteren die bij de analytische beschrijving van elk vel telkens vermeld staan aangaande de evolutie van binnen- en buitenvorm. In het geval der PW wordt deze opdracht echter gecompliceerd, doordat rekening dient gehouden te worden met een even definitieve bundeling. Daarom bestaat voor de twee reeksen, PW 1580-1585 en PW 1588-1595, de beschrijving van de definitieve versie uit een opsomming van alle vellen in de volgorde zoals zij in een weliswaar uiteindelijk, doch enkel ideëel exemplaar vereist is. Telkens wordt dan voor binnen- en buitenvorm de staat vermeld, die als definitieve versie verkozen is, samen met de redenen, die tot deze conclusie geleid hebben, voor het geval dat de uiteindelijke lezing niet samenvalt met de laatst verschenen staat. Los van elke verwijzing naar bestaande bundels bieden zich reeds mogelijkheden tot ordening van soortgelijk drukwerk aan: voor de uitgave van Jost Amman, Stam vnd Wapenbuch..., heeft Warnecke de afzonderlijke bladen heel eenvoudig alfabetisch gerangschikt volgens de naam van het geslacht, wiens blazoen opgenomen isGa naar voetnoot2. Dit is een zeer praktische oplossing, die echter enkel toelaatbaar is voor zulke materie als wapenschilden, waarbij de juiste volgorde van het afdrukken toch geen rol van betekenis speelt. In theorie zou de chronologische opeenvolging van de vellen, zoals zij uit de bibliografische analyse der PW te voorschijn is gekomen, het meest verantwoord zijn, ware het niet dat Jan van der Noot zelf enkele exemplaren als definitieve versie aangelegd had, exemplaren die ons tevens bewaard gebleven zijn. De identificatie van deze bundels stoelt reeds op een zeer eenvoudig materieel feit: het zijn de meest omvangrijke bundels PW, waarin dus de volledige produktie van een hele periode opgenomen is. Voor de periode 1580-1585 is dit AKAW G322, en voor de PW 1588-1595 beschikken wij over BKB VH23889 en ASB C31382. In deze drie bundels treffen wij aanvullende elementen aan, die de basis-evidentie, vervat in de voltallige aanwezigheid der vellen uit die hele periode, ter dege staven. Voor AKAW G322 vinden wij aanvullende versterking in een welbepaalde reeks correcties; apologie [A] en apologie [A2-A3] bezitten hiervan drie lagen. De verbeteringen in r. 48-49 en r. 51, die eveneens in ASB C91675 aangebracht zijn, vertonen in beide gevallen dezelfde blauwe inktsoort (correctie met de pen). De tweede soort schrappingen (r. 242 en r. 244) zijn met donkerder inkt uitgevoerd. Van meer belang voor het onderhavig betoog is echter een derde reeks correcties, die door een zelfde hand en in egaal bruine inkt doorheen het hele convoluut AKAW G322 (CB/Abr + LvB + PW) zijn bijgevoegd. Deze serie omvat:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op drie plaatsen zijn correcties van dezelfde hand overplakt door een latere bezitter (?), nl. naast titelvel 1584-1585 r. 76-78, apologie [A] r. 40 en CB/Abr, v. 223; in beide laatste gevallen is de bedekte strook aanzienlijk. Een deel van deze wijzigingen is in titelvel 1584-1585 overgenomen voor de tweede versie van het lofdicht in kwestie (amodeo r. 138-187; zie blz. 80). De aldaar niet opgenomen aanvullingen zingen de lof van Laevinus Torrentius, tweede bisschop van Antwerpen, als Latijns dichter. Deze regels (naast r. 28 en r. 33) kunnen bedoeld zijn als klad voor de aanpassing van dit lofdicht in de bundel PW, bestemd voor Torrentius zelf (zie blz. 61). De thans overplakte en ten dele weggesneden nota in margine bij titelvel 1584-1585 bevat een verdere uitlegging van het begrip cesuur m.b.t. het decasyllabisch vers; leesbaar is o.a.: ‘geadúerteert expresselijken of vvtdrúckelijken int besúnder [...] dat Na vier syllaben is paúse met suete lieuelijcke verheffinge, geestich, gestadich traghe, als Rhetorijke of Latijn cesúra, de snede, pentametrus [...] die zelfde in Odos aen aertsHertogh Matthias in t cortste [d.i. in de kortere verzen] en eene ander voore[...]’ [rest afgesneden]. Al deze aanvullingen, door een zelfde hand aangebracht, kunnen niet het werk zijn van een toevallige bezitter van dit convoluut - die daarenboven als enige gelukkige de hele produktie PW 1580-1585 zou bezitten. Wie immers, tenzij Van der Noot zelf, zou bij het lofdicht in titelvel 1584-1585 f 1v verzen inlassen, die later enkel - en dan nog slechts gedeeltelijk - in amodeo voorkomen? Dezelfde hand heeft ook slotvel 184 verbeterd, echter niet in de zin van feytens 129, waar het desbetreffende gedicht in 1592 hernomen wordt. Ook de toelichting i.v.m. apologie r. 40 stemt niet overeen met de commentaar van een belangstellend lezer, zoals prof. Forster die uitzonderlijk teruggevonden heeft in een exemplaar van Das Buch ExtasisGa naar voetnoot3; hier wordt integendeel een belerende toon aangeslagen door iemand die zich bevoegd acht om de Apologie te vervolledigen. Behalve Van der Noot zelf zou nog als enige auteur van de voormelde aanvullingen ook Doctor Agricola, vulgo Hendrik Ackermans, kunnen gelden, in welk laatste geval wij AKAW G322 als Ackermans' exemplaar moeten beschouwen. Voor deze laatste mogelijkheid pleiten twee factoren: vooreerst het feit dat de aanvullingen in de PW in hoofdzaak bijdragen van Ackermans betreffen (twee lofdichten in titelvel 1584-1585 f 1v en de apologie), en vervolgens de omstandigheid dat de randnoten van dezelfde hand in CB/Abr grotendeels in het Latijn zijn gesteld. Wat het eerste punt betreft, kan hierop geantwoord worden dat dezelfde hand tevens de verbeteringen in scholiers en slotvel aangebracht heeft, een correctie die Van der Noot hoogstwaarschijnlijk van niemand zich zou laten welgevallen; daarentegen blijkt herhaaldelijk dat hij andermans verzen ongevraagd durft fatsoeneren (zie de Inleiding bij de Tekstuitgave). Aangaande het gebruik van het Latijn in deze aanvullingen zij gewezen op het feit dat onze dichter o.a. blijkens de Latijnse ode voor aartshertog Matthias deze taal wel zo voldoende beheerst heeft, dat men hem geredelijk als auteur van deze Latijnse notities mag beschouwen. Het geheel van deze voormelde correcties krijgt slechts volledig zin, wanneer men ze beschouwt als aanvulling, door Jan van der Noot zelf aangebracht in zijn privé-exemplaar met het oog op een eventuele herdruk in latere vellen PW. Wanneer in de volgende editie de volgorde der vellen uit AKAW G322 nagevolgd wordt, dan geschiedt zulks naar analogie met de twee model-verzamelingen der tweede reeks, waaruit blijkt dat de opeenvolging der vellen in Van der Noots eigen exemplaren niet aan het toeval overgelaten is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BKB VH23889 en ASB C31382 onderscheiden zich, meer nog dan AKAW G322, van de resterende bundels uit die periode. Beide verzamelingen omvatten de periode 1589-1595, maar ASB C31382 bezit bovendien nog een deel der produktie uit 1588; BKB VH23889 daarentegen bevat chefs [1] en [2], die dan weer ontbreken in zijn soortgenoot. Een verdere vergelijking tussen deze twee bundels onthult dat de volgorde der vellen inderdaad op geen toeval berust: in beide verzamelingen zijn deze bladen - afgezien natuurlijk van de ontbrekende stukken - praktisch in dezelfde opeenvolging geschiktGa naar voetnoot4. Wanneer dit op het eerste gezicht niet zo duidelijk blijkt, dan moet deze indruk geweten worden aan de manier van inbinden: in BKB VH23889 zijn alle bladen systematisch vel na vel ingebonden - met als onlogisch, doch onvermijdelijk gevolg dat chefs [2] na chefs [1] geplaatst is, in plaats van hierin gevouwen te worden - terwijl in ASB C31382 zowel groepen folio's in vieren, zessen en achten voorkomen, naast vellen die als aparte entiteit evenwaardig in de reeks van deze groepen ingebonden zijn. Van der Noot zelf zal zijn PW in duplo hoogstwaarschijnlijk los in portefeuille bewaard hebben, aangezien inbinden bezwaarlijk zin had voor een reeks die jaarlijks aangroeide. Het blijft dan ook een merkwaardig feit dat deze twee praktisch complete verzamelingen de tijd overleefd hebben in hun oorspronkelijke volgorde. Het uiteindelijk verschil in de binding kan aan herbinden te wijten zijn: zowel de gekartonneerdeGa naar voetnoot5 band om ASB C31382 als de halfleren band van BKB VH23889 stammen uit geen al te ver verleden. Wanneer het nu vaststaat dat Van der Noot bewust gestreefd heeft naar een bepaalde volgorde in de definitieve versie voor 1588-1595, dan mogen wij dergelijke rangschikking eveneens gevoeglijk aannemen voor de verzamelbundel 1580-1585. Dit exemplaar kon hij daarbij zelf laten inbinden op het ogenblik dat deze eerste reeks inderdaad een afgesloten geheel vormde, afgescheiden van de tweede serie door formaat en lay-out. Is deze volgorde nog te ontraadselen, of liever: is zij nog te onderkennen als een zinvolle groepering? Uit AKAW G322 blijkt wel dat de auteur de eerste plaats toewijst aan de hoogste in rang, zijnde aartshertog Matthias. Het slotvel behoudt zijn functionele plaats, maar de tussenliggende vellen schijnen toch volgens geen vast patroon geordend te zijn. In geen geval is de opeenvolging chronologisch, wat evenmin het geval is met de volgende tweede reeks. Voor de periode 1588-1595 komt het mogelijk patroon ietwat duidelijker te voorschijn uit BKB VH23889 en ASB C31382. Eerst gerangschikt zijn de vijf vellen, opgedragen aan de Spaanse landvoogden en de centrale administratie (chefs [1]-farneze). Daarna volgen de drie stukken waarin Van der Noot zich wendt tot de Antwerpse magistraat (sterckheyt-bejar), waarna vrouwen, dat zich richt tot de totaliteit der Brabantse dames, opgenomen wordt. Daarop volgen vier vellen, gewijd aan hoge buitenlandse adel in Spaanse dienst (deybarra-amodeo). Voor de rangschikking van de vellen hierna heeft Van der Noot zich enkel kunnen richten op de personaliteit, die als eerste op f 1r vermeld staat, ongeacht de verdere inhoud van elk individueel vel. Het leeuwenaandeel van de volgende reeks (elf stuks) is bestemd voor de leden der vreemde naties te Antwerpen (moneglia-orco). Deze uitvoerige opsomming wordt driemaal onderbroken voor het opnemen van inheemse vooraanstaanden (zes vellen, daems-crabbe, tassis-scholier, perrenot). Ook het hele resterende deel van deze twee bundels wordt voorbehouden voor Nederlandse, in hoofdzaak Antwerpse prominenten, hoewel geen enkele poging schijnt ondernomen om enigszins rekening te houden met de maatschappelijke hiërarchie (twintig vellen, bentinc-grammey). Helemaal op het einde valt nog een onderscheidbare groepering te herkennen: een aantal personen uit de militaire en maritieme wereld zijn er bij elkaar gevoegd (etten-langhart). In ASB C31382 wordt hierna nog een plaatsje vrijgehouden voor enkele leden der Antwerpse administratie (grammey-aelmoesseniers). Zoals in de eerste reeks behoudt het slotvel zijn oorspronkelijke plaats. Bij het opstellen van de navolgende definitieve versie zij gezegd, dat het resultaat, ondanks het beroep op de bestaande bundels, toch ideëel blijftGa naar voetnoot6. De opeenvolgende titel- en slotvellen, die hierna opgenomen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn, komen natuurlijk in geen der bestaande exemplaren gezamenlijk voor. Groeperingen van folio's in vieren zijn enkel gehandhaafd, wanneer dit voor de inhoud onontbeerlijk is. Tussen ASB C31382 en BKB VH23889 is een wisselwerking uitgevoerd aangaande de vellen, die slechts in een van beide bundels aanwezig zijn: deze blijven natuurlijk ingesloten op de plaats waar zij, zij het ook slechts in één bundel, voorkomen. Tweemaal (catanio, roy) is het nodig geweest een vel, dat in geen van beide verzamelingen meer voorkomt, op een conjecturale plaats in te lassen. De reden voor deze precieze plaatsing wordt gegeven bij het vel in kwestie, wat eveneens geldt voor enkele minieme aanpassingen in AKAW G322. |
|