Concluderende opmerkingen
1) | De plaatsing van de reeks ASB C92022 tot KKB 18-177 met titelvel 1581 vóór een rij bundels met datum 1580 op de titelpagina wordt gerugsteund door het parallelle gebruik van titelvel 1584-1585: uit AKAW G322 en ASB C91675, beide met datum 1585, blijkt zonneklaar dat deze bundels ontstaan zijn vóór de volgende verzamelingen, die echter alle 1584 gedateerd zijn. In al deze gevallen met de latere datum (respectievelijk 1581 en 1585) heeft Van der Noot heel eenvoudig enkele exemplaren van de laatste staat van het bewuste vel het eerst gebruikt - misschien wel omdat de vroegere datering door het tijdsverloop reeds achterhaald was. |
2) | In de aangroeiende reeksen blijkt geen systematische weglating van bepaalde vellen ter wille van een bepaald personage dat hierin vermeld wordt. Wanneer zulk blad wel ontbreekt, dan zal de regelende kracht wel eerder het toeval geweest zijn. In de afnemende reeks-Van den Rade, d.i. in bundels na AKAW G322 wordt de samenstelling overduidelijk gedicteerd door de resterende hoeveelheid vellen PW. |
3) | In de bundels uit de periode 1588-1595 is het nagespoorde verband tussen een bepaalde bundel en een bepaald personage erin toch gesteund op meer dan een louter toeval: in dertien gevallen op een totaal van eenentwintig bundels wordt stelselmatig na titelvel en voorwerk het meest recente vel geplaatst, dat daarbij nog zevenmaal zo gemanipuleerd wordt, dat binnen- en buitenvorm van plaats verwisselen, en dit om aan een bepaald persoon een opvallende plaats te verzekeren. Beide onderscheiden aspecten, de prominente plaatsing van zulk recent vel en, onafhankelijk daarvan uitgevoerd, de plaatswisseling tussen binnen- en buitenvorm, worden te systematisch verricht om louter aan het toeval toegeschreven te kunnen worden. Voeg daarbij dat dit procédé trouwens een oplossing levert, analoog met de opdracht van een normaal uitgevoerd boek aan een verhoopte mecenas, die natuurlijk steeds vooraan in het bewuste werk geplaatst wordt. Ook in bundels uit de periode 1580-1585 is het mogelijk gebleken de aangezochte mecenas te identificeren op basis van de volgorde van inbinding der recente vellen. |
4) | Het laatste stadium van de eerste reeks, de onvermijdelijke uitdunning der laatste bundels als gevolg van de uitputting der vroegste vellen, ontbreekt grotendeels in de periode 1588-1595. Betekent dit dat Van der Noots activiteit bruusk gestopt is in 1595, zodat hij geen bundels uit de resterende bladen meer kon samenstellen? Het is inderdaad een feit dat wij nergens, behalve in Van der Noots privé-exemplaren, de vellen PW aantreffen die als laatste in 1594 en 1595, zowel bij Vervliet als bij s'Conincx, gedrukt zijn. Deze constatering reveleert een belangrijk samengaan: zowel het drukken (sterckheyt) als het bundelen der PW eindigt abrupt in 1595, waaruit wij mogen besluiten dat niet enkel Van der Noots literaire activiteit, maar vermoedelijk ook zijn maatschappelijke bedrijvigheid in dat jaar definitief gestaakt is. |
5) | Op basis van de hier bestudeerde bundels dienen als meest consciëntieuze bekende verzamelaars der PW Charles van Hulthem en Fernand Donnet vermeld: eerstgenoemde mocht zich de gelukkige bezitter prijzen van niet minder dan vier bundels, terwijl Donnet er drie bezat. Blijkens een excerpt van Jan Frans Willems (GUB Hs. 2725,20) hadden zij in dezen een achttiende-eeuws voorloper in de persoon van Warner Lulofs: de catalogus van diens bibliotheek, geveild op 10 december 1750 te Amsterdam, telde vier nummers (98-101) onder de titel ‘Poetische werken’-hoewel m.i. hierbij CB/Abr ingesloten was. (zie blz. 11 noot 16). Nochtans worden al deze verzamelaars in de schaduw gesteld door de onbekende bibliofiel, uit wiens bezit de ‘Collection unique des oeuvres de Jean van der Noot’ stamt (Bulletin des livres en vente Chez Fr.-J. Olivier libraire, Bruxelles, 1876 (mei), 34-39, nr. 348: 18 nummers, waaronder 11 bundels PW). |
|
|