Het bosken en Het theatre
(1979)–Jan van der Noot– Auteursrechtelijk beschermd(Vgl. hiervóór, pag. 105-109 en 186-188)Van Gerardus Goossenius, die zichzelf ‘Doctoor inde Medecijnen ende Poët Modern’ noemt, is ons - afgezien van de gegevens die zijn lofdichten op Van der Noot opleveren - niet meer bekend dan wat enkele kerkelijke stukken Ga naar voetnoot1) omtrent zijn verblijf in Engeland meedelen. Daaruit leren wij hem kennen als een roerige persoonlijkheid. | |
[pagina 361]
| |
Wanneer hij in 1567 lid is van de Hollandse Gemeente te Londen, wordt hij in datzelfde jaar geëxcommuniceerd ‘for marrying in our Inglish Church, as it is reposted’ Ga naar voetnoot2). Behalve over zijn huwelijk komt hij met de kerkeraad ook in conflict over een brochure van een zekere Johannes Engelram. Deze Engelram was evenals Goossenius een vluchteling uit de Zuidelijke Nederlanden; in 1559 was hij om zijn geloof uit Antwerpen verbannen en al spoedig na zijn aankomst te Londen tot ouderling der vluchtelingen-gemeente gekozen. In 1567 schreef hij een Uutsprake van der kercken of Ghemeynte Godes, waarin hij de Beeldenstorm fel afkeurde Ga naar voetnoot3). Goossenius neemt het nu voor de Beeldstormers op. Zijn twist met Engelram loopt zelfs zó hoog, dat ambtsdragers van de Engelse Kerk er zich mee gaan bemoeien en Engelram vrijspreken van de ketterij waarvan Goossenius hem beschuldigde. Ook de kerkeraad van de vluchtelingen-gemeente staat achter Engelram, althans tot 1571, want in dat jaar moeten hij en zijn geestverwanten hun plaats in het college afstaan aan vertegenwoordigers van de Geuzenpartij. Goossenius kan van deze verandering echter niet meer profiteren, want in 1570 was hij naar Canterbury vertrokken zonder dat het tot een verzoening met de kerkeraad was gekomen Ga naar voetnoot4). Wel kan hij in zoverre tevreden zijn, dat de kerkelijke autoriteiten in 1571 gelasten in het vervolg over Engelrams pamflet te zwijgen en de auteur dwingen schuld te bekennen inzake enkele van zijn uitlatingen Ga naar voetnoot5). Door dit alles gaat Engelram zich in Londen minder thuis voelen, en hij verhuist naar... Canterbury. Intussen is Goossenius in zijn nieuwe woonplaats niet onmiddellijk lid geworden van de Waalse gemeente aldaar (een Nederlandse is er niet), maar wel bezoekt hij trouw de samenkomsten en maakt hij zich zeer verdienstelijk met de verzorging der armen. In 1575 besluit hij tenslotte zich bij de Waalse gemeente aan te sluiten. De kerkeraad heeft daartegen geen bezwaar en schrijft aan de Hollandse gemeente te Londen, dat Goossenius berouw heeft over zijn vroeger gedrag en bereid is zich met haar te verzoenen Ga naar voetnoot6). Ruim anderhalf jaar later gaat er weer een brief uit Canterbury naar Londen, met het bericht dat hij in de kerkeraad zijn schuld jegens de Londense gemeente heeft beleden, op grond waarvan gevraagd wordt hem weer als broeder te willen beschouwen Ga naar voetnoot7). Ook Engelram had zich niet dadelijk na zijn vestiging in Canterbury tot de Waalse gemeente aldaar gewend, maar aanvankelijk zijn heil gezocht bij de Engelse kerk. In 1576 vraagt hij echter opname in de Waalse gemeente en zo komt hij wederom met Goossenius in aanraking. Deze protesteert onmiddellijk tegen aanneming van Engelram. Omdat de kerkeraad de kwestie zelf niet kan overzien, worden in Londen inlichtingen ingewonnen Ga naar voetnoot8). Vermoedelijk is het consistorie daardoor overtuigd geraakt van Goossenius' ongelijk, maar deze geeft zich niet gewonnen en toont een Nederlandse tekst van Engelrams schuldbekentenis, die afwijkt van de Latijnse formulering welke Engelram zelf had overgelegd. Hij maakt het zelfs zó bont, dat hij in 1578 ook hier van het H. Avondmaal wordt uitgesloten Ga naar voetnoot9). Naar aanleiding daarvan wendt de kerkeraad zich nog eens tot de gemeente in | |
[pagina 362]
| |
Londen met het verzoek de oorspronkelijke lezing van Engelrams schuldbekentenis in het Latijn en in het Nederlands op te zenden. De Londenaren kunnen de Latijnse tekst niet dadelijk vinden, maar sturen wel een copie van de Nederlandse. Het schijnt dat Engelram daardoor in het gelijk werd gesteld, althans Goossenius moet inbinden. Niet langer dan een paar jaar houdt deze zich echter rustig. In 1582 hervat hij de strijd door een fel pamflet te laten verschrijnen ter verdediging van de Beeldenstorm en dus contra Engelram: Een Dialogus van drije Vroukens, te weten: Papistische Leere, Sweerelts wreetheyt, Schriftuerlijck bewijs Ga naar voetnoot10).Ten tweeden male ziet de Waalse kerkeraad zich genoodzaakt hem te schorsen. Dit besluit wordt aan de Londense gemeente medegedeeld, wier hulp tevens ingeroepen wordt om te verhinderen dat Goossenius een tweede geschrift laat drukken, waarin hij van plan is Engelrams opvattingen in het Engels te bestrijden. Londen belooft zijn medewerking, waarvan men in Canterbury met dankbaarheid kennis neemt, want zelf kan men er nog niets met Goossenius aanvangen Ga naar voetnoot11). Ondanks de gezamenlijke actie der beide kerkeraden ziet Gossenius toch kans om in 1582 een tweede pamflet te doen verschijnen: Confutatio papisticorum quorundam argumentorum per Johannem Aengelrammum scriptorum Ga naar voetnoot12). Wellicht is de toon daarvan voor de Engelse autoriteiten aanleiding geweest om in te grijpen; althans, volgens de mening van Prof. van Schelven heeft Goossenius vermoedelijk het land moeten verlaten en is hij naar Antwerpen teruggekeerd Ga naar voetnoot13). Twee jaar later zet Engelram een verdediging van zijn opvattingen op papier als Defensio Doctrinae Christianae, maar dit stuk werd nooit gedrukt en is slechts als handschrift bewaard gebleven Ga naar voetnoot14). En zelfs in 1586 richt hij nog een verzoekschrift tot de Nederlandse gemeente te Londen om bijstand tegen de valse beschuldiging van ketterij die Goossenius tegen hem had ingebracht Ga naar voetnoot15); blijkbaar stond deze laatste in zijn beschuldiging dus niet alleen, maar was hij de woordvoerder geweest van een bepaalde groep. W. VERMEER. |
|